Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24023 - Onrechtstreekse schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap Vlaamse Belastingdienst

VB 24023 - Onrechtstreekse schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
24023
Datum beslissing
17 juni 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat, gelet op de argumentatie en motivering zoals hierna uiteengezet:

a. De onrechtstreekse en niet geregistreerde schenking door inbreng in een maatschap (die quasi uitsluitend toekomt aan de kinderen van de inbrenger) van de aandelen zonder creatie van nieuwe aandelen (en mits onderhands bewijsdocument, pacte adjoint) bij overlijden van de ouder-schenker niet aan erfbelasting zal worden onderworpen

  • Op grond van artikel 2.7.1.0.3., 3° VCF
  • Op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF
  • Op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF

Voormelde artikelen al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

b. De winstreservatie in hoofde van de maatschap niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

  • De heer X verzoekt uitdrukkelijk overeenkomstig artikelen 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf (5) jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het overlijden van de schenker.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer X, verder aangeduid als de “Aanvrager”, de “Ouder” of de “Schenker”.

3. De betrokken partijen zijn:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1962, rijksregisternummer […], van Belgische nationaliteit, wonende te […]

Hierna genoemd de “Aanvrager” de “Ouder” of de “Schenker”

En zijn kinderen

De heer Y, geboren te […] op xx.xx.1991, rijksregisternummer […], van Belgische nationaliteit, wonende te […]

De heer Z, geboren te […] op xx.xx.1994, rijksregisternummer […], wonende te […],

Hierna samen genoemd de “Kinderen” of de “Begiftigden”

4. Volgende vennootschappen zijn tevens betrokken bij de voorgenomen verrichting (inbreng in maatschap):

De besloten vennootschap naar Belgisch Recht, genaamd “A”, gevestigd te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […], onder het nummer […].

De besloten vennootschap naar Belgisch Recht, genaamd “B”, gevestigd te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […], onder het nummer […].

De besloten vennootschap naar Belgisch Recht, genaamd “C”, gevestigd te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […], onder het nummer […].

De besloten vennootschap naar Belgisch Recht, genaamd “D”, gevestigd te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister […], afdeling […], onder het nummer […].

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De “Ouder” is ten persoonlijke titel eigenaar van 800 van de 2.400 aandelen in respectievelijk “BV A, “BV B” en “BV C”.

De “Ouder” heeft deze aandelen verworven ingevolge een akte partiële splitsing van “NV […]”, verleden voor het ambt van notaris […] te […] op xx.xx.2023.[1]

Naar aanleiding van voormelde partiële splitsing werden twee nieuwe vennootschappen opgericht, met name “BV A” en “BV B”. In diezelfde akte werd de vennootschapsvorm en de benaming van “[…]” veranderd van een naamloze vennootschap naar een besloten vennootschap en van ”[…]” naar “C”.

De “Ouder” is verder ten persoonlijke titel eigenaar van [...] aandelen in volle eigendom van BV “D”, en voor 1/3de mede-eigenaar van 2 onverdeelde aandelen in diezelfde vennootschap.

6. Oprichting van een maatschap [2]

De “Ouder” en de “Kinderen” zullen samen een Belgische maatschap “[…]” (hierna de “Maatschap” genoemd) oprichten door inbreng van € 1.000,00 (duizend euro) bij de oprichting:

De heer X verwerft voor een geldelijke inbreng van € 10,00 (tien euro) 10 (tien) aandelen van Categorie A in volle eigendom van de Maatschap.

De “Kinderen” verwerven elk voor een geldelijke inbreng van € 495,00 (vierhonderd vijfennegentig euro) elk voor 495 (vierhonderd vijfennegentig) aandelen Categorie B in volle eigendom van de Maatschap.

De aandelen Categorie A geven recht op 1 stem per aandeel en geven exclusief recht op (een deel van) de jaarlijks uitgekeerde winst van het boekjaar.

De aandelen Categorie B geven recht op 1 stem per aandeel en hebben geen recht op de jaarlijks uitgekeerde winsten. In de statuten van de Maatschap zal bij de resultaatsbestemming voorzien worden dat minimaal 25% (vijfentwintig procent) van de winst van het boekjaar dient gereserveerd te worden, zodat maximaal 75% (vijfenzeventig procent) van de winst van het boekjaar uitgekeerd kan worden. Op de winsten die binnen de Maatschap worden gereserveerd zullen de vennoten van beide Categorieën aandelen recht hebben pro rata hun aandelenbezit.

