VB 18012 - Aanpassingen modaliteiten schenking en statuten burgerlijke maatschap
- Nummer
- 18012
- Datum beslissing
- 19 maart 2018
- Publicatiedatum
- 23 maart 2018
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.6. VCF
- art. 2.7.1.0.7. VCF
- art. 2.7.1.0.9. VCF
- art. 2.7.3.2.8. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe uitsluitsel te krijgen over feit dat na de voorgenomen aanpassingen aan de statuten van de burgerlijke maatschap en aan de schenkingsakte van 2 december 2015 geen erfbelasting verschuldigd zal zijn:
- op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
- op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
- op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
- op grond van artikel 2.7.1.0.6 VCF j. 2.7.3.2.8 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF;
- op grond van eender welke andere bepaling?
II. Omschrijving van de verrichtingen
- A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
- De aanvraag wordt ingediend door A, namens:
- Mevrouw Y, echtgenote van de heer X, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen
- Overige betrokken partijen:
4.1 de kinderen van de heer X en mevrouw Y:
- kind 1;
- kind 2.
4.2 De burgerlijke maatschap “
- B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
- Mevrouw Y was eigenaar van volgende vermogensbestanddelen:
- een effectenrekening met een waarde van (…) EUR;
- een effectenrekening met een waarde van (…) EUR;
- een levensverzekeringcontract met een waarde van (…) EUR.
- Op 2 december 2015 heeft mevrouw Y in het kader van een vermogensplanning, samen met haar echtgenoot de heer X, de maatschap opgericht. Door mevrouw Y werden bovenvermelde vermogensbestanddelen ingebracht. ln ruil voor deze inbreng verkreeg mevrouw Y 3.511 delen van de maatschap in volle eigendom. De heer X bracht een bedrag van 1.000 EUR in en verkreeg hiervoor één deel van de maatschap in volle eigendom.
- Wat het verzekeringscontract betreft, was voorafgaand aan de inbreng een avenant tot herroeping begunstigden gesloten en na de inbreng een avenant tot inbreng in de burgerlijke maatschap.
- De Statuten van de maatschap worden bijgevoegd. In deze Statuten werd onder meer het volgende bepaald:
8.1 Doel
8.1.1 Het doel van de Maatschap is burgerlijk van aard, en behelst hetgeen volgt: in een familiale sfeer waarin wordt gestreefd naar samenwerking, continuïteit en het verstevigen van de familiale banden, het familiaal vermogen in stand te houden en te vergroten. ln dit kader wordt gestreefd naar een continuïeit in de samenwerking tussen de vennoten. ln dit kader zal de vennootschap het familiaal vermogen beheren als een goed huisvader. Aldus kan worden belegd in alle soorten roerend en onroerend vermogen, zowel in het binnenland als in het buitenland. Opbrengsten, hetzij in de vorm van periodieke inkomsten, hetzij ingevolge behaalde meerwaarden, volgen datzelfde doel en dienen conform hiermee belegd te worden. Te dien einde mag ook worden belegd in aandelen van een vennootschap met een industriële, handels- of andere activiteit.
Eveneens kan worden belegd in een levensvezekering.
8.1.2 Met betrekking tot de ingebrachte en nog in te brengen vermogensbestanddelen, en met betrekking tot de vermogensbestanddelen waarin desgevallend zal worden herbelegd, mogen geen handelingen worden gesteld die de burgerlijke activiteit in het gedrang zullen brengen of zouden kunnen brengen. Meer bepaald zal de Maatschap als dusdanig zich onthouden van enige industriële, handels- of andere commerciële activiteit.
8.1.3 De Maatschap kan alle handelingen stellen die op welke wijze ook kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel, met uitdrukkelijke uitsluiting evenwel van handelingen als bedoeld in de Wetten en Koninklijke Besluiten op de financiële transacties en de financiële markten en over het vermogensbeheer en het beleggingsadvies.
8.2 Duur
Tot aan het overlijden van de langstlevende van mevrouw Y en de heer X dan wel tot op het ogenblik dat zij beiden dan wel de langstlevende van hen definitief onbekwaam zou worden verklaard om de Maatschap te besturen.
8.3 Overdraagbaarheid delen onder levenden
Vervreemdingsverbod tenzij mits unanieme, voorafgaande en schriftelijke toestemming van alle andere vennoten, inclusief de personen die desgevallend gerechtigd zijn het stemrecht uit te oefenen voor de vennoten.
8.4 Zaakvoerder
8.4.1 Statutaire aanstelling
- Mevrouw Y en de heer X.
- ln de mate één van beide statutaire zaakvoerders niet in staat is om zijn/haar functie als zaakvoerder uit te oefenen (bv. omdat hij/zij onder een rechterlijke beschermingsmaatregel is geplaatst) of na overlijden van één van hen, wordt de andere statutaire zaakvoerder van rechtswege de enige statutaire zaakvoerder van de Maatschap.
8.4.2 Bevoegdheden
- Aan de zaakvoerder wordt de meest ruime bevoegdheid gegeven met betrekking tot het bestuur en beheer van de Maatschap, de interne en externe vertegenwoordiging van de Maatschap en de beleggingsbeslissingen.
- De zaakvoerder is exclusief, en met uitsluiting van alle andere vennoten, bevoegd om alle daden van beheer en alle daden van beschikking, in de ruimst mogelijke betekenis, te stellen met betrekking tot het ingebrachte en nog in te brengen vermogen, alsook met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in de plaats komen van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen door belegging, wederbelegging, zaakvervanging, alsook met betrekking tot alle toekomstige interesten, vruchten en opbrengsten, hoe ook genoemd, van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen en/of wat daarvoor in de plaats is gekomen, die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het doel van de Maatschap, daarbij optredend voor alle vennoten.
- De zaakvoerder is onder meer (niet limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden van beheer te stellen:
- het innen van intresten, opbrengsten en vruchten, met betrekking tot het vermogen,
- het herbeleggen van roerende waarden, bekomen hetzij op de vervaldag, hetzij tussentijds;
-- het doorstorten van niet-gereserveerde interesten, opbrengsten en vruchten aan de vennoten;
- het beslissen om de toekenning of de betaalbaarstelling van niet-
gereserveerde interesten, opbrengsten en vruchten aan de vennoten al dan niet uit te stellen;
- het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan alle delen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
- de bevoegdheid om welbepaalde taken toe te vertrouwen aan een derde-lasthebber;
- de bevoegdheid om de vennoten in rechte te vertegenwoordigen;
- openen van een rekening bij De Post, banken of andere kredietinstellingen in naam van de Maatschap.
- De zaakvoerder is onder meer (niet limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden van beschikking te stellen:
- het vervreemden of wederbeleggen van de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
- het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan alle aandelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
- het kopen, verkopen, verhuren of het ten bezwarende titel afstaan van het gebruik aan derden van de goederen behorende tot de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid;
- het onderschrijven van kapitaal in een vennootschap met of zonder rechtspersoonlijkheid ;
- het wederbeleggen van de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid in onroerende goederen.
- De zaakvoerder is tevens onder meer (niet limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden met betrekking tot bepalen van het beleggingsprofiel te stellen:
- een overeenkomst van “discretionair vermogensbeheer” en haar bijlagen af te sluiten alsook het toepasselijk “investeringsprofiel” en de eventuele modaliteiten en beperkingen te bepalen voor de betreffende overeenkomst;
- een overeenkomst van “beleggingsadvies” en haar bijlagen af te sluiten alsook het toepasselijk “investeringsprofiel” en de eventuele modaliteiten en beperkingen te bepalen voor de betreffende overeenkomst. Dit bijzonder mandaat tot ondertekening van een overeenkomst van beleggingsadvies omvat eveneens de bevoegdheid tot het ontvangen van deze adviezen en tot het eventueel doorgeven van orders in financiële instrumenten waarover advies werd verleend;
- in het kader van de dienst “advies in financiële instrumenten” de geschiktheidstest uit te voeren en af te sluiten om het toepasselijk “investeringsprofiel” te bepalen voor de betreffende dienst. Dit bijzonder mandaat tot ondertekening en afsluiten van de geschiktheidstest voor de dienst “advies in financiële instrumenten” omvat eveneens de bevoegdheid tot het ontvangen van deze adviezen en tot het eventueel doorgeven van orders in financiële instrumenten waarover advies werd verleend.
Meer in het algemeen kan de zaakvoerder het beleggingsprofiel, in de meest ruime zin, in het kader van de mifid-regeling, of eender welke andere regeling, bij bankinstellingen gaan bepalen.
- De vennoten die niet werden benoemd als zaakvoerder kunnen geen daden van beheer, noch daden van beschikking stellen met betrekking tot de goederen die tot het vermogen van de Maatschap behoren.
- De zaakvoerder kan, met behoud van zijn verantwoordelijkheid, werkzaamheden van administratieve aard geheel of gedeeltelijk laten uitvoeren door een door hem voor die bepaalde aangelegenheden aangestelde lasthebber, en dit al dan niet tegen vergoeding.
- lndien de zaakvoerder beslist om de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de vennoten bestaande onverdeeldheid al dan niet gedeeltelijk te wederbeleggen in onroerende goederen, dan zullen de vennoten hieraan hun medewerking verlenen bij het verlijden van de notariële akte en desgevallend de zaakvoerder een authentieke volmacht verlenen teneinde de zaakvoerder in de mogelijkheid te stellen deze daad van beschikking, die tot zijn exclusieve bevoegdheid behoort, te kunnen stellen. ln voorkomend geval dient, zowel in de eventuele volmacht als in de aankoopakte van het onroerend goed of onroerende goederen te worden bepaald dat de zaakvoerder de middelen van de Maatschap mag aanwenden ter aankoop van een onroerend goed, in naam en voor rekening van de vennoten in dezelfde verhouding als de alsdan geldende delenverhouding van de Maatschap.
- lndien de zaakvoerder beslist het vermogen van de Maatschap geheel of gedeeltelijk te investeren in een levensverzekering, zullen alle rechten, en onder andere de persoonlijke rechten verbonden aan dit contract van levensverzekering, worden uitgeoefend door de (opvolgende) zaakvoerder in het uitsluitende belang van de Maatschap en de achterliggende vennoten van de Maatschap, en dit zolang de Maatschap blijft voortduren. Daartoe zal de (opvolgende) zaakvoerder, bij toepassing van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen voorzien in de nodige bijvoegsels bij het levensverzekeringscontract.
- lndien er meerdere zaakvoerders zijn, hebben zij elk afzonderlijk volheid van bevoegdheid en kunnen zij dus elk afzonderlijk beheren, beschikken, besturen en vertegenwoordigen.
