VB 18033 - Wijziging statuten maatschappen (zeer beperkt)
- Nummer
- 18033
- Datum beslissing
- 5 september 2018
- Publicatiedatum
- 11 september 2018
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.7. VCF
- art. 2.7.1.0.9. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe uitsluitsel te krijgen over het feit of de statuten en voorgenomen aanpassingen aan de statuten van de burgerlijke maatschappen hierna geschetst kunnen volstaan zodat geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op grond van:
- - art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF (vraag 1)
- - art. 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF (vraag 2)
- - art. 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF (vraag 3)
- - eender welke andere bepaling?
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door de burg. venn. ovv. […], namens:
3. De heer “X”, […], en zijn echtgenote, mevrouw “Y”, […]. De echtgenoten zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel.
4. De heer X en mevrouw Y hebben 2 dochters:
4.1. Mevrouw “A”, […];
4.2. Mevrouw “B”;
5. A en B hebben elk drie kinderen, nl.
- A: “A1, A2 en A3”
- B: “B1, B2 en B3”.
6. Overige betrokken partijen:
6.1. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2001;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap Familie”;
6.2. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2001;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap Z”;
6.3. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2016;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap A1”;
6.4. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2016;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap A2”;
6.5. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2016;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap A3”;
6.6. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2016;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap B1”;
6.7. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2016;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap B2”;
6.8. De burgerlijke maatschap “[…]”, opgericht op xx.xx.2016;
Hierna genoemd “burgerlijke maatschap B3”.
II. B. Beschrijving van de verrichting(en)
II.B.1. Beschrijving van de reeds gedane verrichtingen
Burgerlijke maatschap Familie
7. Deze maatschap werd opgericht op xx.xx.2001. De heer X en mevrouw Y hebben aandelen in diverse vennootschappen ingebracht. Ook de beide dochters hebben vermogensbestanddelen ingebracht. Na de inbreng werd de burgerlijke maatschap Familie als volgt gehouden:
- De inbreng van de heer X werd vergoed door uitreiking van 49% van de lidmaatschapsrechten
- De inbreng van mevrouw Y werd vergoed door uitreiking van 49% van de lidmaatschapsrechten
- A werd vergoed door uitreiking van 1% van de lidmaatschapsrechten
- B werd vergoed door uitreiking van 1% van de lidmaatschapsrechten
Na de oprichting hebben geen bijkomende inbrengen plaatsgevonden.
8. De heer X en mevrouw Y hebben vervolgens de blote eigendom van de lidmaatschapsrechten geschonken. Deze schenking heeft plaatsgevonden voor een Zwitserse notaris op xx.xx.2001 te […], Zwitserland.
Burgerlijke maatschap Z
9. Deze maatschap is opgericht door de echtgenoten X-Y op xx.xx.2001. De heer X en mevrouw Y hebben effecten ingebracht. In ruil voor deze inbreng hebben de echtgenoten X-Y 16.510 lidmaatschapsrechten ontvangen.
10. De heer X en mevrouw Y hebben voor 98% hun lidmaatschapsrechten in blote eigendom aan A en B geschonken. Deze schenking heeft plaatsgevonden voor een Zwitserse notaris op xx.xx.2001 te […], Zwitserland.
11. Op xx.xx. 2007 hebben de heer X en mevrouw Y een kapitaalverhoging doorgevoerd door inbreng. Door de bijkomende inbreng bezitten de heer X en mevrouw Y opnieuw elk 13,72% van de lidmaatschapsrechten in volle eigendom.
Burgerlijke maatschappen A1, A2, A3, B1, B2 en B3 (van de kleinkinderen)
12. Op xx.xx.2016 hebben de heer X en mevrouw Y 6 maatschappen voor hun kleinkinderen opgericht. In elk van deze maatschappen hebben de heer X en mevrouw Y elk 2,285% in volle eigendom van de lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschap Z en 0,01% in vruchtgebruik van de lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschap Z ingebracht.