De oprichting van de Maatschap maakt geen voorwerp uit van onderhavig verzoek tot het bekomen van een voorafgaande beslissing.

7. Bijkomende inbrengen in de Maatschap[3]

Na de oprichting van de Maatschap zal de “Ouder” volgende bijkomende inbrengen verrichten in de Maatschap:

  • de volle eigendom van zijn 800 (achthonderd) aandelen (hierna de “Aandelen”) van de besloten vennootschappen “C”, “A” en “B”, allen voornoemd;
  • de volle eigendom van 2.684 aandelen van de besloten vennootschap “D”, tevens voornoemd:
  • zijn 1/3de mede-eigendom van 2 onverdeelde aandelen “D”,

Hierna samen de “Aandelen” genoemd

Deze inbrengen zullen gebeuren zonder uitgifte van nieuwe aandelen.

Deze bijkomende inbrengen zonder creatie van nieuwe aandelen in de Maatschap maken een onrechtstreekse schenking uit van de ingebrachte vermogensbestanddelen ten belope van 49,5% (negenenveertig en halve procent) aan de heer Y en ten belope van 49,5% (negenenveertig en halve procent) aan de heer Z.

8. Voorafgaandelijk aan de inbrengen zal door de “Ouder” de intentie tot schenken per brief aan de “Kinderen” worden kenbaar gemaakt. Nadien worden de hiervoor vermelde inbrengen verricht. Na deze bijkomende inbrengen zonder uitgifte van nieuwe aandelen door de “Ouder” zal een onderhands bewijsdocument van de onrechtstreekse schenking (pacte adjoint) worden opgemaakt en getekend door de “Schenker” en door de “Begiftigden”.[4]

De pacte adjoint zal onder meer volgende voorwaarden en modaliteiten verbonden aan de onrechtstreekse schenking uitdrukkelijk schriftelijk bevestigen

  • Conventioneel beding van terugkeer (optioneel);
  • Uitsluitingsclausule;

Zaakvervangingsclausule.

III. Motivering van de aanvraag

1. Bijkomende inbrengen in de Maatschap zonder uitgifte van nieuwe aandelen gevolgd door de opmaak van een pacte adjoint

1.1. Wat betreft de toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

9. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF luidt als volgt:

“Worden met oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° […]

2° […]

alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

De “Aandelen” worden door de “Schenker” definitief en onherroepelijk overgedragen aan de Maatschap die voor 99% (negenennegentig procent) in volle eigendom is van de “Kinderen”, elk voor de helft. M.a.w. worden de “Aandelen” meteen geschonken door de “Schenker” aan de “Kinderen”, zij het onrechtstreeks. De eigendom van de “Aandelen” gaat definitief over van de “Schenker” naar de “Kinderen”. De voormelde (onrechtstreekse) schenking wordt niet gekoppeld aan enige opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge overlijden van de Schenker.

Wij vragen te bevestigen dat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet van toepassing is gezien het ontbreken van enige opschortende voorwaarde of termijn gestipuleerd door de “Schenker”.

1.2. Wat betreft de samenlezing van voorgaand artikel met artikel 3.17.0.0.2 VCF

10. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

11. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd destijds ingevoerd kort na de invoering van de lage vlakke tarieven van 3% en 7% bij schenking van roerende goederen. De lage tarieven hadden als doelstelling roerende kapitalen sneller te laten doorvloeien naar de jongere generatie. Van de vlakke tarieven zou echter eenvoudig misbruik kunnen gemaakt worden door te schenken onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker. Daardoor wordt de overdracht van het vermogen uitgesteld tot op het ogenblik van het overlijden, waardoor toch van de lage schenkingstarieven gebruik gemaakt kan worden. Bij het overlijden werden dan immers enkel schenkingsrechten opeisbaar (en niet de vaak veel hogere successierechten), vermits de schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden de schenkingsrechten maar opeisbaar maakte bij het voltrekken van de voorwaarde, zijnde het overlijden. Omdat zo’n schenking burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen heeft als een legaat, is toen beslist om ze fiscaalrechtelijk gelijk te stellen met een legaat (MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2004-05, nr. 124/1, 11-12).