8.5 Algemene vergadering
8.5.1 Gewone algemene vergadering
- Goedkeuring jaarrekening
- Unanimiteit van stemmen
Indien de eigenaar van deel niet zelf het stemrecht uitoefent, wordt de stem verbonden aan dat deel exclusief uitgeoefend door de persoon die het stemrecht van de delen mag en kan uitoefenen
- Winstuitkering
Op voorstel van de zaakvoerder beslist de gewone algemene vergadering over winstuitkering of reservering
8.5.2 Buitengewone algemene vergadering
- Wijziging Statuten, onder meer ontbinding burgerlijke maatschap, vervanging statutaire zaakvoerder, kapitaalvermindering
- unanimiteit van stemmen
Indien de eigenaar van het deel niet zelf het stemrecht op dat deel uitoefent, dan dient zowel de eigenaar van het deel als diegene die het stemrecht mag/kan uitoefenen in te stemmen
8.6 Uittreding vennoten
Geen recht op uittreding behoudens akkoord van de statutaire zaakvoerder(s)
- Vervolgens heeft mevrouw Y 3.510 van haar 3.511 delen van de maatschap in volle eigendom aan haar kinderen geschonken, elk ten belope van de helft. Deze schenking werd op 2 december 2015 gedaan voor Nederlandse notaris. De schenking werd niet ter registratie aangeboden in België. Wat het verzekeringscontract betreft, werd tevens in het nodige avenant tot overdracht voorzien.
Op 23 februari 2016 werd een verbeterde akte van schenking opgesteld, na vaststelling dat de delen van de maatschap waarop het voorbehoud van stemrecht betrekking had verkeerd waren omschreven.
Een kopie van de oorspronkelijke en de verbeterde schenkingsakte wordt bijgevoegd. De schenking werd gedaan onder de volgende voorwaarden, modaliteiten en lasten:
9.1 Last tot afstand van een rente
9.1.1 Optionele rente van maximaal 4% van de waarde van de geschonken delen op datum van de schenking / waarde op het einde van elk jaar
9.1.2 Voorafnames mogelijk
9.1.3 Dient te worden opgevraagd door de schenker aan de begiftigden. Indien de rente niet tijdig wordt opgevraagd, kan geen uitvoering meer worden gevraagd van de last voor het betrokken kalenderjaar
9.1.4 De schenker verbindt zich ertoe om het nodige te doen om, indien de begiftigden dit wensen, deze last te voldoen vanuit het door de burgerlijke maatschap aangehouden vermogen
9.1.5 Bij overlijden van de schenker komt de last volledig te vervallen
9.1.6 ln de mate de last niet wordt gerespecteerd door de begiftigden kan de herroeping van de schenking worden gevorderd
9.1.7 Het opvragen van de rentes kan er nooit toe leiden dat aan de begiftigden meer zou kunnen worden gevraagd dan wat zij geschonken hebben gekregen
9.2 Voorbehoud van stemrecht voor wat betreft de delen van de Maatschap
De schenker oefent levenslang, onherroepelijk en exclusief het stemrecht uit verbonden aan de geschonken delen, met uitzondering van 1 deel genummerd 1757 en geschonken aan kind 2 (en waarmee kind 2 aldus onmiddellijk stemrecht verwerft) en 1 deel genummerd 2 en geschonken aan kind 1 (en waarmee kind 1 aldus onmiddellijk stemrecht verwerft)
9.3 Optioneel ontbindende voorwaarde van vooroverlijden
9.3.1 Mevrouw Y heeft de keuze of zij de bedongen terugkeer ingeval van vooroverlijden van de begiftigde al dan niet zal inroepen
9.3.2 Zelfs indien de begiftigde bij zijn/haar overlijden vóór de schenker afstammelingen nalaat
9.4 Fideïcommis de residuo
ln de mate de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden geen uitwerking heeft gekregen, wordt een fideïcommissaire schenking gedaan aan de andere begiftigden bij het overlijden van een begiftigde zonder dat deze afstammelingen nalaat
9.5 Vervreemdingsverbod
De begiftigden mogen de geschonken delen niet vervreemden tijdens het leven
van de schenker, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de schenker
9.6 Uitsluitingsclausule
De begiftigden mogen al hetgeen aan hen toekomt via de schenking tijdens het leven van de schenker niet inbrengen in een huwgemeenschap/geregistreerd partnerschap, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de schenker
9.7 Schenking gedaan als voorschot op erfdeel.
De echtgenoot van mevrouw Y, de heer X, geeft zijn toestemming om de schenking te verrichten in de zin van aft. 858bis BW
9.8 Naar de inhoud is het Belgische recht van toepassing, naar de vorm het Nederlandse recht, terwijl de eventuele geschillen voortvloeiende uit de schenkingsovereenkomst tot de uitsluitende bevoegdheid van de Belgische rechtbanken behoren.
- Het gevolg van deze schenking en de voorwaarden, modaliteiten en lasten verbonden aan deze schenking is dat mevrouw Y nog 1 deel in volle eigendom aanhoudt. Daarnaast beschikt mevrouw Y nog over het stemrecht op de 3.510 geschonken delen van de maatschap. De kinderen houden elk 1.755 delen van de maatschap in volle eigendom aan, via schenking. Zij beschikken elk over het stemrecht op één deel. De heer X, ten slotte, houdt 1 aandeel van de maatschap in volle eigendom aan, via eigen inbreng.
- Het verzekeringscontract waarvan de vorderingsrechten waren ingebracht in de maatschap door mevrouw Y en waarbij de maatschap de nieuwe verzekeringnemer was geworden (waarbij was voorzien in een avenant tot wijziging van de begunstigingsclausule zodat de maatschap eveneens was aangeduid tot begunstigde) werd in 2017 afgekocht door de maatschap en de afkoopsom ten belope van (…) EUR werd op 24 mei 2017 overgeschreven op naam van de maatschap.
De jaarstukken van de maatschap voor het (eerste) boekjaar eindigend op 31/12/2016 worden bijgevoegd.
- De aanvragers wensen volgende aanpassingen en verduidelijkingen te doen aan de statuten van de maatschap en aan de (verbeterde) schenkingsakte d.d. 2 december 2015:
- Aanpassingen aan de Statuten van de burgerlijke maatschap
De aanvragers wensen de volgende aanpassingen te doen aan de Statuten van de burgerlijke maatschap:
- Teneinde de bevoegdheden van de schenker/zaakvoerder af te zwakken tot loutere daden van beheer over de activa die de burgerlijke maatschap aanhoudt en dit via een bijeenkomst van de buitengewone algemene vergadering van de burgerlijke maatschap, die zal beslissen tot vervanging van artikel 8,1. en 8,2. en artikel 9 van de statuten:
Artikel 8 : Zaakvoerder
- Definitie
Onder “zaakvoerder” wordt in deze Statuten begrepen de statutaire zaakvoerder.
- Omschrijving van het mandaat
De zaakvoerder is, met uitsluiting van de deelgenoten van de Maatschap, gerechtigd om alle daden van beheer te stellen en ter zake alle mogelijke beslissingen te nemen en vertegenwoordigingshandelingen te stellen met betrekking tot het in de Maatschap ingebrachte en nog in te brengen vermogen, alsook met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in de plaats komen van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen door belegging, wederbelegging of zaakvervanging, alsook met betrekking tot alle toekomstige interesten, vruchten en opbrengsten, hoe ook genoemd, van het ingebrachte en nog in te brengen vermogen en/of wat daarvoor in de plaats is gekomen, die nodig of dienstig zijn voor de verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de Maatschap, hierbij optredend in naam en voor rekening van alle deelgenoten van de Maatschap.
Onder daden van beheer dient concreet onder meer te worden begrepen het nemen van beslissingen en het stellen van vertegenwoordigingshandelingen inzake:
- het beleggen en herbeleggen van de door de Maatschap op rekening of in het kader van een beleggingsportefeuille aangehouden activa (dewelke hierbij uitdrukkelijk als een feitelijke algemeenheid worden aangemerkt) en het voeren van alle communicatie ter zake met de bank of vermogensbeheerder. Hieronder wordt tevens begrepen het nemen van beslissingen en het stellen van vertegenwoordigingshandelingen aangaande het overbrengen van deze activa naar een andere bank of vermogensbeheerder en het nemen van beslissingen en het stellen van vertegenwoordigingshandelingen aangaande het beleggingsprofiel, inclusief het aanbrengen van wijzigingen aan dit beleggingsprofiel;
- het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan aandelen die door de Maatschap worden aangehouden, althans indien het gaat om gewone algemene vergaderingen van een vennootschap waarvan de Maatschap de aandelen aanhoudt. Hieronder wordt dus uitdrukkelijk niet begrepen het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan aandelen die door de Maatschap worden aangehouden indien het gaat om buitengewone en bijzondere algemene vergaderingen van een vennootschap waarvan de Maatschap de aandelen aanhoudt;
- het innen van interesten, opbrengsten en vruchten met betrekking tot het door de Maatschap aangehouden vermogen;
- het doorstorten van activa van de Maatschap, wanneer er overeenkomstig artikel 11 of 12 van deze Statuten tot uitkering werd beslist;
- het vervullen van alle louter administratieve verplichtingen die gepaard gaan met de Maatschap en het door de Maatschap aangehouden vermogen.
De zaakvoerder is daarentegen niet gerechtigd om beslissingen te nemen inzake daden van beschikking, waaronder onder meer dient te worden begrepen het stellen van rechtshandelingen waardoor de activa aangehouden door de Maatschap verdwijnen en/of de bestemming ervan wordt gewijzigd, zoals het bezwaren, verkopen of ruilen van de activa aangehouden door de Maatschap (behalve indien dit beleggen en/of herbeleggen betreft binnen het kader van het hoger voormelde beheer van een rekening of beleggingsportefeuille als feitelijke algemeenheid). Iedere daad van beschikking dient door de algemene vergadering van de Maatschap te worden goedgekeurd, bij besluit genomen door de buitengewone algemene vergadering overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten.
De zaakvoerder is wel gerechtigd om vertegenwoordigingshandelingen te stellen tot uitvoering van een aldus door de buitengewone algemene vergadering genomen beslissing inzake een daad van beschikking.
Indien er redelijke twijfel bestaat over de kwalificatie van bepaalde daden als daad van beheer dan wel als daad van beschikking, dan dienen deze daden als daad van beschikking te worden aangemerkt. Indien één van de deelgenoten of de zaakvoerder van oordeel is dat er geen redelijke twijfel kan bestaan over deze kwalificatie, dan dient hierover te worden geoordeeld door de arbiter als bepaald in artikel 27 van deze Statuten.
Indien er meerdere zaakvoerders zijn, zijn zij elk afzonderlijk bevoegd om de hierboven beschreven bevoegdheden uit te oefenen (beslissings- en vertegenwoordigingsbevoegdheid).
Het mandaat van zaakvoerder is onbezoldigd. De buitengewone algemene vergadering kan overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten beslissen om het mandaat van de zaakvoerder te bezoldigen.
De aanstelling als zaakvoerder is intuitu personae en geschiedt steeds bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten.
Artikel 9 : Relatie bank, financiële instelling en/of vermogensbeheerder
Aan de zaakvoerder wordt door de deelgenoten volmacht verleend om, met uitsluiting van de deelgenoten, alle communicatie met de bank en/of financiële instelling en/of de vermogensbeheerder en/of de verzekeringsmaatschappij te voeren.
