VB 20007 - Inbreng beleggingsportefeuille in maatschap gevolgd door schenking BE van deelbewijzen
- Nummer
- 20007
- Datum beslissing
- 27 april 2020
- Publicatiedatum
- 18 juni 2020
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.7. VCF
- art. 2.7.1.0.9. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng van de beleggingsportefeuille in de Maatschap, gevolgd door de schenking van de blote eigendom van de deelbewijzen door de heer X aan zijn kinderen, niet valt onder de toepassing van:
- artikel 2.7.1.0.7 VCF;
- artikel 2.7.1.0.9 VCF;
- artikel 2.7.1.0.3,3° VCF;
- de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partij(en)
3. De aanvraag wordt ingediend door Cazimir namens:
- De heer X, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1961, gehuwd met mevrouw Y, wonende te […];
- Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1964, gehuwd met de heer X, wonende te […];
- Mevrouw A, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1990, ongehuwd en geen verklaring van wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek afgelegd hebbende, wonende te […];
- Mevrouw B, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1992, ongehuwd en geen verklaring van wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek afgelegd hebbende, wonende te […].
4. De heer en mevrouw X-Y (voornoemd) zijn gehuwd onder het Belgisch stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract van xx.xx.1987, verleden voor notaris […] te […], gewijzigd ingevolge akte van xx.xx.2017, verleden voor notaris […] te […], nadien ongewijzigd. Zij hebben samen twee kinderen, mevrouw A en mevrouw B (voornoemd).
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen
5. De heer X bezit een beleggingsportefeuille die behoort tot zijn eigen vermogen. Hij wenst (een deel van) de beleggingsportefeuille te schenken aan zijn dochters A en B.
6. Hierbij wenst hij:
- de gelijke behandeling van zijn kinderen te waarborgen;
- de continuïteit van het familievermogen te verzekeren;
- te vermijden dat bij een plots overlijden zijn kinderen vrij over een omvangrijk vermogen kunnen beschikken en hierbij de foute keuzes worden genomen;
- een zekere controle over de geschonken goederen te behouden, ook voor mevrouw Y bij een vooroverlijden van de heer X;
- een bepaalde inkomensgarantie na de schenking te behouden, ook voor mevrouw Y bij een vooroverlijden van de heer X.
7. De heer X wenst de volgende maatregelen te treffen in het kader van zijn successieplanning.
A. De oprichting van een Maatschap
a) De oprichting en inbreng
8. De heer X heeft de intentie om samen met zijn echtgenote en zijn dochters een Maatschap op te richten.
9. In de Maatschap zal worden ingebracht:
- door de heer X een beleggingsportefeuille.
- door de echtgenote (mevrouw Y) en door elk van de dochters telkens een geldsom ten belope van […].
10. Doordat de dochters mee de Maatschap oprichten, stemmen zij zelf expliciet in met de modaliteiten van de Maatschap, die vooraf uitgebreid met hen zullen worden besproken.
11. De inbreng betreft een beleggingsportefeuille met een aanzienlijke waarde. Dit maakt dat vader op heden zijn dochters wil beschermen tegen het (te) vroeg bekomen van volledige en vrije beschikkingsbevoegdheid over een groot vermogen in de hypothese dat hij onverwacht (vroegtijdig) overlijdt.
b) Doel van de voorgenomen verrichtingen
12. De heer X kiest er in samenspraak met zijn echtgenote en zijn dochters voor om de Maatschap op te richten, om zodoende het zeggenschap rond het familiaal vermogen juridisch te structureren.
13. Zo wenst vader te vermijden dat bij een plots overlijden zijn dochters op een te jonge leeftijd volledige zeggenschap verkrijgen over een aanzienlijk vermogen. Gelet op de omvang van het vermogen is enige controle essentieel en wenselijk. Bovendien is het van belang dat het vermogen wordt samengehouden.
14. Daarenboven laat de Maatschap toe tijdens het leven van de ouders op een juridisch onderbouwde manier, gestructureerd en weloverwogen, enerzijds vermogen en anderzijds zeggenschap over te dragen aan de volgende generatie. Zodoende worden de dochters stapsgewijs voorbereid op het beheer van een aanzienlijk vermogen en wordt de vrije beschikking in zekere mate beperkt tot zij een bepaalde leeftijd hebben bereikt. Totdat de kinderen matuur genoeg zijn om geheel zelfstandig het vermogen te beheren, blijft het bestuur van het vermogen centraal gehouden. Op deze manier trachten de ouders de continuïteit en stabiliteit van het familievermogen te verzekeren.
c) De statuten
Doel
15. De Maatschap is een vennootschap (zonder rechtspersoonlijkheid), met een doel om in een familiale sfeer, waarin gestreefd wordt naar samenwerking, continuïteit en het verstevigen van de familiale banden tussen ouders en kinderen, het familiaal vermogen passief te beheren als een goede huisvader en het met andere woorden in stand te houden en te vergroten.
Deelbewijzen
16. In ruil voor hun inbreng verkrijgen vader, moeder en de kinderen een aantal deelbewijzen van de Maatschap in volle eigendom. Vader: afhankelijk van de exacte waarde van de inbreng op het ogenblik van de oprichting. Moeder en de kinderen: verkrijgen elke één deelbewijs in volle eigendom.
Duur
17. De Maatschap wordt opgericht voor een bepaalde duur van twintig (20) jaar. Mits uitdrukkelijke en unanieme beslissing van voortzetting door de maten, zal de duur van de Maatschap kunnen worden verlengd.
College van statutaire zaakvoerders
18. Tot statutair zaakvoerder van de Maatschap wordt in eerste instantie de heer X aangeduid.
19. Indien de heer X niet meer in staat is het zaakvoerderschap waar te nemen, wordt hij opgevolgd als zaakvoerder door zijn echtgenote mevrouw Y.
20. Na het defungeren van beide ouders worden de kinderen aangeduid als opvolgende zaakvoerders, samen vormen zij het college van zaakvoerders (waarbij alle beslissingen worden genomen met gewone meerderheid).