13. A en B hebben tevens 0,02% deelgerechtigheden in blote eigendom van de burgerlijke maatschap Z in de maatschappen van hun kinderen ingebracht.
14. Op xx.xx.2016 hebben de heer X en mevrouw Y de lidmaatschapsrechten van de nieuw opgerichte burgerlijke maatschappen aan de kleinkinderen in blote eigendom voor een Nederlandse notaris geschonken.
15. De delen van de burgerlijke maatschappen zijn op vandaag als volgt gehouden:
Burgerlijke maatschap Familie:
De heer X | 48 % VG 1 % VE |
Mevrouw Y | 48 % VG 1 % VE |
A | 48 % BE 1 % VE |
B | 48 % BE 1 % VE |
Burgerlijke maatschap Z:
De heer X | 36,22 % VG 0,01 % VE |
Mevrouw Y | 36,22 % VG 0,01 % VE |
A | 36,22 % BE |
B | 36,22 % BE |
Burgerlijke maatschap A1 | 4,59 % VE |
Burgerlijke maatschap A2 | 4,59 % VE |
Burgerlijke maatschap A3 | 4,59 % VE |
Burgerlijke maatschap A4 | 4,59 % VE |
Burgerlijke maatschap A5 | 4,59 % VE |
Burgerlijke maatschap A6 | 4,59 % VE |
Burgerlijke maatschappen A1, A2, A3, B1, B2 en B3 (van de kleinkinderen):
De heer X | 49,995 % VG |
Mevrouw Y | 49,995 % VG |
Mama kleinkind | 0.01 % VE |
Kleinkind | 99,99 % BE |
16. De schenkingsakte van de lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschap Familie op xx.xx.2001 heeft als modaliteit een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik dat overgaat op de langstlevende en recht van terugkeer. Geen enkele andere modaliteit is opgenomen.
17. De lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschap Z zijn op xx.xx.2001 op dezelfde wijze geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik dat overgaat op de langstlevende en met een recht van terugkeer.
18. In de schenkingsakte van de blote eigendom van de lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschappen A1, A2, A3, B1, B2 en B3 (van de kleinkinderen) werden volgende modaliteiten opgenomen:
- Het is een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik;
- De schenkers bedingen het levenslang vruchtgebruik. Als last van de schenking is bedongen dat het vruchtgebruik van de eerstoverleden schenker toe komt aan de langstlevende;
- Het vruchtgebruik omvat onder meer het stemrecht in alle algemene vergaderingen, alsmede alle andere rechten die in de statuten aan de vruchtgebruiker zijn voorbehouden;
- De schenking is bij vooruitmaking en buiten deel, met vrijstelling van inbreng;
- De schenkers kunnen het recht van terugkeer uitoefenen;
- In de schenkingsakte is een vervreemdingsverbod opgenomen;
- Er is ook een fideïcommis de residuo opgenomen in het voordeel van de mama van het kleinkind;
- De schenking heeft plaatsgevonden naar inhoud Belgisch recht, naar vorm Nederlands recht.
II.B.2. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en): aanpassingen aan de statuten van de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen
19. De oorspronkelijke statuten van de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen, bepalen het volgende:
Artikel inzake de duur (artikel 4):
In de statuten van de maatschappen van de kinderen is de duur als volgt geformuleerd:
De Maatschap wordt aangegaan te rekenen vanaf heden voor een duur die eindigt 3 maanden na het overlijden van de langstlevende van de heer X en mevrouw Y en op voorwaarde dat het kleinkind (van de heer X en mevrouw Y, kind van A/B) op dat ogenblik reeds de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt. Zoniet, dan blijft de maatschap verder bestaan tot op het ogenblik dat het kleinkind de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt. Verlenging van deze termijn is mogelijk, doch vereist de unanieme instemming van alle partijen
Artikel inzake de zaakvoering (artikel 9):
Artikel 9 van de statuten is de bepaling inzake het zaakvoerderschap.
De vennoten stellen de heer X aan tot eerste zaakvoerder van de Maatschap en dit voor de volledige duur van de Maatschap, tenzij in het geval van defungeren voor het verstrijken van de duurtijd van de Maatschap.