- Zodanig dat de bevoegdheid van de gewone algemene vergadering duidelijk omschreven is en tevens zodanig dat de buitengewone algemene vergadering eveneens dient te beslissen over daden van beschikking zoals in het nieuwe artikel 8 omschreven en dit via bijeenkomst van de buitengewone algemene vergadering die zal beslissen tot wijziging van artikel 10, 11 en 12 van de Statuten van de burgerlijke maatschap:
Artikel 10 : Algemene principes
Minstens éénmaal per jaar vindt een gewone algemene vergadering van de deelgenoten plaats op de zetel van de Maatschap, bijeengeroepen door de zaakvoerder. Deze jaarlijkse vergadering vindt plaats in de loop van de maand juni. De vergadering kan verdaagd worden met maximum één maand door beslissing van de zaakvoerder.
De zaakvoerder roept een buitengewone algemene vergadering bijeen telkens hij/zij dit noodzakelijk acht of hiertoe wordt verzocht door een deelgenoot.
De gewone en buitengewone algemene vergadering wordt bijeengeroepen door de zaakvoerder, per brief die minstens 10 dagen vóór datum van de algemene vergadering dient te worden verstuurd aan de deelgenoten, met vermelding van de plaats, de datum, het uur en de agenda en in geval het een gewone algemene vergadering betreft met in bijlage het ontwerp van de jaarrekening. Indien alle deelgenoten ter vergadering (al dan niet persoonlijk) aanwezig zijn en hiermee ter vergadering unaniem instemmen, kan van de vereisten en de formaliteiten van oproeping zoals hierboven beschreven, worden afgeweken.
De gewone algemene vergadering is uitsluitend bevoegd voor de goedkeuring van de jaarrekening, de winstbestemming alsook het verlenen van kwijting aan de zaakvoerder.
De buitengewone algemene vergadering beslist over alle zaken die door deze Statuten niet uitdrukkelijk aan de gewone algemene vergadering of aan de zaakvoerder zijn toegewezen (daaronder onder meer begrepen beslissingen inzake daden van beschikking zoals omschreven in artikel 8 van deze Statuten alsook beslissingen tot wijziging van deze Statuten (waaronder onder meer wordt begrepen de ontbinding van de Maatschap, een bijkomende inbreng, een vervanging van de zaakvoerder en een kapitaalvermindering)).
De deelgenoten kunnen zich laten vertegenwoordigen door een andere deelgenoot mits schriftelijke volmacht, desgevallend gegeven via fax of e-mail. Zij kunnen hun stem ook schriftelijk uitbrengen.
De deelgenoten kunnen éénparig en schriftelijk alle besluiten nemen die tot de bevoegdheid van de gewone of buitengewone algemene vergadering behoren. De zaakvoerder stelt een uiterlijke datum van ondertekening van de schriftelijke besluiten vast. Schriftelijke besluiten worden enkel geacht éénparig te zijn goedgekeurd, indien alle deelgenoten de besluiten integraal en tijdig hebben ondertekend en de deelgenoten die schriftelijke besluiten hebben ondertekend, zijn enkel dan gehouden door hun schriftelijke stem. Schriftelijke besluiten worden geacht genomen te zijn op de datum van de laatste handtekening.
Artikel 11 : Stemrecht op de gewone algemene vergadering
Alle delen geven recht op één stem.
Alle besluiten dienen met unanimiteit van stemmen te worden genomen.
De delen zijn ondeelbaar. Wanneer meerdere personen eigenaar zijn van één deel of wanneer een deel in pand werd gegeven, is de uitoefening van de rechten verbonden aan dat deel geschorst, totdat één persoon aangewezen wordt als de vertegenwoordiger die het stemrecht zal uitoefenen.
Indien het eigendomsrecht over de delen is gesplitst in vruchtgebruik en blote eigendom verkrijgt de vruchtgebruiker de stemrechten verbonden aan de betreffende delen.
Artikel 12 : Stemrecht op de buitengewone algemene vergadering
Alle delen geven recht op één stem.
Alle besluiten dienen met unanimiteit van stemmen te worden genomen.
De delen zijn ondeelbaar. Wanneer meerdere personen eigenaar zijn van één deel of wanneer een deel in pand werd gegeven, is de uitoefening van de rechten verbonden aan dat deel geschorst, totdat één persoon aangewezen wordt als de vertegenwoordiger die het stemrecht zal uitoefenen.
Indien het eigendomsrecht over de delen is gesplitst in vruchtgebruik en blote eigendom dient zowel de vruchtgebruiker als de blote eigenaar met het besluit in te stemmen opdat dit zou kunnen worden aangenomen.
iii. Verder zou van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om artikel 23 en artikel 24 van de Statuten van de burgerlijke maatschap als volgt aan te passen:
Artikel 23 : Uittreding
Tijdens de duur van de Maatschap (zoals bepaald in artikel 4) heeft geen enkele deelgenoot het recht om uit de Maatschap te treden behoudens mits goedkeuring van de algemene vergadering van de Maatschap, genomen bij besluit van de buitengewone algemene vergadering overeenkomstig artikel 12 van deze Statuten.
De kandidaat-uittreder dient de overige deelgenoten en de zaakvoerder in kennis te stellen van zijn wens uit de Maatschap te treden, bij middel van aangetekend schrijven.
In geval van uittreding zal de betrokken deelgenoot, overeenkomstig het besluit van de buitengewone algemene vergadering, ofwel (i) verplicht zijn om zijn deel in de Maatschap over te dragen aan de overige deelgenoten, ofwel (ii) zijn scheidingsdeel te ontvangen vanuit het in de Maatschap aangehouden onverdeeld vermogen.
De waarde van het scheidingsdeel of de prijs te betalen door de overige deelgenoten wordt bepaald op grond van de laatste jaarrekening vóór de uittreding opgesteld overeenkomstig artikel 15 van deze Statuten.
In geen van voornoemde gevallen heeft de uittreding van een deelgenoot de ontbinding van de Maatschap tot gevolg.
De kosten die veroorzaakt worden door de uittreding zullen ten laste komen van de uittredende deelgenoot.
Artikel 24 : Uitsluiting
Iedere deelgenoot die geen zaakvoerder is, kan om een gegronde reden uit de Maatschap worden gesloten.
Het verzoek tot uitsluiting kan op de agenda van de buitengewone algemene vergadering worden geplaatst door de zaakvoerder. Het besluit wordt door de buitengewone algemene vergadering genomen op de wijze zoals voorzien in artikel 12 van deze Statuten; de uit te sluiten deelgenoot heeft echter geen stemrecht.
De deelgenoot wiens uitsluiting wordt gevraagd, wordt verzocht zijn opmerkingen schriftelijk te kennen te geven aan de algemene vergadering, binnen één maand nadat een aangetekende brief met het met redenen omklede voorstel tot uitsluiting aan hem/haar is verzonden. Indien hij/zij daarom verzoekt in een geschrift dat zijn/haar opmerkingen bevat, moet de betrokken deelgenoot worden gehoord.
Elk besluit tot uitsluiting wordt met redenen omkleed, en wordt vastgesteld in een afzonderlijk proces-verbaal dat wordt opgemaakt door de zaakvoerder en ondertekend door alle deelgenoten, de uitgesloten deelgenoot uitgezonderd. Dit proces-verbaal vermeldt de feiten waarop de uitsluiting is gebaseerd.
De uitsluiting wordt overgeschreven in het delenregister. Een eensluidend afschrift van het besluit wordt binnen vijftien dagen, bij een ter post aangetekende brief, aan de uitgesloten deelgenoot toegezonden.
De uitgesloten deelgenoot zal als scheidingsdeel het laagste bedrag ontvangen van de waarde van zijn/haar delen op datum van de oprichting van de Maatschap en de waarde van zijn/haar delen op de dag van het besluit tot uitsluiting genomen door de buitengewone algemene vergadering.
Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruikt gemaakt om de statuten op een aantal andere punten beperkt te wijzigen en te actualiseren (o.a. aanpassing artikel 16, nieuwe verwijzingen naar artikels ingevolge voormelde aanpassingen, consistentie in gebruikte terminologie, …). Voor de volledigheid bezorgen we u tevens een versie van de Statuten waarin in track changes alle (dus ook deze kleinere en o.i. in dit kader niet relevante) wijzigingen zijn aangeduid.
De aangepaste en gecoördineerde Statuten van de burgerlijke maatschap, waarvan u een ontwerp in bijlage kan vinden, zullen, samen met de aangepaste schenkingsakte waarvan u tevens een ontwerp in bijlage kan vinden ter registratie worden aangeboden.
B. Aanpassingen/verduidelijkingen aan de schenkingsakte d.d. 2 december 2015
Daarnaast zouden de aanvragers ook enkele aanpassingen/verduidelijkingen wensen te doen aan de modaliteiten van de (verbeterde) schenkingsakte van 2 december 2015 en dit via een voor Belgische notaris verleden notariële akte tot wijziging van de modaliteiten van de schenking waarbij tevens 3% schenkbelasting zal worden betaald op de huidige waarde van de geschonken delen die bij de schenkingsakte van 2 december 2015 werden geschonken door mevrouw Y aan haar kinderen:
i. Verduidelijking artikel 1 “Last tot afstand van een rente” door een alinea toe te voegen (na hetgeen vermeld staat sub e.):
Dit dient aldus te worden geïnterpreteerd en gelezen dat de mogelijkheid tot het opvragen van achtereenvolgende rentes in hoofde van de Schenker vanzelfsprekend niet zo ver kan gaan dat er geen duidelijke schenking meer voorligt. Het opvragen van de achtereenvolgende rentes dient derhalve uiteraard steeds (in álle omstandigheden) aldus te gebeuren dat er een substantiële verrijking aanwezig is en blijft in hoofde van de Begiftigden (en een substantiële verarming in hoofde van de Schenker) en dient derhalve steeds indien nodig binnen deze grenzen beperkt te worden. Teneinde hierover alle onduidelijkheden te vermijden, bepalen Partijen hierbij alvast dat het nooit zo kan zijn dat het opvragen of opnemen van de achtereenvolgende rentes ertoe leidt dat aan de Begiftigden meer zou kunnen worden gevraagd dan 80% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zijnde (…) EUR. In de mate de Begiftigden op een bepaald ogenblik van opvraging of opname niet minstens 20% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals hierna vermeld, zouden kunnen behouden, kan de Schenker op dat ogenblik geen rente opvragen of opnemen, ook al heeft de Schenker op dat ogenblik nog geen 80% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals vermeld, opgevraagd aan de Begiftigden. Vanaf het ogenblik dat de Begiftigden wel minstens 20% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals vermeld, zouden kunnen behouden, kan de Schenker opnieuw de rente opvragen of opnemen, zij het dat zij uiteraard nooit meer dan 80% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals vermeld, kan opvragen aan de Begiftigden”.