21. De zaakvoerder (of desgevallend het college van zaakvoerders) is onder meer (niet-limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden van beheer te stellen:
- het innen van interesten, opbrengsten en vruchten, met betrekking tot het vermogen;
- het herbeleggen van roerende waarden, bekomen hetzij op de vervaldag, hetzij tussentijds;
- de bevoegdheid om welbepaalde taken toe te vertrouwen aan een derde-lasthebber;
- de bevoegdheid om de maten in rechte te vertegenwoordigen;
- openen van rekeningen bij banken of andere kredietinstellingen in naam van de Maatschap;
22. De zaakvoerder (of desgevallend het college van zaakvoerders) is onder meer (niet-limitatief) exclusief bevoegd om de volgende daden van beschikking te stellen:
- het vervreemden of wederbeleggen van de vermogensbestanddelen die deel uitmaken van de tussen de maten bestaande vrijwillige onverdeeldheid;
- het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan alle aandelen, deelbewijzen, certificaten en andere effecten met stemrecht die deel uitmaken van de tussen de maten bestaande vrijwillige onverdeeldheid;
- het kopen, verkopen, verhuren, of het ten bezwarende titel afstaan van het gebruik aan derden van de goederen behorende tot de tussen de maten bestaande vrijwillige onverdeeldheid.
Algemene vergadering
23. De beslissingen op de algemene vergaderingen worden genomen met gewone meerderheid van stemmen. Het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik komt bij deze beslissingen enkel toe aan de vruchtgebruiker.
24. Belangrijke beslissingen vereisen evenwel een bijzondere meerderheid: Het stemrecht van de deelbewijzen bezwaard met vruchtgebruik komt bij beslissingen met bijzondere meerderheid toe aan de vruchtgebruiker en de blote eigenaar samen. Deze beslissingen worden door de algemene vergadering genomen met vijfenzeventig procent (75 %) van alle deelgerechtigde stemmen.
25. Het betreft onder meer volgende beslissingen:
- statutenwijziging bij de Maatschap;
- vroegtijdige ontbinding van de Maatschap;
- omzetting van de Maatschap of overdracht van activa;
- afwijking van het beleggingsprofiel;
- zekerheidstelling van het vermogen van de Maatschap;
- actio mandati en andere vorderingen tegen een zaakvoerder;
- uitsluiting van een maat.
26. Omdat deze beslissingen een verregaande impact hebben op het vermogen van de Maatschap, wensen de maten dat het stemrecht uitgeoefend wordt door vruchtgebruiker én blote eigenaar samen. Een stem kan met andere woorden maar gegeven worden mits instemming van de blote eigenaar. Het is dus geenszins de bedoeling van de heer X om na de schenking van de blote eigendom alleen alle stemrechten op de deelbewijzen uit te oefenen. Bovendien moeten bij onenigheid steeds 3 van de 4 maten akkoord gaan, dit betekent dat vader voor bovengenoemde beslissingen tevens buiten spel kan worden gezet.
Overdracht van deelbewijzen
27. De overdracht van deelbewijzen is enkel mogelijk bij beslissing hiertoe van de algemene vergadering, genomen met bijzondere meerderheid. De heer X kan zijn deelbewijzen vrij overdragen.
Uittreding
28. De uittreding van een maat, behalve de heer X, is in principe slechts mogelijk mits goedkeuring van de zaakvoerder of desgevallend het college van zaakvoerders.
29. De ouders wensen immers hun kinderen te behoeden voor het beschikken over dergelijk groot vermogen, zonder hiervoor al de juiste vaardigheden en ervaring te hebben. De Maatschap laat toe om op een juridisch georganiseerde manier, na een onverwacht vroeg overlijden van de vader (X):
- de dochters te laten begeleiden door de gepaste vertrouwenspersonen die wél al de juiste vaardigheden en ervaring hebben;
- het familiaal opgebouwde vermogen samen te houden tot op een leeftijd waarop de dochters de voordelen van het samenhouden van dit vermogen beter kunnen inschatten. Een te snel opsplitsen van het familiaal opgebouwd vermogen zou nefaste impact hebben op de omvang en rentabiliteit ervan.
De dochters stemmen zelf in met voormelde principes, daar zij voor zichzelf hier de toegevoegde waarde van inzien.
30. Gedeeltelijke uittreding van een maat is bovendien te allen tijde mogelijk, indien en in de mate dat de sommen ontvangen bij de uittreding uitsluitend worden aangewend om de naar aanleiding van het overlijden van de heer X verschuldigde erfbelasting te betalen.
Ontbinding van de Maatschap
31. Ontbinding van de Maatschap vereist een beslissing door de buitengewone algemene vergadering, genomen met bijzondere meerderheid van stemmen. Bij onenigheid tussen blote eigenaar en vruchtgebruiker moeten steeds 3 van de 4 maten akkoord gaan, dit betekent dat vader buiten spel kan worden gezet.
32. De Maatschap wordt tevens ontbonden bij eenhoofdigheid of bij gerechtelijke ontbinding.
33. De Maatschap wordt echter niet ontbonden bij overlijden van een maat, bij het onder een beschermingsstatuut plaatsen van een maat overeenkomstig artikel 491 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, het faillissement of kennelijk onvermogen van een maat, noch bij aftreden of ontslag of afzetting van een zaakvoerder.
B. Schenking van de blote eigendom van de deelbewijzen
34. In een volgende fase wenst de heer X de blote eigendom van zijn deelbewijzen (met uitzondering van één deelbewijs die hij in volle eigendom behoudt) van de Maatschap te schenken aan zijn beide kinderen, elk voor een gelijk deel (met restschenking in de zijlijn bij overlijden van één van de begiftigden zonder afstammelingen).
Na de schenking behouden de heer X, zijn echtgenote en zijn beide kinderen elk één deelbewijs in volle eigendom, waarbij de overige deelbewijzen worden aangehouden door de heer X in vruchtgebruik en door de kinderen (elk voor een gelijk deel) in blote eigendom.
35. Deze schenking zal worden gedaan in blote eigendom, met voorbehoud van vruchtgebruik, voor een Nederlandse notaris.
36. Er wordt een terugval van vruchtgebruik toegekend aan mevrouw Y voor het geval haar echtgenoot (de heer X) vooroverlijdt.