12. Het Hof van Beroep te Gent heeft in haar arrest benadrukt dat het in het kader van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling aan de Vlaamse Belastingdienst is om aan te tonen dat een welbepaalde verrichting ingaat tegen de doelstelling van een fiscale bepaling (Gent 1 december 2020, 2018/AR/1269).

13. Er wordt in deze niet ingegaan tegen de doelstelling van voormeld artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, om volgende redenen:

Er is geen uitstel van eigendomsoverdracht: de “Kinderen” hebben onmiddellijk de volledige eigendom van de onrechtstreeks geschonken Aandelen (de “Aandelen”) . Ingeval van verkoop van de aandelen uitgegeven door de Maatschap respectievelijk bij de ontbinding van de Maatschap zal de verkoopprijs voor de aandelen uitgegeven door de Maatschap respectievelijk de activa van de Maatschap voor 99% in het vermogen van de “Kinderen” terecht komen.

Het beheer van de Maatschap dat wordt toegekend aan de zaakvoerder is ingegeven in het belang van het vermogen van de Maatschap en dus van alle vennoten van de Maatschap. Dat is wezenlijk verschillend van de zeggenschap die een eigenaar over zijn goederen heeft. Een maatschapscontract is enkel een lastgevingscontract waarbij de zaakvoerder voor rekening van alle vennoten daden van beheer en beschikking kan stellen binnen het welomschreven voorwerp van de maatschap.

De heer X is benoemd tot statutair zaakvoerder, Y en Z worden benoemd tot gewone zaakvoerders. Samen vormen zij een college, dat beslist bij gewone meerderheid.

Op het niveau van de Algemene Vergadering moeten onder andere de volgende verrichtingen door alle vennoten van de Maatschap met unanimiteit worden goedgekeurd:

  • het hypothekeren of in pand geven van een actiefbestanddeel van de Maatschap;
  • wezenlijke beslissingen aangaande de aandelen van een niet-beursgenoteerde vennootschap die de Maatschap aanhoudt. Dit zijn beslissingen aangaande deze aandelen met als voorwerp;
  • de liquidatie of vroegtijdige ontbinding van de vennootschap;
  • de stemming tot overdracht (door verkoop of anderszins) van de aandelen van de vennootschap

Uit bovenstaande blijkt dat de heer X geen volledige beschikkingsbevoegdheid over het vermogen van de Maatschap heeft; zijn bevoegdheid als zaakvoerder is duidelijk aan banden gelegd.

14. In het verleden werden reeds diverse voorafgaande beslissingen gepubliceerd waarin de Vlaamse Belastingdienst zich geregeld over de toepassing van 2.7.1.0.3,3 ° VCF op grond van de algemene antimisbruikbepaling uitspreekt (zie o.m. Voorafgaande Beslissing nr. 18011 van 5 maart 2018; Voorafgaande Beslissing nr. 18012 van 19 maart 2018; Voorafgaande Beslissing nr. 18017 van 16 april 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18020 van 28 mei 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18022 van 11 juni 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18026 van 25 juli 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18027 van 5 september 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18033 van 5 september 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18038 van 5 september 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18046 van 10 december 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18047 van 26 november 2018; Voorafgaande Beslissing Nr. 18055 van 18 februari 2019; Voorafgaande Beslissing Nr. 19031 van 19 augustus 2019; Voorafgaande Beslissing Nr. 19055 van 25 november 2019; Voorafgaande Beslissing Nr. 20007 van 27 april 2020).

15. Bovendien kan de algemene antimisbruikbepaling geen toepassing vinden wanneer reeds een specifieke antimisbruikbepaling bestaat om bepaalde misbruiken (in casu schenking onder opschortende voorwaarde of termijn) tegen te gaan.

Wij vragen dan ook een bevestiging dat artikel 2.7.1.0.3, 3° in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF in het voorliggende dossier niet kan worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen.

1.3. Wat betreft de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF

16. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik zijn ingeschreven op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing:

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

17. Een maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid en is fiscaal transparant. Volgens het Standpunt nr. 20067 van 21 juni 2021 (gepubliceerd op 9 november 2021) is er slechts toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF als de achterliggende activa van de maatschap effecten of geldbeleggingen zijn. Het moet bovendien gaan om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde. Voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF blijkt de gesplitste inschrijving van een effectenportefeuille of geldbelegging die door een maatschap wordt aangehouden uit: ofwel de vermeldingen in het vennotenregister van de maatschap, ofwel de vermeldingen in de documenten zoals door de financiële instellingen bijgehouden.