In artikel 1 wordt tevens de periode waarin de rente kan worden opgevraagd aangepast van april naar juni, om zo in overeenstemming te zijn met de aangepaste Statuten van de maatschap.
ii. Afstand van het voorbehoud van stemrecht op 3.510 delen van de burgerlijke maatschap door de schenker ten voordele van de begiftigden, elk voor wat betreft de delen waarvan zij reeds eigenaar zijn en dit door schrapping van artikel 2 “Voorbehoud van stemrecht”.
iii. Aanpassing artikel “Ontbindende voorwaarde van vooroverlijden” (artikel 3 van de schenkingsakte d.d. 2 december 2015), door schrapping van volgende zinsnede op het einde van het artikel:
“met dien verstande dat deze tegenwaarde nooit lager kan zijn dan de waarde van de bij deze schenking geschonken Delen, zoals deze blijkt uit de hierna vermelde waardebepaling, of dan de waarde van de voor de Delen in de plaats gekomen roerende goederen die zijn gebruikt voor de verwerving of financiering van het onroerend goed.”
iv. Aanvulling artikels “Vervreemdingsverbod” en “Uitsluitingsclausule” (artikels 5 en 6 van de schenkingsakte d.d. 2 december 2015) met volgende zin op het einde van elk artikel:
“Indien de duur van dit verbod de wettelijk toegelaten duur zou overschrijden, wordt de duur verkort tot maximaal de door het recht toegelaten duur.”
v. Verder zou van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om ter verduidelijking volgende algemene bepalingen in de schenkingsakte op te nemen en de clausule omtrent een eventuele nietigheid in de schenkingsakte aan te vullen als volgt:
Niet-uitvoering lasten verbonden aan de schenkingen
De Schenker bedingt uitdrukkelijk dat de, ook slechts gedeeltelijke, niet-naleving van de lasten opgenomen in onderhavige schenkingsakte, hetzij door de Begiftigden zelf, hetzij door hun rechtsopvolger(s) de herroeping van onderhavige schenkingen tot gevolg kan hebben zoals voorzien in de artikelen 953 en 954 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek. Voor het overige zijn alle gronden tot herroeping van schenkingen, zoals voorzien in het Belgisch Burgerlijk Wetboek, onverminderd van toepassing.
Zaakvervangingsclausule
Deze schenking en meer bepaald alle modaliteiten, voorwaarden en lasten gekoppeld aan deze schenking zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van zaakvervanging of subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zullen komen van de geschonken Delen.
Nietigheid
De eventuele nietigheid van een gedeelte, een bepaling of een term van onderhavige schenking, heeft niet de nietigheid tot gevolg van de gehele overeenkomst. De gebeurlijk nietige bepaling(en) zal/zullen in dat geval vervangen worden door (een) geldige bepaling(en) die het dichtst mogelijk de bedoeling van partijen benadert.”
5. Tot slot wordt ook de clausule betreffende volmacht tot registratie geschrapt vermits de akte inhoudende de beschreven aanpassingen/verduidelijkingen voor Belgische notaris zal worden verleden met betaling van 3% schenkbelasting (cf. infra).
III. Motivering van de aanvraag
13. VRAAG 1: IS ART. 2.7.1.0.7 VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?
13.1 Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.7 VCF
Art. 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
Art. 2.7.1.0.7 VCF viseert (onder meer) gesplitste inschrijvingen in vruchtgebruik – blote eigendom. De schenking van mevrouw Y aan haar kinderen werd gedaan in volle eigendom en niet met voorbehoud van vruchtgebruik in hoofde van de schenker. Er kan bijgevolg geen sprake zijn van een gesplitste inschrijving in vruchtgebruik – blote eigendom van de geschonken goederen, waardoor art. 2.7.1.0.7 VCF op zich genomen niet van toepassing is.
13.2 In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF
Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF lijkt ons art. 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing te zijn.
Er is fiscaal misbruik voorhanden wanneer de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van de fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. In zijn arrest van 30 oktober 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat om de doelstellingen van een fiscale bepaling te achterhalen rekening moet worden gehouden met de praktijken die gewoonlijk gangbaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling waarvan het misbruik wordt aangevoerd. Het Grondwettelijk Hof oordeelt in zijn arrest d.d. 30 oktober 2013 ook dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de betrokken fiscale bepaling tegen te gaan. Ook de Minister van Financiën heeft in het kader van de gesplitste aankoop gemeld dat de algemene antimisbruikbepaling niet meer speelt als er een specifieke antimisbruikbepaling van toepassing is: “Artikel 9 van het Wetboek Successierechten is op zich reeds een antimisbruikbepaling wat ertoe geleid heeft dat de gesplitste aankoop niet meer opgenomen is in de lijst van verrichtingen waarop de nieuwe antimisbruikbepaling van toepassing kan zijn.” De doelstelling van art. 2.7.1.0.7 VCF bestaat erin te vermijden dat erfbelasting zou worden ontweken door de blote eigendom rechtstreeks te doen inschrijven op naam van diegene die men bij zijn overlijden wil begiftigen. De zogenaamde “bedekte bevoordeling” wordt geviseerd, met name wanneer er sprake is van bedrog door de bevoordeling niet openlijk te kennen te geven. Dit blijkt duidelijk uit de wettekst: “tenzij het bewezen wordt dat de verkrijging of de inschrijving niet een bedekte bevoordeling ten behoeve van de derde is”. Wanneer een tekstuele interpretatie toelaat om de tekst te begrijpen, mag men niet overgaan naar de tweede fase van de interpretatie waarbij dan de bedoeling van de wetgever wordt opgespoord. De doelstelling van een fiscale bepaling is duidelijk en vervat in de bepaling zelf, hetgeen ook het geval is voor art. 2.7.1.0.7 VCF.
Enkel wanneer de tekstuele interpretatie geen heil brengt, moet gezocht worden naar de bedoeling van de wetgever. Deze bedoeling moet gezocht worden in de voorbereidende werken van de wet zelf en uitzonderlijk in de voorbereidende werken van vroegere of gelijkaardige wetten. Ook uit de Memorie van Toelichting van 1919 blijkt dat de doelstelling erin bestaat “bedekte bevoordelingen” te viseren: “…, zijn bepalingen tot voorkoming van bedrog. Zij hebben de strekking te beletten dat de overledene bij zijn leven niet over zijne goederen beschikke ten voordeele van personen, wien hij wenscht zijne nalatenschap over te maken en zulks vrij van alle belasting of door betaling van een registratierecht minder dan het erfenisrecht dat normaal opvorderbaar zou wezen”. Ook met het voorbeeld dat gegeven wordt in de Memorie van Toelichting komt diezelfde doelstelling naar voren: “Een vader belegt geld, in zijnen naam voor het vruchtgebruik en in naam van zijn kind voor den blooten eigendom, hetzij in inschrijvingen op naam, hetzij in hypothecaire of andere schuldvorderingen, hetzij in onroerend goed aankoopen. Het geld wordt door den vader verschaft; en bij diens dood wordt het kind volle eigenaar zonder een centiem belasting te betalen”. Uit dit voorbeeld volgt duidelijk dat de bedekking/het bedrog in de gesplitste inschrijving zelf dient te zitten. Dit wordt reeds sinds jaar en dag aangenomen, zie bijvoorbeeld M. Donnay: “Ainsi, l’article 9 n’est pas applicable si l’acquisition par le défunt pour l’usufruit et par son héritier pour la nue-propriété procède d’une donation ou d’une succession… Dans ces cas, il n’y a pas de fraude (sous la forme d’une libéralité déguisée), puisque l’opération elle-même se présente sous le caractère de libéralité.” en “Artikel 9 mag niet toegepast worden indien er bewezen wordt dat de effecten of fondsen die ingeschreven of gedeponeerd werden op naam van de overledene voor het vruchtgebruik en op naam van zijn erfgenaam voor de blote eigendom, hun in die verhouding toebehoorden daar zij het voorwerp hadden uitgemaakt van een vroegere schenking door de overledene aan zijn erfgenaam onder voorbehoud van vruchtgebruik, hetzij bij geregistreerde akte, hetzij bij niet-geregistreerde akte. Doch het spreekt vanzelf dat, in deze laatste onderstelling, het successierecht bij toepassing van artikel 7 van het wetboek op de geschonken goederen verschuldigd is, indien de schenking plaatsgreep binnen de 3 jaren voor het overlijden”.
In casu is er geen sprake van een gesplitste inschrijving in vruchtgebruik – blote eigendom, laat staan van een bedekte bevoordeling in het kader van een gesplitste inschrijving. Er werd dus helemaal niet in strijd met (de doelstelling van) art. 2.7.1.0.7 VCF gehandeld.
Wel werd er in de schenkingsakte van 2 december 2015 in een last tot afstand van een rente voorzien, maar deze rente is geenszins gelijk te stellen met een vruchtgebruik. Door deze rente beschikt de schenker slechts over een persoonlijk vorderingsrecht op de begiftigden teneinde de rente ieder jaar op te vragen indien hij dit wenst, en niet over een zakenrechtelijk recht van vruchtgebruik op de geschonken vermogensbestanddelen.
Verder voldoet de voorziene rente volledig aan de vereiste die werd gesteld in de Voorafgaande Beslissing nr. 16046 d.d. 14 november 2016. Er is immers voldaan aan de vereiste dat de rente vast moet zijn en niet zo mag geformuleerd worden dat het gelijkstaat met een vruchtgebruik. In casu staat de rente vast. Deze bedraagt elk jaar maximaal 4% en is derhalve onafhankelijk van de vruchten die het geschonken vermogen heeft opgebracht in het betrokken kalenderjaar.
Ook het feit dat de schenking van de delen van de burgerlijke maatschap is gebeurd met voorbehoud van het stemrecht in hoofde van de schenker, doet geen afbreuk aan het feit dat er geen schenking werd gedaan met een voorbehoud van vruchtgebruik. Over het stemrecht beschikken van de delen van de burgerlijke maatschap is immers geenszins gelijk te stellen met een zakenrechtelijk recht van vruchtgebruik op deze delen.
Aangezien er geen sprake is van een gesplitste inschrijving vruchtgebruik – blote eigendom, werd er geen rechtshandeling gesteld in strijd met (de doelstelling van) art. 2.7.1.0.7 VCF. De schenking van 2 december 2015 valt derhalve niet onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.7 VCF, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
13.3 Rechtszekerheidsbeginsel
Zelfs in de mate dat zou worden geoordeeld dat de schenking van 2 december 2015, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.7 VCF valt, dan is nog geen erfbelasting verschuldigd aangezien de voorafgaande schenking voor buitenlandse notaris wel nog als tegenbewijs van de bedekte bevoordeling kan dienen aangezien deze schenkingen werden gedaan vóór 1 juni 2016. Het Standpunt nr. 15004 d.d. 3 oktober 2016, dat vermeldt dat art. 2.7.1.0.7 VCF eveneens van toepassing is op gesplitste inschrijvingen van effecten of geldbeleggingen en dat het tegenbewijs tegen het vermoeden van bevoordeling slechts kan worden geleverd op dezelfde wijze als bij een gesplitste aankoop en dus niet met een voorafgaande schenking waarop geen schenkbelasting werd betaald, is immers pas toepasbaar voor inschrijvingen vanaf 1 juni 2016. Het rechtszekerheidsbeginsel en daarbij in het bijzonder het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen, dat ligt vervat in de Grondwet en minstens als algemeen rechtsbeginsel doorwerkt in het fiscaal recht, verzet zich immers tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie.