37. Bij het overlijden van de langstlevende ouder dooft aldus het vruchtgebruik uit.
De kinderen verwerven aldus in principe pas de volle eigendom van de deelbewijzen na het overlijden van de langstlevende ouder.
III. Motivering van de aanvraag
III.A. Artikel 2.7.1.0.7 VCF
38. VRAAG 1: Zijn de voorgenomen verrichtingen onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF?
39. Artikel 2.7.1.0.7 VCF stelt:
“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
40. Artikel 2.7.1.0.7 VCF beoogt om bepaalde goederen toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. Het gaat zowel om goederen die ten bezwarende titel gesplitst worden aangekocht als om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven. Desondanks het feit dat het vruchtgebruik is ingeschreven op naam van de erflater en de blote eigendom op naam een derde, wordt er vermoed dat de volle eigendom zich in de nalatenschap van de erflater bevindt en wordt de blote eigenaar gezien als legataris.
Met betrekking tot de gesplitste inschrijving van effecten of geldbeleggingen, volstaat een loutere materiële inschrijving van effecten voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde, opdat het wettelijk vermoeden van artikel 2.7.1.0.7 VCF speelt.
41. Wel kan het tegenbewijs worden geleverd door aan te tonen dat er geen sprake is van een bedekte bevoordeling.
42. De heer X wenst na de oprichting van de Maatschap, de deelbewijzen van de Maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan zijn dochters. Bijgevolg zullen de deelbewijzen gesplitst worden ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de vader (X) en voor de blote eigendom op naam van de dochters (A en B).
43. In huidige situatie is er evenwel duidelijk geen sprake van een bedekte bevoordeling. De schenking zal namelijk worden verleden bij notariële akte voor een Nederlandse notaris.
De ‘bedekte bevoordeling’ staat tegenover de openlijke of transparante bevoordeling. Er kan geen sprake zijn van een bedekte bevoordeling - en dus ook niet van de toepassing van voornoemd wetsartikel - wanneer er een openlijke voorafgaande schenking is, of wanneer de gesplitste inschrijving het gevolg is van een openlijke bevoordeling (schenking), ongeacht of deze ter registratie werd aangeboden in Vlaanderen [1]. De niet-geregistreerde schenking wordt geviseerd door een andere fiscale bepaling, die stelt dat het voorwerp van deze schenking onderworpen zal worden aan erfbelasting indien de schenker binnen de drie jaar na de schenking overlijdt.
44. Artikel 2.7.1.0.7 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.
45. Wij verzoeken u dit te willen bevestigen.
III.B. Artikel 2.7.1.0.9 VCF
46. VRAAG 2: Zijn de voorgenomen verrichtingen onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.9 VCF?
47. Artikel 2.7.1.0.9 VCF stelt:
“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
48. Dit artikel viseert de verrichting onder bezwarende titel, waarbij de erflater een goed aan één van zijn erfgenamen, legatarissen, begiftigden of aan een tussenpersoon heeft afgestaan, en zich het vruchtgebruik of om het even welk ander levenslang recht heeft voorbehouden.[2]
49. De bedoelde verrichtingen hebben betrekking op overeenkomsten ten bezwarende titel. Meer bepaald gaat het om rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel.
50. Ons inziens kan artikel 2.7.1.0.9 VCF geenszins worden toegepast indien de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd. Dit artikel beoogt namelijk rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, te belasten, en niet rechtshandelingen ten bezwarende titel die verkeerdelijk zouden worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten kosteloze titel. Verder kan er in deze gevallen geenszins sprake zijn van een bedekte bevoordeling, aangezien uit de handeling zelf duidelijk de bevoordeling blijkt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF is dus niet mogelijk indien de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd.[3]
51. In de mate toch zou worden geoordeeld dat artikel 2.7.1.0.9 VCF toepassing kan vinden, indien de rechtshandeling openlijk wordt gekwalificeerd als een schenking, wordt bevestigd dat de voorgenomen verrichting niet kan worden geherkwalificeerd in een overeenkomst ten bezwarende titel.
52. Een overeenkomst ten bezwarende titel vereist dat er sprake is van een wederkerige overeenkomst die voor beide partijen een pecuniair voordeel oplevert. Geniet één van beide partijen geen dergelijk voordeel, dan is het een overeenkomst om niet. Aldus indien een vermogensbestanddeel zonder gelijkwaardig geachte economische tegenprestaties van het ene vermogen naar het andere gaat, is er sprake van een overeenkomst om niet.
53. Aangezien de heer X met de intentie om de kinderen te begunstigen de blote eigendom van zijn deelbewijzen zal overdragen en hiervoor geen enkel voordeel, en al zeker geen voordeel van economische aard, zal ontvangen, wordt de voorgenomen rechtshandeling terecht gekwalificeerd als een schenking. Gelet op de begunstigingsintentie en het gebrek aan tegenprestatie, kunnen voorgenomen verrichtingen niet worden geherkwalificeerd in een overeenkomst ten bezwarende titel.
54. Aangezien de schenking op geen enkele manier kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, kan artikel 2.7.1.0.9 VCF niet worden toegepast. Dit indien men al van oordeel zou zijn dat artikel 2.7.1.0.9 VCF toepassing zou kunnen vinden indien de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd.
55. Wij verzoeken u om dit te willen bevestigen.
III.C. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
56. VRAAG 3: Zijn de voorgenomen verrichtingen onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
57. Artikel 2.7.1.0.3 VCF stelt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;
2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
58. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bepaalt dat alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden belast met successierechten.
59. In casu zal er geen opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker worden verbonden aan de schenking van de blote eigendom van de deelbewijzen. De blote eigendom van de deelbewijzen zal onmiddellijk worden overgedragen.
60. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.
61. Wij verzoeken u dit te willen bevestigen.
III.D. Artikel 3.17.0.0.2 VCF
62. VRAAG 4: Kan de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen als er een specifieke antimisbruikbepaling bestaat?