Artikel inzake stemrecht (artikel 11 en artikel 13):
Op het vlak van controle en beslissingsquora bepaalt artikel 11.4. van de burgerlijke maatschappen dat alle beslissingen dienen genomen te worden met gewone meerderheid van stemmen en met positieve stem van de op dat ogenblik in functie zijnde zaakvoering. Artikel 13.3. bepaalt tevens dat bij opsplitsing van lidmaatschapsrechten in blote eigendom en vruchtgebruik het stemrecht door de vruchtgebruiker wordt uitgeoefend.
20. De aanvrager wenst de beslissingsquora aan te passen naar beslissingen met unanimiteit en de bepaling met positieve stem van de in functie zijnde zaakvoering te schrappen.
Bijgevolg zou artikel 11.4 als volgt vervangen worden:
‘Behalve indien anders bepaald in de onderhavige overeenkomst, dienen alle beslissingen genomen te worden met unanimiteit van stemmen.’
III. Motivering van de aanvraag
VRAAG 1: is artikel 2.7.1.0.3,3° VCF al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing?
21. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF luidt als volgt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
[…]
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
22. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
23. De vraag wordt gesteld in het licht van de Voorafgaande Beslissing nr. 16046 d.d. 14 november 2016.
Geen schending van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF
24. Zoals hiervoor geschetst, zijn de lidmaatschapsrechten van de diverse burgerlijke maatschappen in blote eigendom geschonken. De schenkingen hebben niet plaatsgevonden onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van één van de schenkers. De lidmaatschapsrechten hebben het vermogen van de schenkers onmiddellijk verlaten. De begiftigden zijn onmiddellijk eigenaar van de blote eigendom.
25. Evenwel bekomen de blote eigenaars slechts de volle eigendom bij overlijden van de schenkers, maar het tijdstip waarop een begiftigde over het geschonken vermogen zijnde de volle eigendom van de lidmaatschapsrechten kan beschikken, doet geen afbreuk aan het karakter van een schenking. Het feit dat de begiftigde in blote eigendom niet onmiddellijk over het geschonken vermogen kan beschikken, is eigen aan elke schenking met voorbehoud van vruchtgebruik. De schenking met voorbehoud van vruchtgebruik betreft een last van de schenking die de begiftigden moeten aanvaarden in de mate men de schenking aanvaardt.
26. Bovendien is het voorwerp van de schenking de lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschappen en niet het ingebrachte vermogen. Het ingebrachte vermogen is eigendom van de burgerlijke maatschap en wordt door de burgerlijke maatschap verder beheerd.
Ook niet in combinatie van artikel 3.17.0.0.2 VCF
27. Aanvrager is van mening dat de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF niet is gefrustreerd.
28. Uit de voorafgaande beslissing nr. 16046 dd. 14 november 2016 begrijpt aanvrager dat de Vlaamse Belastingdienst van mening is dat de oprichting van een burgerlijke maatschap waarbij de lidmaatschapsrechten in volle eigendom worden geschonken, maar waarbij de schenkers de volledige controle over het geschonken vermogen behouden gelijk te stellen is met een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn en bedoeld is om artikel 2.7.1.0.3,3° VCF te omzeilen.
29. In voorliggende situatie is de blote eigendom van de lidmaatschapsrechten geschonken. Bijgevolg hebben de geschonken goederen het vermogen van de schenkers verlaten. De begiftigden zijn eigenaar van de geschonken goederen. Bijgevolg zijn de begiftigden al gehouden tot mogelijks verschuldigde belastingen in hun hoofde.
30. Zoals ook uit het doel van de burgerlijke maatschappen blijkt, is de oprichting van de burgerlijke maatschap ingegeven om een goed en efficiënt beheer van het familiale vermogen in een familiale sfeer te verzekeren. Dit blijkt tevens ook uit de formulering van het vervreemdingsverbod in de schenkingsakten van de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen. De oprichting van de burgerlijke maatschappen voorkomt verbrokkeling van het beheer van het ingebrachte vermogen.