13.4 Toepassing art. 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen
Door het stellen van de voorgenomen verrichtingen en meer bepaald door de aanpassingen van de modaliteiten van de schenkingsakte beschreven onder B., ii. en de aanpassingen van de Statuten van de burgerlijke maatschap beschreven onder A., ii. heeft de schenker nog het stemrecht op het deel dat zij niet aan haar kinderen heeft geschonken. Zij heeft geen stemrecht meer op de geschonken delen. De begiftigden hebben het stemrecht op alle geschonken delen, elk ten belope van de helft. Zowel de schenker (en, voor de volledigheid, de heer X) als de begiftigden dienen hun goedkeuring te geven met betrekking tot de beslissingen die door de gewone en door de buitengewone algemene vergadering van de burgerlijke maatschap dienen te worden genomen. Het geheel zal vervolgens ter registratie worden aangeboden en er zal 3% schenkbelasting worden betaald. Mocht er al een probleem zijn met de gestelde verrichtingen in het kader van artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, dan is dit alleszins niet meer het geval ingevolge de voorgestelde aanpassingen.
De aanvrager wenst bevestiging dat er na het stellen van de voorgenomen verrichtingen alleszins geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van de schenker ter zake de geschonken delen van de burgerlijke maatschap, dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of zal komen, noch op de interesten, vruchten en meerwaarden van het geschonkene dan wel van hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of zal komen, noch op grond van art. 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.
14. VRAAG 2: IS ART. 2.7.1.0.9 VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?
14.1 Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.9 VCF
Art. 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:
“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
Art. 2.7.1.0.9 VCF viseert (onder meer) goederen die door de erflater onder bezwarende titel werden afgestaan, onder voorbehoud van een levenslang recht, waarbij een bedekte bevoordeling voorligt.
14.2 Geen toepassing mogelijk als rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd
De schenking van mevrouw Y aan haar kinderen is niet bedekt, maar wordt openlijk als een schenking gekwalificeerd. Art. 2.7.1.0.9 VCF kan dus niet van toepassing zijn. Dit artikel viseert immers enkel rechtshandelingen ten kosteloze titel die bewust verkeerd worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, en niet rechtshandelingen ten bezwarende titel die onbewust “verkeerd” worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten kosteloze titel.
Zie hierover uitdrukkelijk in M. Donnay: “L’article 11 est de même hors cause en cas de donation par le défunt avec réserve d’usufruit ou à charge de lui payer une rente. Dans ces cas, il n’y a pas de fraude (sous la forme d’une libéralité déguisée), puisque l’opération elle-même se présente sous le caractère de libéralité. ”
14.3 Geen overeenkomst ten bezwarende titel
In de mate toch zou worden geoordeeld dat art. 2.7.1.0.9 VCF van toepassing kan zijn als de rechtshandeling openlijk wordt gekwalificeerd als een schenking dient te worden gesteld dat de vermogensoverdracht van mevrouw Y aan haar kinderen niet onder bezwarende titel is gebeurd.
Een overeenkomst ten bezwarende titel houdt immers in dat er een wederkerige overeenkomst is die voor beide partijen een pecuniair voordeel oplevert. Levert zij voor één van de partijen geen dergelijk voordeel op, dan is zij om niet. Wanneer een vermogensbestanddeel derhalve zonder gelijkwaardig geachte economische tegenprestaties van een vermogen naar een ander gaat, ligt er een overeenkomst om niet voor.
Teneinde een overeenkomst te kwalificeren, moet worden gekeken naar de bedoeling van de partijen. Er dient immers te worden bekeken of de prestaties subjectief gelijkwaardig zijn, of niet. De schenkingsovereenkomst was duidelijk bedoeld om ten kosteloze titel te geschieden. Mevrouw Y heeft immers de delen van de burgerlijke maatschap aan haar kinderen geschonken, zonder dat haar kinderen hiervoor bij de verkrijging van deze goederen een gelijkwaardige tegenprestatie dienden te leveren ten voordele van mevrouw Y. Enkel de kinderen van mevrouw Y bekomen een economisch voordeel door de schenking. Zij hebben zich verrijkt, terwijl mevrouw Y zich heeft verarmd. Daarnaast blijkt ook uit een aantal modaliteiten dat de akten ten titel van schenking en dus ten kosteloze titel zijn gesteld. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar de artikelen uit het Burgerlijk Wetboek omtrent de herroeping van een schenking indien de last uit de schenking niet wordt nageleefd door de begiftigden en er wordt bepaald dat de schenking is gebeurd als voorschot op erfdeel.
Dat de schenking werd gedaan onder de last om jaarlijks een rente van 4% van het geschonken vermogen af te staan aan de schenker, doet geen afbreuk aan het kosteloze karakter van de schenkingen. De jaarlijkse rente is immers een last verbonden aan de schenking, maar deze last kan perfect worden voldaan met het geschonken vermogen. De begiftigden dienen nooit hun eigen vermogen aan te spreken om de last tot afstand van een rente te voldoen. In de schenkingsakte werd immers expliciet voorzien dat het opvragen van de rentes er – over alle jaren heen - nooit kan toe leiden dat aan de begiftigden meer zou kunnen worden gevraagd dan wat zij geschonken hebben gekregen, waarmee voor zover als nodig expliciet werd aangegeven dat het achtereenvolgens opnemen van de optionele rente door de schenker er nooit toe mag leiden dat er geen vermogensvoordeel meer is in hoofde van de begiftigden (en geen vermogensnadeel meer in hoofde van de schenker). Verder werd bepaald dat de last kan worden voldaan met het in de burgerlijke maatschap aangehouden vermogen, nl. met het geschonken vermogen. De begiftigden dienen dus nooit hun eigen vermogen aan te spreken om de last te voldoen. De begiftigden zullen zich dus in geen enkel geval verarmen door het aanvaarden van de schenking. Er ligt duidelijk geen contract ten bezwarende titel voor, zelfs geen kanscontract. Een kanscontract houdt immers in dat de partijen niet weten of zij voordeel of nadeel uit de rechtshandeling zullen halen. In casu zullen de begiftigden nooit nadeel halen uit de rechtshandelingen die werden gesteld op 2 december 2015. De begiftigden hebben derhalve niets te verliezen bij het aangaan van de overeenkomst, alleen maar te winnen. Voor de schenker geldt het omgekeerde.
Aangezien de schenking van mevrouw Y aan haar kinderen gedaan op 2 december 2015 nooit als een overeenkomst ten bezwarende titel kan kwalificeren, kan art. 2.7.1.0.9 VCF niet worden toegepast (als men al van oordeel zou zijn dat art. 2.7.1.0.9 VCF überhaupt van toepassing kan zijn als de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd).
14.4 In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF
Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF kan art. 2.7.1.0.9 VCF niet van toepassing zijn.
Er is fiscaal misbruik voorhanden wanneer de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van de fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. Wanneer een tekstuele interpretatie toelaat om de tekst te begrijpen, mag men niet overgaan naar de tweede fase van de interpretatie waarbij dan de bedoeling van de wetgever wordt opgespoord. De doelstelling van een fiscale bepaling is duidelijk en vervat in de bepaling zelf, hetgeen ook het geval is voor art. 2.7.1.0.9 VCF.
Enkel wanneer de tekstuele interpretatie geen heil brengt, moet gezocht worden naar de bedoeling van de wetgever. Deze bedoeling moet gezocht worden in de voorbereidende werken van de wet zelf en uitzonderlijk in de voorbereidende werken van vroegere of gelijkaardige wetten. In zijn arrest van 30 oktober 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat om de doelstelling van een fiscale bepaling te achterhalen rekening moet worden gehouden met de praktijken die gewoonlijk gangbaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling waarvan zij het misbruik aanvoert.
De doelstelling van art. 2.7.1.0.9 VCF bestaat erin de overeenkomst die in het vooruitzicht van het overlijden van de schenker onder het mom van een vervreemding ten bezwarende titel werd gedaan maar eigenlijk een schenking is, te belasten in de erfbelasting. Ook met het voorbeeld dat gegeven wordt in de Memorie van Toelichting komt diezelfde doelstelling naar voren: “Eindelijk, ziet men vaak personen, in het vooruitzicht van hun overlijden, aan hunne wettige of aangestelde erfgenamen alle hunne goederen of een deel daarvan mits eene lijfrente afstaan. De akte wordt geboekt tegen het voor verkoopen bepaalde recht en de schatkist blijft verstoken van het verschil tusschen dit recht en het erfenisrecht”.
In casu werd de begiftiging naar de erfgenamen helemaal niet verborgen gehouden, integendeel. Er werd duidelijk vermeld dat de overeenkomst als een schenking is bedoeld. Er is dus helemaal geen sprake van bedrog. Art. 2.7.1.0.9 VCF is dan ook niet van toepassing op de schenking van 2 december 2015, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
14.5 Rechtszekerheidsbeginsel
Maar zelfs in de mate dat zou worden geoordeeld dat een schenking waarin, in functie van de leeftijd van de schenker en de (waarde van de) geschonken goederen, een (te) hoge rente werd voorzien voor de schenker waardoor de begiftigden eventueel op termijn weinig tot niets van de schenking zouden overhouden, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.9 VCF valt, dan verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen de toepassing ervan op schenkingsakten die in het verleden werden gesteld. Het rechtszekerheidsbeginsel en daarbij in het bijzonder het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen, dat ligt vervat in de Grondwet en minstens als algemeen rechtsbeginsel doorwerkt in het fiscaal recht, verzet zich immers tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie. Een schenking met een last tot afstand van een rente werd in het verleden nooit in vraag gesteld in het licht van art. 2.7.1.0.9 VCF. Indien de schenkingsakte voor Nederlandse notaris werd verleden, werd er in het verleden nooit erfbelasting gevestigd op grond van art. 2.7.1.0.9 VCF bij het overlijden van de schenker. Indien de schenkingsakte voor Belgische notaris werd verleden, werd er steeds schenkbelasting geheven en werd nooit geoordeeld dat slechts het algemeen vast recht was verschuldigd (in de hypothese dat het roerende goederen betrof) aangezien het om een overeenkomst ten bezwarende titel zou gaan. Art. 2.7.1.0.9 VCF werd overigens niet ingevoerd om deze situatie te belasten. De fictiebepaling van art. 2.7.1.0.9 VCF heeft een eigen autonoom toepassingsgebied, nl. het belasten van bevoordelingen die onder het mom van een contract ten bezwarende titel verborgen werden gehouden voor de fiscale administratie. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en in de lijn met wat de Vlaamse Belastingdienst steeds naar voren schuift inzake standpunten die een breuk met het verleden vormen, kan het nieuwe standpunt ten vroegste vanaf publicatie van de Voorafgaande Beslissing met nummer 16046 worden toegepast, zijnde ten vroegste voor wat betreft schenkingsakten verleden vanaf 30 november 2016.
14.6 Toepassing art. 2.7.1.0.9 VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen
Door het stellen van de voorgenomen verrichtingen en meer bepaald door de verduidelijking van de modaliteiten van de schenkingsakte beschreven onder B., i. wordt, ook al was dit reeds ontegensprekelijk het geval, nogmaals verduidelijkt dat een schenking voorligt. Minstens na de voorgenomen aanpassingen kan er aldus geen twijfel meer zijn over het feit dat art. 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, niet van toepassing kan zijn.