63. Er is sprake van fiscaal misbruik in de zin van de algemene antimisbruikbepaling indien de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van een fiscale bepaling in de wet, buiten het toepassingsgebied van die bepaling stelt terwijl er voor die keuze geen enkele andere verklaring bestaat dan het vermijden van de belasting.[4]
64. Belangrijk is dat de algemene antimisbruikbepaling slechts kan worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (zijnde de zogenaamde fictiebepalingen) geen soelaas bieden / toepassing vinden.[5] Ook het Grondwettelijk Hof stelt in die zin dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kunnen de algemene antimisbruikmaatregelen worden aangewend.[6]
65. Het is dus vereist dat de gestelde verrichtingen de doelstellingen van een bepaling van de VCF frustreren. De doelstelling betekent datgene waar de VCF naar wil streven, welke verrichtingen zij wil belasten of vrijstellen.[7]
66. Aanvragers verzoeken te bevestigen dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF enkel kan worden ingeroepen indien de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van de specifieke antimisbruikbepaling (artikel 2.7.1.0.7 VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF of artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF) frustreren.
67. VRAAG 5: Frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF?
68. Artikel 2.7.1.0.7 VCF beoogt om bepaalde goederen toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. De doelstelling bestaat erin te vermijden dat erfbelasting zou worden ontweken door de blote eigendom rechtstreeks in te schrijven op naam van degene die men bij zijn overlijden wil begiftigen. De zogenaamde “bedekte” bevoordeling wordt geviseerd, indien er sprake is van bedrog doordat de bevoordeling niet openlijk te kennen wordt gegeven.
69. Allereerst blijkt dit duidelijk uit de wettekst zelf, het tegenbewijs kan namelijk geleverd worden indien: “wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is”. Verder bepaalt ook de Memorie van Toelichting van de wet van 11 oktober 1919 bij de invoering van de artikelen 5 tot 7 W.Succ (thans de artikelen 9 tot 11 W.Succ. en 2.7.1.0.7 tot 2.7.1.0.9 VCF ): “Zij hebben de strekking te beletten dat de overledene bij zijn leven niet over zijn goederen beschikte ten voordele van personen, aan wie hij wenst zijn nalatenschap over te maken en zulks vrij van alle belasting of door betaling van een registratierecht minder dan het erfenisrecht dat normaal opvorderbaar zou wezen.
70. Op dit punt is er een fundamenteel verschil tussen de situatie die wordt geviseerd door artikel 2.7.1.0.7 VCF en de verrichtingen die de aanvragers zullen stellen.
71. Er is in casu geen sprake van een bedekte bevoordeling - en dus ook niet van de toepassing van voornoemd wetsartikel - aangezien er een openlijke voorafgaande schenking is ongeacht of deze ter registratie werd aangeboden in Vlaanderen.
72. Aangezien het doel van artikel 2.7.1.0.7 VCF erin bestaat om de bedekte bevoordeling ingevolge een gesplitste inschrijving te sanctioneren, en er in casu geen sprake is van een bedekte bevoordeling maar van een openlijke bevoordeling, valt de schenking noodzakelijkerwijze volledig buiten de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF. De doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF wordt door de voorgenomen verrichtingen niet gefrustreerd.
73. De aanvragers verzoeken te willen bevestigen dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, omdat de geplande verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF niet frustreren.
74. VRAAG 6: Frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.9 VCF?
75. Artikel 2.7.1.0.9 VCF heeft tot doel om rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. Met andere woorden, de doelstelling bestaat erin om overeenkomsten die in het vooruitzicht van het overlijden van de schenker onder het mom van een vervreemding ten bezwarende titel werden gedaan, maar waarbij het eigenlijk om schenkingen gaat, te belasten in het erfrecht.
76. Ook hier blijkt dit allereerst duidelijk uit de wettekst zelf en verder uit de Memorie van Toelichting van de wet van 11 oktober 1919 bij de invoering van de artikelen 5 tot 7 W.Succ (thans de artikelen 9 tot 11 W.Succ. en 2.7.1.0.7 tot 2.7.1.0.9 VCF ). De wet bepaalt namelijk dat het tegenbewijs kan geleverd worden indien: “wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer”. Voormelde Memorie van Toelichting stelt: “Eindelijk ziet men vaak personen, in het vooruitzicht van hun overlijden, aan hunne wettige of aangestelde erfgenamen alle hunne goederen of een deel daarvan mits eene lijfrente afstaan. De akte wordt geboekt tegen het voor verkoopen bepaalde recht en de schatkist blijft verstoken van het verschil tusschen dit recht en het erfenisrecht”.
77. In casu zal de begiftiging van de kinderen op geen enkele manier verborgen worden gehouden. Net integendeel, de deelbewijzen worden geschonken aan de kinderen middels een notariële schenkingsakte (die wordt verleden voor een Nederlandse notaris). Bijgevolg is er kennelijk geen sprake van bedrog.
78. De aanvragers verzoeken te willen bevestigen dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, omdat de geplande verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.9 VCF niet frustreren.
79. VRAAG 7: Frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
a) Schenking onder opschortende voorwaarde / termijn
80. Een opschortende voorwaarde is een toekomstige maar onzekere gebeurtenis, waarvan de uitvoering van een verbintenis afhankelijk wordt gemaakt. Een opschortende termijn is een toekomstige maar zekere gebeurtenis, waarvan de uitvoering van een verbintenis afhankelijk wordt gemaakt.[8]
81. In het geval van een schenking gekoppeld aan een opschortende voorwaarde, heeft de opschortende voorwaarde tot gevolg dat de overdracht van de eigendom van de geschonken goederen wordt opgeschort tot de verwezenlijking van de voorwaarde, hier het overlijden van de schenker. De eigendom van de geschonken goederen bevinden zich nog steeds bij de schenker, en dit zolang de opschortende voorwaarde zich niet heeft vervuld. De verbintenis tot eigendomsoverdracht bestaat wel, maar de uitvoering van de verbintenis is opgeschort.[9] Bij de schenking van een welbepaalde zaak onder opschortende termijn, wordt de begiftigde daarentegen onmiddellijk eigenaar van het geschonken goed. Enkel de materiële overdracht van het goed wordt uitgesteld tot het verstrijken van de bedongen termijn. Wel heeft de schenker zich onmiddellijk ontdaan van het eigendomsrecht, waardoor hij (juridisch) niet meer kan beschikken (verkopen, schenken,...) over het geschonken goed.[10]
82. Hierna wordt toegelicht welke de fundamentele verschillen zijn tussen (1) enerzijds een schenking van de blote eigendom van deelbewijzen van een Maatschap, waarin een beleggingsportefeuille zit, en (2) anderzijds een schenking onder opschortende voorwaarde/termijn van een beleggingsportefeuille.