18. In casu ligt geen gesplitste inschrijving voor, vermits geen enkel aandeel van de Maatschap aangehouden wordt in vruchtgebruik door de “Ouder” en in blote eigendom door de “Kinderen”.

De “Aandelen” welke door bijkomende inbrengen in de Maatschap zullen ingebracht worden door de heer X, zijn evenmin gesplitst.

19. Bij gebreke aan beslissing tot uitkering van de winsten van de Maatschap, zullen de winsten worden gereserveerd. De gereserveerde winsten wassen aan bij het onverdeeld vermogen van de Maatschap. Dit vermogen is onrechtstreeks eigendom van de vennoten van de Maatschap conform hun aandelenbezit, ongeacht of het aandelen Categorie A dan wel Categorie B betreft.

Standpunt nr. 20067 d.d. 21 juni 2021 vermeldt het volgende: “Indien de algemene vergadering van de maatschap zou beslissen de burgerlijke vruchten van de gesplitst ingeschreven effecten of geldbeleggingen niet uit te keren aan de vruchtgebruikers – en aldus de vruchten te reserveren of te incorporeren in het gesplitst ingeschreven kapitaal – wordt de niet-uitgekeerde opbrengst niet beschouwd als een nieuw gesplitste inschrijving die principieel wordt onderworpen aan artikel 2.7.1.0.7 VCF. De beslissing van de algemene vergadering tot incorporatie van de vruchten wordt beschouwd als een onrechtstreekse schenking die onder toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF valt indien de vruchtgebruiker binnen de 3 jaar na de beslissing van de algemene vergadering overlijdt.”

Voormeld Standpunt impliceert dat de ingevolge de beslissing van de algemene vergadering van een maatschap niet-uitgekeerde vruchten die geïncorporeerd worden bij de gesplitst ingeschreven effecten of geldbeleggingen van de maatschap, niet vallen onder het vermoeden van bedekte bevoordeling van artikel 2.7.1.0.7 VCF, wel desgevallend onder toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF. Wij verwijzen naar punt 2.1 hierna aangaande artikel 2.7.1.0.5 VCF.

20. Wij vragen te bevestigen dat artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing is gezien geen vermogensbestanddelen worden aangehouden in vruchtgebruik door de “Ouder” en in blote eigendom door de “Kinderen”.

1.4. Wat betreft de toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF

21. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als:

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

22. De inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen van de Maatschap kan niet worden gekwalificeerd als overeenkomst ten bezwarende titel, vermits deze rechtshandeling de kwalificatie van onrechtstreekse schenking dient te verkrijgen. Er staat immers geen (en minstens geen gelijkwaardige) tegenprestatie van de “Kinderen” aan de “Schenker” tegenover.

23. De aanvrager is van mening dat de voorgenomen verrichting ook niet middels een gecombineerde toepassing van de artikelen 2.7.1.0.9 en 3.17.0.0.2 VCF aan erfbelasting kan worden onderworpen.

De algemene antimisbruikbepaling kan enkel worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van de fiscale wetgeving, de simulatieleer en de bijzondere fiscale misbruikbepalingen (de fictiebepalingen vervat in de artikelen 2.7.1.0.3 en volgende VCF) geen oplossing meer kunnen bieden. Het Grondwettelijk Hof heeft, in haar arrest van 30 oktober 2013, geoordeeld dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de fiscale wetgeving tegen te gaan. Eén en ander noopt, naar de mening van de aanvragers, tot een mate van “terughoudendheid” bij een gecombineerde toepassing van een specifieke en de algemene antimisbruikbepaling.

24. Wij vragen dan ook te bevestigen dat artikel 2.7.1.0.9 VCF (desgevallend in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF) niet kan worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

2. Winstreservatie door de algemene vergadering van de Maatschap

2.1. Wat betreft de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

25. Artikel 2.7.1.0.5 VCF luidt als volgt:

“§ 1 De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn. Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen

§ 2 De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

26. De statuten van de Maatschap bepalen dat de aandelen Categorie A, die exclusief toebehoren aan de heer X, recht zullen geven op de jaarlijks uitgekeerde winsten. Dit echter maximaal ten belope van 75%. De uitkering van de jaarlijkse winsten is geen verplichting. Indien de winsten gereserveerd worden, bij gebreke aan uitkering, zullen ze aanwassen bij het onverdeeld vermogen van de Maatschap. Dit vermogen is onrechtstreeks eigendom van de vennoten van de Maatschap conform hun aandelenbezit, ongeacht of het aandelen Categorie A dan wel Categorie B betreft.