De aanvrager wenst bevestiging dat er na deze verduidelijking geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van de schenker ter zake de geschonken delen van de burgerlijke maatschap, dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of nog zal komen, noch op de interesten, vruchten en meerwaarden van het geschonkene dan wel van hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of zal komen, noch op grond van art. 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling, ongeacht of de rente al dan niet, deels dan wel geheel, wordt opgenomen door de schenker.
15. VRAAG 3: IS ART. 2.7.1.0.3, 3° VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?
15.1 Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.3, 3° VCF
Art. 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
Art. 2.7.1.0.3., 3° VCF viseert schenkingen die werden gedaan onder de opschortende voorwaarde/termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
15.2 Geen schenking onder de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker
De schenking van 2 december 2015 werd niet gedaan onder de opschortende voorwaarde/termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Geen opschortende voorwaarde/termijn
De eigendom van het voorwerp van de schenking, nl. 3.510 delen van de burgerlijke maatschap, werd onmiddellijk overgedragen aan de begiftigden. Dat een vervreemdingsverbod werd voorzien gedurende het leven van de schenker doet hieraan geen afbreuk, integendeel. Dat de geschonken goederen delen van een burgerlijke maatschap zijn waardoor de begiftigden pas over de ingebrachte vermogensbestanddelen an sich kunnen beschikken vanaf het moment dat de Maatschap ophoudt te bestaan (te weten, bij overlijden van de langstlevende van mevrouw Y en de heer X of bij onbekwaamverklaring om de Maatschap te besturen van beiden dan wel de langstlevende van hen), doet hieraan ook geen afbreuk. Net zoals een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik kan een schenking van delen van een burgerlijke maatschap gezien worden als een last van de schenking, die de begiftigde moet aanvaarden in de mate hij de schenking aanvaardt. De geschonken goederen, nl. de delen van de burgerlijke maatschap, zijn definitief uit het vermogen van de schenker verdwenen. Ze behoren vanaf het ogenblik van de schenking tot het vermogen van de begiftigden.
Overlijden van de schenker slechts deels relevant in het kader van de mogelijkheid tot j-het kunnen beschikken over het vermogen
Bovendien is het tijdstip waarop de begiftigden pas over de ingebrachte vermogensbestanddelen an sich kunnen beschikken, niet gekoppeld aan het leven van de schenker, maar wel aan de duur van de burgerlijke maatschap, die op zijn beurt niet is gekoppeld aan het leven van de schenker maar wel aan zowel het leven van de schenker als dat van haar echtgenoot, als aan de bekwaamheid van de schenker en die van haar echtgenoot.
De schenkingen vallen derhalve niet binnen het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF.
15.3 In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF
Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF is art. 2.7.1.0.3,3° VCF niet van toepassing.
Er is fiscaal misbruik voorhanden wanneer de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van de fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. Wanneer een tekstuele interpretatie toelaat om de tekst te begrijpen, mag men niet overgaan naar de tweede fase van de interpretatie waarbij dan de bedoeling van de wetgever wordt opgespoord. De doelstelling van een fiscale bepaling is duidelijk en vervat in de bepaling zelf, hetgeen ook het geval is voor art. 2.7.1.0.3,3°. VCF.
Enkel wanneer de tekstuele interpretatie geen heil brengt, moet gezocht worden naar de bedoeling van de wetgever. Deze bedoeling moet gezocht worden in de voorbereidende werken van de wet zelf en uitzonderlijk in de voorbereidende werken van vroegere of gelijkaardige wetten. In zijn arrest van 30 oktober 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof tevens dat om de doelstelling van een fiscale bepaling te achterhalen rekening moet worden gehouden met de praktijken die gewoonlijk gangbaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling waarvan zij het misbruik aanvoert.
De fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3,3° VCF werd ingevoerd om te vermijden dat de nieuwe verlaagde tarieven voor schenkingen van roerende goederen van 3% en 7% ook zouden kunnen worden toegepast ten aanzien van schenkingen gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Bij de invoering van de fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3,3° VCF was het gebruik van een burgerlijke maatschap in het kader van een vermogensplanning reeds gekend. Het was dan ook zeker niet de bedoeling om een schenking in combinatie met een burgerlijke maatschap aan te pakken via deze fictiebepaling. De doelstelling van deze fictiebepaling blijkt duidelijk uit de Memorie van Toelichting: “Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.” Ook de Vlaamse minister van Financiën heeft de doelstelling van (oud) art. 4,3° Vl.W.Succ. in die zin bevestigd: “Uit de parlementaire voorbereiding blijkt duidelijk dat deze aanpassing misbruiken aangaande het vlak tarief voor schenkingen van roerende goederen wilde bestrijden. In de praktijk bleek er immers een gemakkelijke manier om enerzijds het voordeel van het verlaagde tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van overlijden zodat slechts op het ogenblik van het overlijden het evenredige recht (met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht) opeisbaar werd. Dat was uiteraard niet te bedoeling bij de invoering van de bijzonder verlaagde rechten. Burgerrechtelijk heeft een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden immers vrijwel dezelfde gevolgen als een legaat terwijl ze fiscaalrechtelijk sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief werden onderworpen… De oorsprong van artikel 4, 3° Vl. W. Succ. komt dus duidelijk tegemoet aan een legitieme en rechtvaardige doelstelling, namelijk de wens om misbruiken te bestrijden… Het blijft belangrijk om goede maatregelen zoals het vlak tarief inzake schenking van roerende goederen niet te laten ondermijnen door misbruik van dergelijke maatregelen”. Nadien werd ook een schenking gedaan onder de opschortende termijn van het overlijden van de schenker uitdrukkelijk geviseerd.
De schenking van 2 december 2015 werd niet gedaan onder de opschortende voorwaarde/termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Bij een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde/termijn bevindt de eigendom van de geschonken goederen zich nog bij de schenker en dit zolang de opschortende voorwaarde/termijn zich niet heeft vervuld. De eigendom van de geschonken goederen gaat dus pas over bij het vervullen van de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker. Door de schenking van delen van de burgerlijke maatschap, zijn deze vermogensbestanddelen definitief uit het vermogen van mevrouw Y verdwenen aangezien de eigendom ervan aan de begiftigden is toegekomen. Daarnaast kan art. 2.7.1.0.3,3° VCF overeenkomstig de ratio legis slechts van toepassing zijn op schenkingen die vrijwillig ter registratie werden aangeboden of verplicht registreerbaar zijn. Immers, enkel bij deze schenkingen worden de verlaagde tarieven toegepast, ook al verkrijgen de begiftigden de geschonken goederen pas bij het overlijden van de schenker, waardoor een misbruik voorligt van de verlaagde tarieven bij schenkingen van roerende goederen. Het was dan ook in die optiek dat de fiscale administratie met haar administratieve beslissing van 26 april 2005 van mening was dat (oud) art. 4, 3° Vl.W.Succ. enkel van toepassing was bij vrijwillig ter registratie aangeboden schenkingen of verplicht registreerbare schenkingen.
Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest d.d. 30 oktober 2013 geoordeeld dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de betrokken fiscale bepaling tegen te gaan. Ook de Minister van Financiën heeft in het kader van de gesplitste aankoop gemeld dat de algemene antimisbruikbepaling niet meer speelt als er een specifieke antimisbruikbepaling van toepassing is: “Artikel 9 van het Wetboek Successierechten is op zich reeds een antimisbruikbepaling wat ertoe geleid heeft dat de gesplitste aankoop niet meer opgenomen is in de lijst van verrichtingen waarop de nieuwe antimisbruikbepaling van toepassing kan zijn.” De specifieke antimisbruikbepaling van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF bestaat erin te vermijden dat van de verlaagde tarieven in de schenkbelasting misbruik zou worden gemaakt door een geregistreerde schenking te doen waarbij de begiftigden de geschonken goederen pas bij overlijden van de schenker verkrijgen, maar in dat geval slechts de verlaagde tarieven van de schenkbelasting zijn verschuldigd in plaats van de hogere tarieven van de erfbelasting. Wordt een niet verplicht te registreren schenking niet vrijwillig ter registratie aangeboden, dan is niet art. 2.7.1.0.3., 3° VCF van toepassing, maar wel art. 2.7.1.0.5. VCF. Elke fictiebepaling heeft immers een eigen autonoom toepassingsgebied.
Uit de Voorafgaande Beslissing nr. 16046 d.d. 14 november 2016 blijkt evenwel dat de Vlaamse Belastingdienst meent dat met de voorafgaande oprichting van een burgerlijke maatschap waarna een schenking volgt het enkel de bedoeling is de volledige controle over het vermogen van de burgerlijke maatschap te behouden en dat hiermee wordt geprobeerd om de toepassing van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF te omzeilen aangezien de rechtsgevolgen van de vooropgestelde constructie identiek zijn aan deze van schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Vooreerst heeft de voorafgaande oprichting van een burgerlijke maatschap waarna de delen worden geschonken niet dezelfde rechtsgevolgen als deze van een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker, zeker niet in voorliggend geval. Door de schenking van de delen van de burgerlijke maatschap zijn de geschonken delen definitief uit het vermogen van mevrouw Y verdwenen. Deze behoren geenszins nog tot haar eigendom. Bij een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde/termijn bevindt de eigendom van de geschonken goederen zich nog bij de schenker en dit zolang de opschortende voorwaarde/termijn zich niet heeft vervuld. De eigendom van de geschonken goederen gaat dus pas over bij het vervullen van de opschortende voorwaarde/termijn van overlijden van de schenker, terwijl dit bij de schenking van delen van de burgerlijke maatschap onmiddellijk gebeurt. Bij de schenking van de delen van de burgerlijke maatschap dienen de begiftigden bijvoorbeeld vanaf het ogenblik van de schenking de inkomstenbelastingen te voldoen van de in de burgerlijke maatschap aangehouden vermogensbestanddelen. Bij een schenking onder opschortende voorwaarde/termijn dient de schenker de inkomstenbelastingen te voldoen. Pas bij zijn overlijden dienen de begiftigden dit te voldoen. Er is dus een fundamenteel verschil. Daarnaast is zoals hierboven uiteengezet de doelstelling van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF niet gefrustreerd en dat is overigens de enige toetssteen van de toepassing van art. 3.17.0.0.2 VCF, niet de soortgelijke rechtsgevolgen.
Bovendien had de voorafgaande oprichting van een burgerlijke maatschap gevolgd door een schenking in casu niet tot gevolg dat de schenker de volledige controle over het geschonken vermogen behield. Integendeel, na de inbreng van het vermogen van de schenker – mevrouw Y – in de burgerlijke maatschap werd de controle over dat vermogen uitgeoefend door twee personen (waaronder de echtgenoot van de schenker, de heer X), en niet meer door enkel de schenker. De schenker had dus, reeds door de oprichting van de burgerlijke maatschap en de daaropvolgende inbreng, en dus vóór de schenking, de exclusieve controle over haar vermogen verloren.
15.4 Doorslaggevende niet-fiscale motieven
In de mate toch tot fiscaal misbruik zou worden besloten, quod non, dan zijn in casu wel doorslaggevende niet-fiscale motieven aanwezig. De burgerlijke maatschap heeft immers als voornaamste doelstelling de instandhouding van het familiaal vermogen teneinde te vermijden dat het familiaal vermogen zou verbrokkelen tussen de verscheidene begiftigden.