b) De Maatschap
83. De Maatschap is een vennootschap
Belangrijk is te benadrukken dat de Maatschap weldegelijk een vennootschap is. Dit blijkt ondermeer uit de indeling van het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen waarbij De Maatschap wordt ondergebracht onder DEEL 2 - BOEK 4, zijnde DEEL 2. De vennootschappen en BOEK 4. De Maatschap de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Daarnaast is de Maatschap tevens ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
84. De Maatschap als instrument voor vermogensplanning
85. In de vermogensplanning wordt er dikwijls gekozen voor de Maatschap als vennootschapsvorm, omwille van:
- de lage oprichtings- en werkingskosten;
- de grote vrijheid om de controle en de inkomsten uit het ingebrachte vermogen statutair te regelen;
- het boedelkarakter van de maatschapsgemeenschap, waardoor het mogelijk is om vermogensregelingen te treffen, die voor goederen in individuele eigendom onmogelijk zijn of niet tegenstelbaar zijn aan derden;
- het feit dat de Maatschap verhindert dat het familiaal patrimonium versplintert door de vererving met meerdere erfgenamen.[11]
86. Essentieel is immers dat de maatschapsgoederen (de beleggingsportefeuille) zelf niet behoren tot het persoonlijk vermogen van de maten, maar wel het onlichamelijke aandeel in de Maatschap behoort tot het persoonlijk vermogen van de maten. Het voorwerp van de schenking of de vererving is dan ook dit aandeel en niet de goederen zelf die als eenheid in het maatschapsvermogen blijven. De inhoud kan door de maatschapsovereenkomst verregaand worden bepaald op een wijze die aan de erfgenamen kan worden tegengesteld. Zulke bedingen zouden niet mogelijk zijn t.a.v. de goederen zelf.
87. Het gaat met name om:
- De zakenrechtelijke verankering van de scheiding tussen de controle en de vermogenswaarde van de ingebrachte goederen (beleggingsportefeuille)
88. Allereerst staat de Maatschap een scheiding toe tussen controle (door de zaakvoerder) en de vermogenswaarde (aan alle vennoten volgens de regels in de statuten), waarbij de eigendomstitel van dit vermogen toekomt aan de gezamenlijke vennoten. Juridisch biedt dit meer waarborgen dan wanneer de titel gevestigd is bij de beheerder of bij de beneficiarissen van een vermogen. Het recht op inkomsten dan wel op controle is in dat laatste geval immers louter verbintenisrechtelijk van aard en niet tegenstelbaar aan de schuldeisers van de eigenaar. Voor de Maatschap geldt daarentegen dat enkel de vennootschapsschuldeisers met uitsluiting van de persoonlijke schuldeisers van de zaakvoerder of de maten het vennootschapsvermogen kunnen uitwinnen. De scheiding tussen controle en vermogenswaarde wordt hierdoor zakenrechtelijk verankerd.
- De zaakvoerder kan enkel over het vennootschapsvermogen beschikken binnen de grenzen van de statuten
89. Over het vennootschapsvermogen kan enkel door de zaakvoerder(s) worden beschikt onder de statutaire voorwaarden. Dit komt omdat de maten als lastgeving aan de zaakvoerder bepaalde bevoegdheden geven met betrekking tot het beheer van het door hen ingebrachte vermogen. Een individuele vennoot kan niet in eigen naam beschikken over een goed ingebracht in de maatschapsgemeenschap of over een aandeel daarin. Deze onoverdraagbaarheid heeft in beginsel zakelijke werking. De verschillende goederen van het vermogen kunnen daardoor ook worden samengehouden.
- Aanwas tussen de overblijvende maten
90. Verder kan in de statuten worden voorzien dat bij het overlijden van een maat de Maatschap wordt verdergezet tussen de overblijvende maten met aanwas van hun aandeel. In dit geval gebeurt de overdracht van het vermogen volledig door de werking van de maatschapsovereenkomst, zonder een formele handeling om niet door de erflater.[12]
c) Schenking van de deelbewijzen van een Maatschap
91. De schenking van de deelbewijzen van de Maatschap, brengt de onvoorwaardelijke, onmiddellijke en onherroepelijke eigendomsoverdracht naar het vermogen van de kinderen met zich mee. Essentieel is het immers om te benadrukken dat niet de maatschapsgoederen zelf behoren tot het persoonlijk vermogen van de maat-schenker, maar enkel zijn deelbewijzen, zijnde zijn onlichamelijk aandeel in de Maatschap. Het voorwerp van de schenking is dan ook dit onlichamelijk aandeel en niet de goederen die zich in de maatschapsgemeenschap bevinden zelf. De maatschapsgoederen zelf blijven als eenheid in het maatschapsvermogen. De deelbewijzen van de Maatschap worden onvoorwaardelijk overgedragen en zullen definitief uit het vermogen van de schenker zijn verdwenen.
92. Indien een deelbewijs van de Maatschap wordt overgedragen is er sprake van een overgang onder algemene titel met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de Maatschap. De verkrijger van het deelbewijs vervangt de maat als mede-drager van de algemeenheid van goederen. Bijgevolg:
- doet de overdracht geen afbreuk aan het verhaalsrecht van de maatschapsschuldeisers op de boedelgoederen;
- is de “titel” waaronder de maat zijn aandeel in de boedelgoederen aanhoudt niet de titel waaronder hij zijn aandeel heeft verkregen maar de titel waaronder de Maatschap voor zijn toetreding de goederen aanhield;
- doet de overdracht in beginsel geen afbreuk aan de vermogensrechtelijke verhoudingen van de Maatschap;
- heeft de overdracht geen gevolg voor procedures die door of tegen de gezamenlijke maten onder de maatschapsnaam worden gevoerd.
d) De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
93. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd ingevoerd met het doel te vermijden dat de gunstigere tarieven voor schenkingen van roerende goederen ook zouden kunnen worden toegepast ten aanzien van schenkingen onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker. De doelstelling is met andere woorden het belasten van voorwaardelijke schenkingen, waarvan de uitvoering van de schenking wordt uitgesteld tot aan het overlijden van de schenker.