31. Het feit dat het zaakvoerderschap in eerste plaats door de heer X wordt uitgevoerd, heeft geen invloed op het feit dat de blote eigendom van de lidmaatschapsrechten het vermogen van de schenkers heeft verlaten. Het zaakvoerderschap wordt in eerste plaats door de heer X uitgevoerd omdat hij de persoon is die het familiaal vermogen beheert. A en B wensten deze opdracht graag aan hun vader over te laten. Op de algemene vergadering geeft de zaakvoerder rekenschap van zijn gevoerd beleid. De algemene vergadering beslist met unanimiteit. Bijgevolg worden A en B van het gevoerde beleid van de zaakvoerder op de hoogte gesteld. Ook wat de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen betreft, lijkt het aanvrager meer dan normaal dat de heer X het zaakvoerderschap verder opneemt. In de burgerlijke maatschappen Familie en Z is dit al statutair bepaald, in de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen niet. Zoals hiervoor geschetst, bestaat het voornemen om de beslissingen op de algemene vergaderingen aan te passen zodat telkens met unanimiteit moet worden gestemd.
32. Het zaakvoerderschap heeft dan ook enkel betrekking op het ingebrachte vermogen in de maatschap. Het geeft geen enkele bevoegdheid over de blote eigendom van de lidmaatschapsrechten die zich buiten de maatschap bevinden.
33. Bijgevolg wenst de aanvrager de bevestiging dat er geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.
VRAAG 2: is artikel 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in combinatie van artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing?
34. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing:
1°
als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2°
als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid
35. Het artikel viseert onder meer de gesplitste inschrijvingen in vruchtgebruik en blote eigendom. De schenkingen hebben plaatsgevonden in 2001 en 2016. Dit betreft een schenking vóór het standpunt nr. 15004 zoals deze voor de maatschappen van toepassing is verklaard voor inschrijvingen van lidmaatschapsrechten vanaf 1 juni 2017. Het rechtszekerheidsprincipe en het beginsel van niet-retroactiviteit van administratieve beslissingen dat ligt vervat in de Grondwet en minstens als algemeen rechtsbeginsel doorwerkt in het fiscaal recht, verzet zich tegen de retroactieve toepassing van nieuwe standpunten van de fiscale administratie.
36. Tevens verwijst aanvrager ook naar het arrest van de Raad van State nr. 241.761 van 12 juni 2018 dat voormelde standpunt nr. 15004 heeft vernietigd.
37. Bijgevolg wenst de aanvrager de bevestiging dat er geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op grond van artikel 2.7.1.0.7 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.
VRAAG 3: is artikel 2.7.1.0.9 VCF al dan niet in combinatie van artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing?
38. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:
Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
1°
wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2°
de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.
39. Dit artikel viseert de verrichting onder bezwarende titel, waarbij de erflater een goed aan één van zijn erfgenamen, legatarissen, begiftigden of aan een tussenpersoon heeft afgestaan, en zich het vruchtgebruik of om het even welk ander levenslang recht heeft voorbehouden.
40. Het artikel kan niet worden toegepast indien de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd. Dit artikel beoogt namelijk rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, te belasten, en niet rechtshandelingen ten bezwarende titel die verkeerdelijk zouden worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten kosteloze titel. Verder kan er in deze gevallen geenszins sprake zijn van een bedekte bevoordeling, aangezien uit de verrichtingen zelf duidelijk de bevoordeling blijkt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF is dus niet mogelijk indien de rechtshandeling openlijk als een schenking wordt gekwalificeerd.
41. In de mate toch zou worden geoordeeld dat artikel 2.7.1.0.9 VCF toepassing kan vinden, indien de rechtshandelingen openlijk wordt gekwalificeerd als een schenking, kan worden gesteld dat de beschreven vermogensoverdrachten niet onder bezwarende titel is gebeurd.