15.5 Rechtszekerheidsbeginsel
Maar zelfs in de mate dat zou worden geoordeeld dat een schenking waarbij voorafgaand of nadien een burgerlijke maatschap werd opgericht gekoppeld aan het leven van de schenkers en waarbij de schenkers de zaakvoerders zijn, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF onder het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF valt, dan verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen de toepassing ervan op schenkingsakten die in het verleden werden gesteld. Het rechtszekerheidsbeginsel en daarbij in het bijzonder het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen, dat ligt vervat in de Grondwet en minstens als algemeen rechtsbeginsel doorwerkt in het fiscaal recht, verzet zich immers tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie. Een schenking van delen van een burgerlijke maatschap of een schenking van vermogensbestanddelen die nadien in een burgerlijke maatschap zijn ingebracht, werd in het verleden nooit in vraag gesteld in het licht van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF. Indien de schenkingsakte voor Nederlandse notaris werd verleden, werd art. 2.7.1.0.3., 3° VCF nooit toegepast bij overlijden van de schenker. Indien de schenkingsakte voor Belgische notaris werd verleden, werd steeds onmiddellijk de schenkbelasting van 3% (tarief rechte lijn) geheven. Art. 2.7.1.0.3., 3° VCF werd ook niet ingevoerd om deze situatie te belasten, al helemaal niet in de mate de schenking is gebeurd voor buitenlandse notaris en deze schenking niet vrijwillig werd geregistreerd. De fictiebepaling van art. 2.7.1.0.3., 3° VCF heeft immers een eigen autonoom toepassingsgebied, nl. het belasten van schenkingen die werden gedaan onder de opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker waarbij, mocht deze fictiebepaling niet bestaan, slechts het lage tarief van de schenkbelasting zijn verschuldigd bij het overlijden van de schenker, in plaats van het hogere tarief van de erfbelasting. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en in de lijn met hetgeen de Vlaamse Belastingdienst steeds naar voren schuift inzake standpunten die een breuk met het verleden vormen, kan het nieuwe standpunt ten vroegste vanaf publicatie van de Voorafgaande Beslissing met nummer 16046 worden toegepast, zijnde ten vroegste voor wat betreft schenkingsakten verleden vanaf 30 november 2016.
15.6 Toepassing art. 2.7.1.0.3,3° VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen
Door de vermogensbestanddelen in te brengen in een burgerlijke maatschap beschikt de schenker ook na de schenking over de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van deze vermogensbestanddelen in naam en voor rekening van de begiftigden (niet van de geschonken delen, de schenker heeft immers definitief en onherroepelijk afstand gedaan van de geschonken vermogensbestanddelen – reden waarom de aanvragers menen dat art. 2.7.1.0.3., 3° VCF niet van toepassing is). Het lijkt de aanvragers dan ook dat, in de mate dat art. 2.7.1.0.3., 3° VCF van toepassing is, hetgeen dus evenwel volgens de aanvragers niet het geval is, de toepassing ervan hoe dan ook kan worden vermeden door middels statutenwijziging van de burgerlijke maatschap de zeggenschap van de zaakvoerder af te zwakken in die mate dat de zaakvoerder wel nog het beheer kan uitoefenen over de activa van de maatschap en over al hetgeen in de plaats komt door belegging, wederbelegging of zaakvervanging, maar geenszins nog alleen over de beschikkingsbevoegdheid ervan zal beschikken. Daden van beheer kunnen alsdan door de zaakvoerder (schenker) alleen worden gesteld terwijl daden van beschikking met unanimiteit door de algemene vergadering (schenker en begiftigden samen) moeten worden gesteld. Daden van beheer en daden van beschikking zouden dan worden gedefinieerd. Bij discussie over de kwalificatie als daad van beheer of daad van beschikking dient de daad te worden beschouwd als een daad van beschikking en dient deze daad derhalve met unanimiteit door de algemene vergadering (schenker en begiftigden samen) te worden gesteld. De Statuten van de burgerlijke maatschap zullen worden aangepast overeenkomstig hetgeen beschreven onder A., i., ii. en iii. Na deze aanpassing van de Statuten kan er dus al helemaal geen toepassing meer zijn van art. 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF.
De aanvrager wenst bevestiging dat er na het stellen van de voorgenomen verrichtingen geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij de overlijden van de schenker ter zake de geschonken delen van de burgerlijke maatschap, dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of zal komen, noch op de interesten, vruchten en meerwaarden van het geschonkene dan wel van hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of zal komen, noch op grond van art. 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.
16. VRAAG 4: IS ART. 2.7.1.0.6 VCF j. ART. 2.7.3.2.8 VCF, AL DAN NIET IN COMBINATIE MET ART. 3.17.0.0.2 VCF, VAN TOEPASSING NA HET STELLEN VAN DE VOORGENOMEN VERRICHTINGEN?
16.1 Toepassingsgebied art. 2.7.1.0.6 VCF
Art. 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:
Ҥ1
De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:
1°door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;
2°door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§2
Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. 2[Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.]2
Dit artikel is niet van toepassing op:
1°de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2°de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3°de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4°de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”
16.2 Toepassingsvoorwaarden van art. 2.7.1.0.6 VCF niet vervuld
Het levensverzekeringscontract was initieel onderschreven door mevrouw Y. Kind 1 en kind 2 waren aangeduid als begunstigden, elk ten belope van de helft. Voorafgaandelijk aan de overdracht van de polis aan de burgerlijke maatschap werd de begunstiging herroepen, zodat deze - als nieuwe verzekeringnemer - vrij de begunstigden van de polis kon aanduiden. Vervolgens heeft de burgerlijke maatschap zichzelf (en bij gebreke aan rechtspersoonlijkheid van de burgerlijke maatschap de deelgenoten proportioneel met hun deelgerechtigdheid) aangeduid als begunstigde. Aldus heeft de burgerlijke maatschap door zichzelf aan te duiden als begunstigde, bedongen ten gunste van zichzelf. De toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF vereist echter de aanwezigheid van een beding ten gunste van een derde. Aan de basis kan art. 2.7.1.0.6 VCF bijgevolg niet worden toegepast bij gebrek aan een beding ten gunste van een derde.
In de loop van 2017 werd het verzekeringscontract bovendien afgekocht en de gelden werden overgeschreven op de beleggersrekening van de burgerlijke maatschap. Vermits de polis aldus niet meer bestaat bij overlijden van mevrouw Y, zullen er geen sommen, renten of waarden worden uitgekeerd op basis van het verzekeringscontract. Zelfs in de veronderstelling dat alle andere voorwaarden voor de toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF zouden zijn vervuld (waaromtrent alle voorbehoud – cf. supra), zal dan ook geen erfbelasting zijn verschuldigd bij het overlijden van mevrouw Y op grond van art. 2.7.1.0.6 §1, eerste lid VCF. Meer algemeen kan het geld dat ingevolge de afkoop van het verzekeringscontract ter beschikking is gekomen van de burgerlijke maatschap niet beschouwd worden als uitgekeerde “sommen, renten of waarden” zoals bedoeld in 2.7.1.0.6 VCF zodat in geen geval erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van mevrouw Y op deze basis. In haar standpunt nr. 15133 dd. 14.11.2016 heeft de Vlaamse Belastingdienst dit erkend door te stellen dat het voorwerp van de uitkering “ingevolge het door de oorspronkelijke verzekeringnemer in het voordeel van de begunstigde gemaakte beding” verschilt van het voorwerp dat met schenkbelasting is belast op het moment dat een verzekeringnemer een bestaande polis schenkt (in de hypothese dat de schenking effectief ter registratie wordt aangeboden). Bovendien heeft de Vlaamse Belastingdienst in haar standpunt nr. 15142 dd. 21.12.2015 de afkoop van de polis (door de begiftigde) en daaropvolgende herbelegging van het geld als mogelijke piste naar voren geschoven om de heffing van de erfbelasting op basis van art. 2.7.1.0.6 §1, eerste lid VCF bij het overlijden van de oorspronkelijke verzekeringnemer te vermijden. Logischerwijze komt het de aanvragers voor dat dit standpunt onverkort moet gelden voor de (niet-) toepassing van 2.7.1.0.6 §1, tweede lid VCF.
16.3 In combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF
Er is fiscaal misbruik voorhanden wanneer de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van de fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. In zijn arrest van 30 oktober 2013 oordeelt het Grondwettelijk Hof dat om de doelstellingen van een fiscale bepaling te achterhalen rekening moet worden gehouden met de praktijken die gewoonlijk gangbaar zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling waarvan het misbruik wordt aangevoerd. Het Grondwettelijk Hof oordeelt in zijn arrest d.d. 30 oktober 2013 ook dat er rekening moet worden gehouden met het eventuele bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de betrokken fiscale bepaling tegen te gaan. Wanneer een tekstuele interpretatie toelaat om de tekst te begrijpen, mag men niet overgaan naar de tweede fase van de interpretatie waarbij dan de bedoeling van de wetgever wordt opgespoord. De doelstelling van de fiscale bepaling is o.i. duidelijk en vervat in de bepaling zelf, nl. (in principe) het belasten van een beding uitgaande van de erflater ten voordele van een derde waardoor die derde bij, na of binnen de drie jaar voor het overlijden van de erflater kosteloos een som, rente of waarde verkrijgt. Dit om te beletten dat aldus vermogensbestanddelen aan de belastbare grondslag in de erfbelasting zouden kunnen ontsnappen.
In casu werd het verzekeringscontract reeds afgekocht door de burgerlijke maatschap. Er zullen bijgevolg geen “sommen, renten of waarden” worden uitgekeerd op basis van dit verzekeringscontract. De reden waarom het fictielegaat werd ingevoerd, met name voorkomen dat tegoeden buiten de belastbare grondslag in de erfbelasting blijven doordat ze via een beding ten behoeve van een derde worden verworven, is hier derhalve niet langer aan de orde. Er is geen beding ten behoeve van een derde en de gewone regels inzake belastbaarheid kunnen spelen, zodat de doelstelling van artikel 2.7.1.0.6 VCF niet wordt gefrustreerd.
In de mate toch zou worden aangenomen dat met de afkoop van het verzekeringscontract een rechtshandeling wordt gesteld waarmee de belastingplichtige zich buiten het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.6 VCF heeft gesteld, quod non, dan kan de antimisbruikbepaling nog steeds niet worden toegepast aangezien de afkoop verantwoord is door andere dan fiscale motieven. Het bestuur van de burgerlijke maatschap heeft gekozen voor een andere manier van beleggen bij een andere partij omdat men ontevreden was over het rendement; de afkoop was niet ingegeven door een fiscaal oogmerk Het motief was louter economisch van aard.
Ook in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF zal er dus geen erfbelasting zijn verschuldigd op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF voor wat betreft de som die werd uitgekeerd als gevolg van de afkoop van het verzekeringscontract.
16.4 Toepassing art. 2.7.1.0.6 VCF al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF na het stellen van de voorgenomen verrichtingen
Art. 2.7.3.2.8, §2 VCF luidt als volgt:
“In het geval van een levensverzekeringscontract wordt de belastbare grondslag van de sommen, renten of waarden, die aan de persoon, vermeld in artikel 2.7.1.0.6, kunnen toekomen, verminderd met het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting indien het contract door de erflater aan die persoon werd geschonken.”