94. Dit blijkt onder meer uit de Memorie van Toelichting[13], die stelt: “Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”
95. Geenszins wordt de uitvoering van de schenking van de blote eigendom van de deelbewijzen van de Maatschap door de heer X aan zijn dochters uitgesteld tot aan zijn overlijden. De schenking van de deelbewijzen van de Maatschap, brengt de onvoorwaardelijke, onmiddellijke en onherroepelijke eigendomsoverdracht naar het vermogen van de kinderen met zich mee. Nogmaals benadrukken wij dat het voorwerp van de schenking de deelbewijzen zijn, zijnde het onlichamelijk aandeel in de rechten in de Maatschap, en niet de beleggingsportefeuille die werd ingebracht in de Maatschap. De deelbewijzen van de Maatschap worden onvoorwaardelijk overgedragen en zullen definitief uit het vermogen van de schenker zijn verdwenen.
96. Uit de Voorafgaande Beslissing nr. 19055 van 25 november 2019 blijkt dat uw Dienst van oordeel is dat de voorafgaande oprichting van een Maatschap, waarna de deelbewijzen worden geschonken aan de kinderen, enkel tot doel heeft de volledige controle over het vermogen van de Maatschap te behouden en dat hiermee wordt geprobeerd om de toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF te omzeilen aangezien de rechtsgevolgen van de voorgenomen verrichting identiek zijn aan deze van de schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker. Deze zienswijze van uw DIenst miskent de zakenrechtelijke en vennootschapsrechtelijke realiteit.
97. Voorzover de rechtsgevolgen van de oprichting van een Maatschap, gevolgd door de schenking van de deelbewijzen enigszins kunnen worden gelijkgesteld met de rechtsgevolgen van de schenking onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker, is dit in casu geenszins het geval.
98. Dit onder meer omwille van volgende redenen:
1. De inbreng van de beleggingsportefeuille heeft tot gevolg dat de beleggingsportefeuille zelf uit het persoonlijk vermogen verdwijnt
99. Ingevolge de inbreng van de beleggingsportefeuille, verdwijnt deze beleggingsportefeuille uit het persoonlijk vermogen van de heer X. In ruil hiervoor ontvangt hij deelbewijzen, die een onlichamelijk aandeel in de rechten in de Maatschap vertegenwoordigen.
2. Het college van zaakvoerders mag enkel beslissen in het belang van de Maatschap en binnen de grenzen opgelegd door de statuten
100. Verder is het belangrijk om te benadrukken dat het mandaat van zaakvoerder dient te worden uitgeoefend binnen de grenzen opgelegd door de statuten. Aangezien de ouders en de kinderen samen de Maatschap zullen oprichten, stemt iedereen voorafgaandelijk in met de inhoud van de statuten.
101. Tevens worden de beslissingen door de zaakvoerder(s) in het belang van de Maatschap genomen, en niet in het persoonlijk belang van (één van) de zaakvoerder(s) zelf. De zaakvoerder(s) is/zijn rekenschap verschuldigd aan de algemene vergadering, en alle maten hebben recht op informatie.
3. Het behoud van beheer en/of beschikking in hoedanigheid van zaakvoerder druist niet in tegen het principe van onherroepelijkheid van de schenking
102. Artikel 946 B.W. bepaalt: “Ingeval de schenker zich de vrijheid heeft voorbehouden te beschikken over een zaak die in de schenking begrepen is, of over een bepaalde geldsom uit de geschonken goederen, en hij overlijdt zonder daarover te hebben beschikt, behoort die zaak of die geldsom toe aan de erfgenamen van de schenker, niettegenstaande alle daarmee strijdige bepalingen.”
103. De schenker kan zich met andere woorden niet het recht voorbehouden om nog over de geschonken goederen te beschikken. De doelstelling van dit wetsartikel is te vermijden dat de schenker door zich het recht voor te behouden om over de geschonken goederen te blijven beschikken, onrechtstreeks kan terugkomen op de schenking of de schenking kan uithollen. Het voorbehoud nog over de goederen te kunnen beschikken is dus een potestatieve ontbindende voorwaarde, die afbreuk doet aan het principe van de onherroepelijkheid van schenkingen.[14]
104. Prof. Dr. Renate Barbaix behandelt in “Het contractuele statuut van de schenking” de problematiek van verenigbaarheid met artikel 946 B.W. bij de beoordeling van de geldigheid van de schenking met een voorbehoud van bewind door de schenker, bijvoorbeeld door de begiftigde te verplichten de geschonken goederen in te brengen in een private stichting die mede door de schenker wordt geleid.[15] Dit onderzoek is in casu interessant omwille van het feit dat de figuur van de schenking met voorbehoud van bewind kan worden vergeleken met de schenking van deelbewijzen. De bewindvoerder kan alle noodzakelijke rechtshandelingen stellen in het kader van de uitvoering van zijn opdracht, zijnde het behoud, de niet-speculatieve vermeerdering en de redelijke vruchtdraging van het onder bewind gestelde vermogen. De zaakvoerder van de Maatschap is eveneens een lasthebber die wordt gemandateerd met de in de statuten bepaalde daden van beheer en/of beschikking.