27. Standpunt nr. 20067 d.d. 21 juni 2021 vermeldt dat “De beslissing van de algemene vergadering tot incorporatie van de vruchten wordt beschouwd als een onrechtstreekse schenking die onder toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF valt indien de vruchtgebruiker binnen de 3 jaar na de beslissing van de algemene vergadering overlijdt.”.

Vermits de aandelen van de Maatschap in volle eigendom toebehoren aan de vennoten, zowel in hoofde van de “Ouder” als in hoofde van de “Kinderen”, is de beslissing om winsten te reserveren geen onrechtstreekse schenking.

28. We verwijzen voorts naar de voorafgaande beslissing nr. 22009 d.d. 25 april 22 en de voorafgaande beslissing nr. 23077 dd.18 december 2023, waarbij wordt bevestigd dat de winstreservatie door de algemene vergadering geen onrechtstreekse schenking is in de zin van Standpunt nr. 20067 d.d. 21 juni 2021 aangezien er in casu geen sprake is van gesplitste aankoop of inschrijving. De aandelen van de Maatschap behoren in volle eigendom toe aan de vennoten, zowel in hoofde van de heer X als in hoofde van de “Kinderen”.

Wij vragen dan ook bevestiging dat de winstreservatie in hoofde van de maatschap bijgevolg niet aan erfbelasting zal onderworpen zijn op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

29. BESLUIT:

Gelet op het voorgaande meent de “Aanvrager” dat de voorgenomen verrichtingen, met name de onrechtstreeks en niet geregistreerde schenking door inbreng in een maatschap (die quasi uitsluitend toekomt aan de “Kinderen) van de “Aandelen”, zonder creatie van nieuwe aandelen (en mits onderhands bewijsdocument, pacte adjoint) bij overlijden van de “Schenker” niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.3.,3° VCF, 2.7.1.0.7 VCF en 2.7.1.0.9 VCF. Voormelde artikelen al dan niet in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Voorts meent de “Aanvrager” dat de eventuele winstreservatie in hoofde van de maatschap niet aan erfbelasting zal worden onderworpen op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

IV. Beslissing

30. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

31. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de burgerrechtelijke kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven, zonder dat het besluitvormingsorgaan uitspraak doet over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting, in casu is dit de inbreng van vermogensbestanddelen in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, zonder creatie van nieuwe delen, die door de aanvrager als een (onrechtstreekse) schenking door X aan zijn kinderen, Y en Z wordt gekwalificeerd.

In de mate dat de verrichting die door de aanvrager wordt voorgesteld burgerrechtelijk geldig is en bovendien burgerrechtelijk kan kwalificeren als een schenking, en meer bepaald als een onrechtstreekse schenking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

32. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

A. Onderzoek artikelen VCF

33. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 2.7.1.0.9 VCF, dat luidt als volgt:

Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

B. Beoordeling

1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

34. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

35. Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

36. Aanvragers verwijzen naar Standpunt nr. 20067 van 21 juni 2021 van de Vlaamse Belastingdienst om aan te geven dat de winstreservatie door de algemene vergadering van de maatschap niet valt onder de belastbaarheid van artikel 2.7.1.0.5 VCF. Aangezien het in casu niet om een gesplitste inschrijving gaat, is het SP 20067 niet van toepassing.

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

37. Artikel 2.7.1.0.7 VCF is hier niet aan de orde, aangezien het niet gaat om roerende of onroerende goederen die gesplitst worden aangekocht noch om effecten of geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

38. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.7 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

39. Artikel 2.7.1.0.9 VCF is hier niet aan de orde, aangezien aanvrager aangeeft dat voor de voormelde verrichting geen tegenprestatie verschuldigd is in hoofde van de kinderen waardoor de verrichting niet geherkwalificeerd kan worden in een contract ten bezwarende titel.

40. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.9 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

41. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een kopie van deze akte houdende splitsing verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2023 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Het ontwerp van de oprichtingsakte van de Maatschap werd bijgevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Het ontwerp van de notulen van de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap […] werd als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[4] Het ontwerp van de pacte adjoint werd bijgevoegd als bijlage bij de aanvraag.