In de mate op de afkoopsom van het verzekeringscontract op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, erfbelasting zou zijn verschuldigd, zal dit alleszins niet meer het geval zijn ná het stellen van de voorgenomen verrichtingen aangezien op dit bedrag 3% schenkbelasting zal zijn betaald ingevolge het verlijden van de notariële akte tot verduidelijking van de modaliteiten verbonden aan de schenking van 2 december 2015. Vermits het verzekeringscontract op het moment van betaling van de schenkbelasting niet meer bestaat (en de schenkbelasting berekend is op de waarde van de afkoopsom), zal er geen sprake kunnen zijn van een positief verschil tussen het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting en de uitgekeerde “sommen, renten of waarden” (zo hier al sprake van kan zijn, quod non, cf. supra) op basis van verzekeringscontract. Het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting is immers gelijk aan de uitgekeerde “sommen, renten of waarden”.
De aanvrager wenst bevestiging dat er na het stellen van de voorgenomen verrichtingen geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij of na het overlijden van de schenker, noch op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF j. art. 2.7.3.2.8 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling, op hetzij de waarde van de afkoopsom van het verzekeringscontract hetzij de delen van de burgerlijke maatschap die in de plaats zijn gekomen van het verzekeringscontract dan wel op hetgeen hiervoor reeds in de plaats is gekomen of zal komen alsook op de interesten, vruchten, en de meerwaarden hiervan.
De aanvrager wenst tevens bevestiging dat er bij overlijden van mevrouw Y geen sprake kan zijn van een meerwaarde in de zin van artikel 2.7.3.2.8 § 2 VCF op het verzekeringscontract gelet op de belastbare grondslag die zal dienen voor de heffing van de schenkbelasting bij het verlijden van de notariële akte tot verduidelijking van de modaliteiten verbonden aan de schenking van 2 december 2015 (met name de waarde die de delen van de burgerlijke maatschap die in de plaats zijn gekomen van het verzekeringscontract vertegenwoordigen ten tijde van het verlijden van de notariële akte tot verduidelijking van de modaliteiten verbonden aan de schenking van 2 december 2015) en gelet op het feit dat er op de datum van het verlijden van deze akte geen verzekeringscontract meer bestaat, en dat er aldus geen erfbelasting zal zijn verschuldigd bij het overlijden van mevrouw Y noch op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF j. art. 2.7.3.2.8 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.
17. Tenslotte verzoeken de aanvrager om overeenkomstig art. 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF te bepalen dat gelet op het voorwerp van de Voorafgaande Beslissing deze geldig zal zijn tot en met het overlijden van mevrouw Y, ongeacht wanneer dit plaats vindt, met dien verstande dat de voorgenomen verrichtingen zelf binnen de vijf jaar dienen te worden gesteld.
IV. Beslissing
18. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
19. Op de vraag naar de gevolgen op het vlak van erfbelasting bij overlijden van de schenkers in verband met de rechtshandelingen die reeds hadden plaatsgevonden (met name de oprichting van de maatschap en de schenking van 2 december 2015), kan niet verder worden ingegaan aangezien er geen voorafgaande beslissingen kunnen worden afgeleverd over het aanwenden van bewijsmiddelen.
20. Bovendien is Vlabel niet bevoegd om zich uit te spreken over de burgerrechtelijke geldigheid van het wijzigen van de modaliteiten van een reeds gedane schenking.
21. Bijgevolg kan enkel een beslissing worden genomen over de fiscale gevolgen van de concreet voorgestelde aanpassingen aan de statuten van de maatschap en aan de modaliteiten van de schenking van 2 december 2015, meer bepaald naar de gevolgen voor de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.9, 2.7.1.0.3,3°, 2.7.1.0.6 en 2.7.3.2.8 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF. Bij toepassing van artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF kan enkel een beslissing worden afgeleverd over de genoemde artikelen.”
22. VRAAG 1: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF
Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
Vermits er met betrekking tot de betrokken goederen geen gesplitste inschrijving voor het vruchtgebruik en de blote eigendom bestaat (er wordt verklaard dat alle schenkingen in volle eigendom werden gedaan), is artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing.
23. VRAAG 2: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF
Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:
“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
Er wordt een aanpassing aan de modaliteiten van de schenkingsakte voorgelegd in die zin dat de hoogte van de opvraging van de rentes beperkt wordt, geformuleerd als volgt: “Dit dient aldus te worden geïnterpreteerd en gelezen dat de mogelijkheid tot het opvragen van achtereenvolgende rentes in hoofde van de Schenker vanzelfsprekend niet zo ver kan gaan dat er geen duidelijke schenking meer voorligt. Het opvragen van de achtereenvolgende rentes dient derhalve uiteraard steeds (in álle omstandigheden) aldus te gebeuren dat er een substantiële verrijking aanwezig is en blijft in hoofde van de Begiftigden (en een substantiële verarming in hoofde van de Schenker) en dient derhalve steeds indien nodig binnen deze grenzen beperkt te worden. Teneinde hierover alle onduidelijkheden te vermijden, bepalen Partijen hierbij alvast dat het nooit zo kan zijn dat het opvragen of opnemen van de achtereenvolgende rentes ertoe leidt dat aan de Begiftigden meer zou kunnen worden gevraagd dan 80% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zijnde (…) EUR. In de mate de Begiftigden op een bepaald ogenblik van opvraging of opname niet minstens 20% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals hierna vermeld, zouden kunnen behouden, kan de Schenker op dat ogenblik geen rente opvragen of opnemen, ook al heeft de Schenker op dat ogenblik nog geen 80% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals vermeld, opgevraagd aan de Begiftigden. Vanaf het ogenblik dat de Begiftigden wel minstens 20% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals vermeld, zouden kunnen behouden, kan de Schenker opnieuw de rente opvragen of opnemen, zij het dat zij uiteraard nooit meer dan 80% van de waarde van de geschonken goederen gewaardeerd op het ogenblik van de schenking, zoals vermeld, kan opvragen aan de Begiftigden”.
Hiermee wordt beoogd dat inzake de schenking zelf de last niet zo hoog gaat oplopen dat het in feite geen schenking meer is waardoor er zich een herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zou opdringen.
Gelet op de leeftijd van de schenker en haar kinderen op dit ogenblik, respectievelijk 55, 28 en 27 jaar, en de beperkte tijdspanne tussen de schenking en de wijziging van de modaliteiten, aanvaardt Vlabel dat door de thans voorgelegde aanpassing van de modaliteiten van de schenking de last de schenking zelf niet kan uitputten, zodat er geen herkwalificatie naar een contract onder bezwarende titel zal gebeuren.
Bijgevolg is het artikel 2.7.1.0.9 VCF niet van toepassing op de (aangepaste) schenking van de deelbewijzen aan de dochters.
24. VRAAG 3: Mogelijke toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3,3° VCF en 3.17.0.0.2 VCF
Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF luiden als volgt:
Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
Artikel 3.17.0.0.2 VCF:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
Aangezien de oprichting van de burgerlijke maatschap en de schenking reeds op 2 december 2015 zijn gebeurd, wordt om reeds hoger aangehaalde redenen geen uitspraak gedaan over de eventuele toepassing van de antimisbruikbepaling op deze rechtshandelingen vóór de voorgelegde aanpassingen.
Volgende aanpassing aan de schenkingsakte van 2 december 2015 wordt voorgelegd: afstand van het voorbehoud van stemrecht op 3.510 delen van de maatschap door mevrouw Y ten voordele van de begiftigden, elk voor wat betreft de delen waarvan zij reeds eigenaar zijn en dit door wijziging van artikel 2 “voorbehoud van stemrecht”.
Daarnaast worden nog een aantal aanpassingen aan de artikelen 8 en 9 van de statuten van de maatschap voorgelegd teneinde de bevoegdheden van de schenkers/zaakvoerders af te zwakken tot loutere daden van beheer over de activa die de burgerlijke maatschap aanhoudt.
Met al deze aanpassingen wordt beoogd het niveau van het controlebehoud over de burgerlijke maatschap (en dus ook over de geschonken goederen) door de schenker terug te schroeven, zodat de antimisbruikbepaling niet wordt toegepast wegens het ontwijken van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF.
Ingevolge deze aanpassingen en gelet op de concrete omstandigheden van dit dossier (waaronder de leeftijd van de betrokkenen), wordt aanvaard dat de mate van controlebehoud door de schenker in casu van die aard is, dat geen toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF.
25. VRAAG 4: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF j. art. 2.7.3.2.8 VCF
Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:
Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:
1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;
2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.
Dit artikel is niet van toepassing op :
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”
Artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF luidt als volgt:
“§ 2. In het geval van een levensverzekeringscontract wordt de belastbare grondslag van de sommen, renten of waarden, die aan de persoon, vermeld in artikel 2.7.1.0.6, kunnen toekomen, verminderd met het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting indien het contract door de erflater aan die persoon werd geschonken.”
De vraag naar de toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF heeft zoals hoger gesteld betrekking op reeds gestelde (rechts)handelingen, met name de wijziging van de begunstiging en de afkoop van het verzekeringscontract.
Inzake de wijziging van de begunstiging dienen volgende principes in acht te worden genomen.
Vermits de maatschap geen rechtspersoonlijkheid bezit en fiscaal transparant is, had de schenking geen betrekking op de delen van de maatschap maar op de achterliggende activa die in de maatschap waren ingebracht. De schenking betreft dus wel degelijk (onder andere) de verzekeringscontracten zelf. Wegens het ontbreken van rechtspersoonlijkheid is het niet de maatschap die verzekeringnemer is geworden maar is (zijn) het de betrokken natuurlijke persoon (personen) die verzekeringnemer is (zijn). Om dezelfde reden is het niet de maatschap die de begunstigingsclausule heeft gewijzigd maar de natuurlijk persoon die daar op dat moment voor bevoegd was, rekening houdend met de toenmalige statuten van de maatschap. Volgens de toenmalige statuten was mevrouw Y als enige bevoegd om een dergelijke handeling te verrichten. De wijziging van de begunstiging wordt dus geacht het werk te zijn van Y. De toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF, in combinatie met art. 2.7.3.2.8 VCF, is dus niet bij voorbaat uitgesloten.
Echter, ingevolge de afkoop van het verzekeringscontract in de loop van 2017 bestaat de polis niet meer. Aangezien er geen uitkering meer zal gebeuren op basis van deze polis ten dage van het overlijden van mevrouw Y, kan artikel 2..7.1.0.6 VCF j. art. 2.7.3.2.8 VCF in casu geen toepassing meer vinden.
26. Aanvragers stellen dat de wijziging aan de modaliteiten van de schenking bij Belgische notariële akte zal gebeuren “waarbij tevens 3% schenkbelasting zal worden betaald op de huidige waarde van de geschonken delen die bij de schenkingsakte van 2 december 2015 werden geschonken door mevrouw Y aan haar kinderen …”
27. Tevens vermelden aanvragers dat zowel de aangepaste gecoördineerde statuten van de maatschap als de aangepaste schenkingsakte zelf ter registratie zullen worden aangeboden.
28. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.