105. Er wordt geconcludeerd dat aan de geldigheid van een beheers- of bewindsvolmacht in het licht van de onherroepelijkheid van de schenking niet kan worden getwijfeld. Een door de wet georganiseerde vorm van bewind is namelijk het ouderlijk gezag. Het ouderlijk gezag verleent de ouder de bevoegdheid om goederen te beheren en er zo nodig over te beschikken. Het ouderlijk gezag is niet onverenigbaar met het principe van onherroepelijkheid van de schenking, aangezien er geen discussie over kan bestaan dat de schenking onmiddellijk tot stand is gekomen. Zij is gesloten op het ogenblik van de wederzijdse toestemming, en niet bij de meerderjarigheid. Eveneens op dat moment bestaat de animus donandi. De mogelijkheid om daden van beheer en/of beschikking te stellen in het kader van het ouderlijk gezag, is niet in strijd met het verbod opgenomen in artikel 946 B.W. De ouder treedt namelijk op als wettige vertegenwoordiger van het kind, en dient aan het kind rekening en verantwoording af te leggen. Deze redenering wordt naar analogie doorgetrokken bij de beoordeling van de geldigheid van de schenking met voorbehoud van een (uitgebreide) beheersvolmacht en de contractuele bewindsopdracht. Het feit dat het voorbehoud van beheer of bewind hier niet ontstaat krachtens de wet, maar krachtens een contractueel beding doet daar geen afbreuk aan.[16]
106. Ons inziens kan deze redenering tevens naar analogie worden toegepast op de schenking van de deelbewijzen van een Maatschap, waarbij de schenker aangeduid wordt als zaakvoerder van de Maatschap. De zaakvoerder, die de bevoegdheid heeft om daden van beheer en/of beschikking te stellen over de activa in de Maatschap (niet over de deelbewijzen van de Maatschap), treedt namelijk eveneens op als lasthebber en dus in naam en voor rekening van de Maatschap. Wanneer een zaakvoerder van een Maatschap dus een actief van de Maatschap verkoopt, komt deze verkoopprijs niet toe aan de zaakvoerder, maar aan de Maatschap.
107. Verder wordt de vraag behandeld of er grenzen bestaan aan deze principiële geldigheid van een beheers- of bewindsvolmacht in het kader van de onherroepelijkheid van de schenking. Deze vraag wordt positief beantwoord. De lasthebber, onafhankelijk van hoe uitgebreid zijn mandaat is, is beheerder van andermans vermogen en moet daarbij aan de algemene beginselen van toepassing op het beheer van andermans vermogen voldoen. Artikel 1993 B.W. bepaalt hieromtrent enerzijds dat de lasthebber gehouden is om rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht en om verantwoording te doen van al hetgeen hij heeft ontvangen. Anderzijds legt artikel 1993 B.W. een teruggaveplicht op van hetgeen hij naar aanleiding van zijn mandaat heeft ontvangen. Indien aan deze voorwaarde is voldaan, komt de onherroepelijkheid van de schenking niet in het gedrang, onafhankelijk van het feit of de beheersvolmacht herroepelijk of onherroepelijk wordt voorbehouden.[17]
108. Ook de zaakvoerder van een Maatschap handelt enkel als lasthebber van de maten en is dus rekenschap verschuldigd aan de maten voor zijn beheer van het vermogen van de Maatschap.
109. We kunnen dan ook concluderen dat het voorbehoud van beheer en/of beschikking door de schenker, niet indruist tegen het principe van de onherroepelijkheid van de schenking, indien de schenker dit recht uitoefent in een andere hoedanigheid dan die van eigenaar, en dit ongeacht of het voorbehoud voortkomt uit een wettelijke bepaling dan wel contractueel werd gevestigd.[18]
110. Naar analogie besluiten wij dat het feit dat de heer X de mogelijkheid heeft om bepaalde daden van beheer en daden van beschikking te stellen, niet met zich meebrengt dat het beginsel van onherroepelijkheid van schenkingen wordt geschonden. Deze daden van beheer en beschikking, kan hij namelijk enkel stellen in zijn hoedanigheid van zaakvoerder zetelend in het college van zaakvoerders.
1. De Maatschap wordt opgericht voor een bepaalde duur die losstaat van het overlijden van de ouder/schenker
2. Oprichting van de Maatschap door de vader samen met zijn echtgenote en hun kinderen
111. Verder mag niet uit het oog worden verloren dat de kinderen in casu samen met hun ouders de Maatschap zullen oprichten. Zij zullen dus voorafgaandelijk aan de oprichting van de Maatschap, de statuten van de Maatschap goedkeuren.
112. Er moet worden besloten dat de door de heer X voorgenomen schenking een onvoorwaardelijke, onmiddellijke en onherroepelijke eigendomsoverdracht naar het vermogens van zijn dochters bewerkstelligt. Dit in tegenstelling tot de schenking gekoppeld aan een opschortende voorwaarde, die tot gevolg heeft dat de overdracht van de eigendom van de geschonken goederen wordt opgeschort tot de verwezenlijking van de voorwaarde, hier het overlijden van de schenker. Geenszins vallen de rechtsgevolgen van de voorgenomen verrichtingen te vergelijken met die van de schenking onder de opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker.
113. Bijgevolg frustreert de door partijen voorgenomen verrichting de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, waardoor er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik. Wij verzoeken u dit te bevestigen.
114. VRAAG 8: Indien - per hypothese - de voorgenomen verrichtingen wel de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7. VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF of artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF zouden frustreren - quod non -, zijn er dan niet-fiscale motieven?
115. De aanvragers stellen dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn, indien uw Dienst toch van oordeel zou zijn - ons inziens onterecht- dat er sprake is van fiscaal misbruik en de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7. VCF, artikel 2.7.1.0.9 VCF of artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF frustreren.
116. De heer X wenst een onherroepelijke schenking te doen aan zijn kinderen, waarbij de gelijke behandeling van de kinderen wordt gewaarborgd en de continuïteit van het familievermogen verzekerd is. Verder wenst hij een zekere inkomstenstroom te behouden.
117. De oprichting van een Maatschap, waarbij in de Maatschap een beleggingsportefeuille wordt ingebracht, gevolgd door de schenking van de deelbewijzen van de Maatschap door vader aan beide kinderen, vermijdt dat de kinderen bij een plots overlijden van vader eigenaar worden van een omvangrijk vermogen waarover zij vrij kunnen beschikken, wat uiteraard tot ongewenste situaties kan leiden gelet op de jonge leeftijd van de kinderen en het feit dat de kinderen tot op heden nooit werden geconfronteerd met dergelijk omvangrijk vermogensbeheer. De Maatschap zorgt hierbij voor het samenhouden en de instandhouding van het familiaal vermogen. Het samenhouden van de beleggingsportefeuille is voor de ouders bovendien essentieel gelet op de omvang van de opbrengsten en de bancaire voordelen die hieraan verbonden zijn.