42. Een overeenkomst ten bezwarende titel vereist dat er sprake is van een wederkerige overeenkomst die voor beide partijen een pecuniair voordeel oplevert. Geniet één van beide partijen geen dergelijk voordeel, dan is het een overeenkomst om niet. Aldus indien een vermogensbestanddeel zonder gelijkwaardig geachte economische tegenprestaties van het ene vermogen naar het andere gaat, is er sprake van een overeenkomst om niet.
43. In casu werd de blote eigendom van de lidmaatschapsrechten van de burgerlijke maatschappen overgedragen. De schenkers hebben geen enkele tegenprestatie ontvangen. De bedoeling van de partijen was duidelijk een schenking. Bijgevolg kunnen deze schenkingen niet worden geherkwalificeerd in een overeenkomst ten bezwarende titel.
44. Aangezien de schenkingen op geen enkele manier kunnen worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, kan artikel 2.7.1.0.9 VCF niet worden toegepast.
45. Bijgevolg wenst de aanvrager de bevestiging dat er geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op grond van artikel 2.7.1.0.9 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, noch op grond van een andere wetsbepaling.
IV. Beslissing
46. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
47. Artikel 3.22.0.0.1 §2, 1ste lid,3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
48. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet ingegaan worden op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of registratiebelasting in het algemeen.
49. Op de vraag naar de gevolgen op het vlak van erfbelasting bij overlijden van de heer X en/of mevrouw Y in verband met de rechtshandelingen die reeds hadden plaatsgevonden (met name de oprichting van de maatschappen en de schenkingen), kan niet verder worden ingegaan aangezien er geen voorafgaande beslissingen kunnen worden afgeleverd voor verrichtingen die reeds hebben plaatsgehad.
50. Bijgevolg kan enkel een beslissing worden genomen over de fiscale gevolgen van de concreet voorgestelde wijziging aan de statuten van de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen, meer bepaald naar de gevolgen voor de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.9, 2.7.1.0.3,3°, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, zijnde vraag 1, 2 en 3.
VRAAG 1: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF
51. Deze artikelen luiden als volgt:
Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
Artikel 3.17.0.0.2 VCF:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
52. Om de reeds hoger aangehaalde redenen wordt geen uitspraak gedaan over de toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF al dan niet in combinatie met de antimisbruikbepaling op de gestelde rechtshandelingen vóór de voorgelegde aanpassingen.
53. Het artikel 11.4 van de statuten van de burgerlijke maatschappen van de kleinkinderen wordt als volgt vervangen:
‘Behalve indien anders bepaald in de onderhavige overeenkomst, dienen alle beslissingen genomen te worden met unanimiteit van stemmen.’
54. Ingevolge deze aanpassing, waarmee aanvrager beoogt het niveau van het controlevoorbehoud over de burgerlijke maatschap (en dus over de geschonken goederen) terug te schroeven, en mede gelet op de concrete omstandigheden van dit dossier, wordt aanvaard dat de mate van controlevoorbehoud voor de schenkers van die aard is, dat geen toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3,3° VCF.
VRAAG 2: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF.
55. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
56. Hoewel dit een vraag is in verband met een reeds gestelde rechtshandeling, en hierover principieel geen voorafgaande beslissing kan afgeleverd worden, kan algemeen verwezen worden naar het arrest 241.761 van de Raad van State van 12 juni 2018 in de zaak A. 219.405/XIV-37.059, waarbij het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de gesplitste aankoop en gesplitste inschrijving (SP 15004) vernietigd werd. Dit arrest heeft als onmiddellijk gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst het vernietigde standpunt niet langer zal toepassen.
VRAAG 3: Mogelijke toepassing van art. 2.7.1.0.9 VCF
57. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:
“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.
Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”
58. Ook dit is een vraag die verband houdt met een reeds gestelde rechtshandeling, zodat hierover geen voorafgaande beslissing mogelijk is. Algemeen kan gesteld worden dat bij schenkingen (van blote eigendom), zonder dat er aan de begiftigden lasten werden opgelegd die de verrichting zouden kunnen laten kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel, het artikel 2.7.1.0.9 VCF niet aan de orde is.
59. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.