Via de Maatschap wordt voorzien dat de echtgenote van de schenker na het defungeren van de schenker, wordt aangesteld als opvolgend zaakvoerder - voor het beheer/bestuur van de Maatschap en dit tot de kinderen matuur genoeg zijn om het vermogen zelfstandig te beheren.
118. De Maatschap is een vennootschap die toelaat om in familiaal verband het vermogen te beheren, met het oog op het samenhouden en de instandhouding van het familiaal vermogen. Dit is één van de essentiële elementen van de Maatschap. De structuur van de Maatschap leent zich ertoe om de kinderen op termijn steeds meer en meer zeggenschap toe te kennen, zodat de kinderen stapsgewijs worden voorbereid op het beheer van een aanzienlijk vermogen. De ouders trachten via de Maatschap de continuïteit en stabiliteit van het familievermogen te verzekeren.
119. Verder wenst de heer X, zoals overigens zeer gebruikelijk is in het kader van een successieplanning, een zekere inkomstenstroom te behouden en een zekere inkomensgarantie voor zijn echtgenote te voorzien. Om voormelde redenen schenkt hij de deelbewijzen aan de kinderen in blote eigendom, met voorbehoud van vruchtgebruik en een terugval van vruchtgebruik in het voordeel van zijn echtgenote. Indien de heer X de deelbewijzen in volle eigendom zou schenken, verliest zijn echtgenote hierop immers haar recht van vruchtgebruik (ingevolge de hervorming van het erfrecht).
120. Aanvragers verzoeken uw Dienst te bevestigen dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn, waardoor in casu de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast kan worden.
IV. Beslissing
121. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
1. Toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF
122. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
123. Een burgerlijke maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid en is fiscaal transparant. Wanneer er een overdracht van deelgerechtigdheden in een burgerlijke maatschap is, is er sprake van een overdracht van de achterliggende goederen die tot de maatschap behoren. De Vlaamse Belastingdienst beoordeelt de overdracht van deelgerechtigdheden in een burgerlijke maatschap in het kader van de registratie- en erfbelasting als een overdracht van de respectievelijke goederen die in de maatschap werden ingebracht waarbij de aard van die goederen de belastbaarheid bepaalt.
124. Er kan slechts toepassing zijn van artikel 2.7.1.0.7 VCF als de achterliggende activa van de burgerlijke maatschap effecten of geldbeleggingen zijn.
125. Het moet bovendien gaan om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
126. In geval van toepassing van art. 2.7.1.0.7 VCF en het mogelijk tegenbewijs kan verwezen worden naar het arrest 241.761 van de Raad van State van 12 juni 2018 in de zaak A. 219.405/XIV-37.059, waarbij het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de gesplitste aankoop en gesplitste inschrijving (SPO 15004) vernietigd werd. Dit arrest heeft als onmiddellijk gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst het vernietigde standpunt niet langer toepast.
127. Aanvrager stelt dat de schenking van de blote eigendom van de deelbewijzen van de maatschap zal gebeuren voor een Nederlandse notaris. Voor zover deze schenking voorafgaat aan de gesplitste inschrijving (van de effecten/geldbeleggingen), kan deze als tegenbewijs gelden.
2. Toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF
128. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:
“ Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.
129. Dit artikel is hier niet aan de orde, aangezien aanvrager stelt dat de voorgenomen verrichting om een schenking (van blote eigendom) gaat en er aan de begiftigden geen lasten werden opgelegd die de verrichting zouden kunnen laten kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel.
3. Toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
130. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
131. Uit de aanvraag blijkt dat de schenker zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid over de geschonken goederen voorbehoudt. Bijgevolg wordt aanvaard dat de mate van controlebehoud door de schenker in casu van die aard is, dat geen toepassing wordt gemaakt artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
4. Toepassing van artikel 3.17.0.0.2 VCF
132. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:
“Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
133. Aan de hand van de verstrekte gegevens in de aanvraag wordt geoordeeld dat de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van de door de aanvrager opgeworpen artikelen niet frustreren. Bijgevolg zullen de artikelen 2.7.1.0.7 VCF, 2.7.1.0.9 VCF en 2.7.1.0.3, 3° VCF geen toepassing vinden, noch rechtstreeks (zoals hoger vermeld), noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
134. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF spreekt deze beslissing zich niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.
Voetnoten
[1] Raad van State 12 juni 2018.
[2] J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 87.
[3] J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 87.
[4] of zich juist binnen het toepassingsgebied van een verminderde of vrijstellende wet stelt terwijl er voor die keuze geen enkele andere verklaring bestaat dan het besparen van belastingen.
[5] J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 369; Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53-2081/001 (Memorie van Toelichting), 112-113.
[6] B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen. Een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014/5, 25-26.
[7] T. AFSCHRIFT, Fiscaal misbruik, Gent, Larcier, 2013, p. 99, nr. 140; N GEELHAND DE MERXEM, “Is het gebruik van de Casman-clausule fiscaal misbruik?”, Tendensen Vermogensrecht 2014, Antwerpen, Intersentia, p. 260, nr. 26.
[8] Artikel 1168 B.W.; J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 369; R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 324.
[9] R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 340.
[10] A. VERBEKE, F. BUYSSE, H. DERYCKE F. BUYSSENS, H. DERYCKE, e.a. (eds.), Handboek estate planning, Vermogensplanning met effect bij leven, schenking, II, Brussel, Larcier, 2009, 449.
[11] J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang doctoraatsthesis Rechten K.U. Leuven, 2011, 256 nr. 367.
[12] J. VANANROYE, Onverdeelde boedel en rechtspersoon als technieken van vermogensafscheiding en vermogensovergang doctoraatsthesis Rechten K.U. Leuven, 2011, 256-257.
[13] Parl. St. Kamer 2004-2005, Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1 (Memorie van Toelichting), 11-12.
[14] R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 508 - 517.
[15] R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 508 - 514-520.
[16] R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 508 - 515-516, nr. 601-603.
[17] R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 516-509.
[18] R. BARBAIX, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 516-520.