VB 23010 - Ontbinding maatschap gevolgd door beheersvolmacht
- Nummer
- 23010
- Datum beslissing
- 17 april 2023
- Publicatiedatum
- 26 juli 2023
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de ontbinding van een maatschap, gevolgd door een beheersvolmacht over de vermogensbestanddelen aangehouden middels de maatschap die de kinderen vrijwillig aan de ouders verlenen, niet onderworpen is aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door advocaat […], advocaat bij […], in naam van haar cliënten, namelijk:
a. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1955, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […];
b. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1958, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […];
Beiden wonende te […].
c. Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1986, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […], wonende te […].
d. De heer B, geboren te […] op xx.xx.1989, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […], wonende te […].
3. De heer X en mevrouw Y zijn met elkaar gehuwd op xx.xx.1981 voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] onder het wettelijk stelsel bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1981, gewijzigd bij akte verleden op xx.xx.2009 voor notaris […] te […], nogmaals gewijzigd bij akte verleden op xx.xx.2013 voor notaris […] te […], laatste maal gewijzigd bij akte verleden op xx.xx.2020 voor notaris […].
4. Mevrouw A en de heer B zijn de gemeenschappelijke kinderen van de heer X en mevrouw Y. Zij zijn niet gehuwd en niet wettelijk samenwonend.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
A. Beschrijving van de reeds gedane verrichting(en)
5. De heer X en mevrouw Y hebben op xx.xx.2013 de maatschap “C”, met zetel te […] en met ondernemingsnummer […], opgericht.
De heer X en mevrouw Y verkregen bij de oprichting van de maatschap samen 1.392 aandelen in ruil voor de inbreng van een beleggingsportefeuille. De heer X verkreeg eigen lidmaatschapsrechten op de aandelen met nummers 1 tot en met 696 en mevrouw Y verkreeg eigen lidmaatschapsrechten op de aandelen met nummers 697 tot en met 1.392.
De heer X werd aangesteld tot statutaire zaakvoerder van de maatschap voor de duur van zijn leven. Mevrouw Y werd aangesteld als opvolgende statutaire zaakvoerder.
6. De heer X en mevrouw Y hebben op xx.xx.2013 bij akte verleden voor Nederlandse notaris […] een schenking gedaan aan mevrouw A en de heer B van de volle eigendom van 1.392 aandelen van de maatschap C, zoals hierna weergegeven:
- Aan mevrouw A werden de aandelen met nummers 1 tot en met 696 geschonken;
- Aan de heer B werden de aandelen met nummers 697 tot en met 1.392 geschonken.
Deze schenking werd niet ter registratie aangeboden.
In de schenkingsakte werden uitdrukkelijk volgende modaliteiten, voorwaarden en lasten opgenomen:
Optionele last tot afstand van een rente
Een jaarlijkse, optionele last tot afstand van een rente van maximaal 5% op het bedrag van de geschonken vermogensbestanddelen of op de reële waarde van het geschonken vermogen zoals die zich op 31 december van elk voorafgaandelijk kalenderjaar voordoet. Indien de last niet wordt opgenomen voor een welbepaald jaar, wordt de last geacht te zijn vervallen voor het desbetreffende jaar.
De last tot afstand van een rente vervalt bij het overlijden van één van de schenkers en wordt omgezet in een last tot afstand van de vruchten aan de langstlevende schenker.
Fideïcommis de residuo bij overlijden zonder afstammelingen
Een fideïcommis de residuo waarbij bij het overlijden van een begiftigde zonder afstammelingen het geschonkene fideïcommissair zal toekomen aan de andere begiftigde.
Indien bij het overlijden van een begiftigde zonder afstammelingen de andere begiftigde reeds zou zijn vooroverleden zonder nalating van afstammelingen, dan heeft de fideïcommissaire schenking geen uitwerking.
Beding van terugkeer
Een beding van terugkeer voor het geval een begiftigde zou overlijden met afstammelingen vóór (één van) de schenkers. Het gaat om een automatische ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van een begiftigde met afstammelingen.
Indien een begiftigde met afstammelingen komt te overlijden vóór beide schenkers keert het geschonkene volledig terug naar de schenkers. Indien een begiftigde met afstammelingen slechts voor één van de schenkers komt te overlijden, dan wordt de schenking ontbonden ten belope van de helft, te weten de helft geschonken door de op het ogenblik van het overlijden van de betrokken begiftigde nog in leven zijnde schenker.
Ook indien de langstlevende van de begiftigden zonder afstammelingen komt te overlijden vóór (een van) de schenkers, zal de schenking en de eventuele fideïcommissaire schenking ten aanzien van de vooroverleden langstlevende begiftigde worden ontbonden.
Vervreemdingsverbod
Een verbod om, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de schenkers of de langstlevende van de schenkers, de geschonken vermogensbestanddelen te vervreemden, te verpanden of anderszins te bezwaren tijdens het leven van de schenkers of van de langstlevende van de schenkers.
Deze clausule vervalt bij het overlijden van de langstlevende van de schenkers.
Uitsluitingsclausule
De geschonken vermogensbestanddelen en de inkomsten, vruchten of revenuen ervan zullen tot het ‘eigen vermogen’ van de begiftigden blijven behoren behoudens voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de schenkers of van de langstlevende van de schenkers.
Deze clausule vervalt bij het overlijden van de langstlevende van de schenkers.
Zaakvervanging
Hogervermelde modaliteiten, voorwaarden en lasten gelden voor wat betreft de geschonken vermogensbestanddelen of wat er bij wijze van zaakvervanging of subrogatie, belegging of wederbelegging voor in de plaats zou komen.
7. Bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van de maatschap C hebben de heer X en mevrouw Y op xx.xx.2018 een bijkomende inbreng gedaan in de maatschap van een beleggingsportefeuille.
Er werden naar aanleiding van hogervermelde bijkomende inbreng 504 nieuwe aandelen van de maatschap C gecreëerd. De heer X en mevrouw Y hebben in ruil voor de inbreng elk de onverdeelde helft van 504 aandelen in volle eigendom verkregen, genummerd van 1.393 tot en met 1.896.
8. De heer X en mevrouw Y hebben op xx.xx.2018 bij akte verleden voor Nederlandse notaris […] een schenking gedaan aan mevrouw A en de heer B van de volle eigendom van 504 aandelen van de maatschap “C”, zoals hierna weergegeven:
- Aan mevrouw A werden 252 aandelen met nummers 1.393 tot en met 1.644 geschonken;
- Aan de heer B werden 252 aandelen met nummers 1.645 tot en met 1.896 geschonken.
Deze schenking werd niet ter registratie aangeboden.
In de schenkingsakte werden de volgende modaliteiten, voorwaarden en lasten opgenomen:
Optionele last tot afstand van een rente
Een jaarlijkse, optionele last tot afstand van een rente van maximaal 3,5 % op de actuele waarde van de geschonken vermogensbestanddelen of op de waarde van het geschonken vermogen zoals die zich op 31 december van elk voorafgaandelijk kalenderjaar voordoet. Indien de last niet wordt opgenomen voor een welbepaald jaar, wordt de last geacht te zijn vervallen voor het desbetreffende jaar.
Er werd ook bepaald dat het totaalbedrag van de opgevraagde rente nooit hoger mag zijn dan 50% van wat de begiftigden geschonken hebben gekregen.
Facultatief beding van terugkeer
Een beding van terugkeer, voor het geval een begiftigde zou overlijden vóór (één van) de schenkers, zelfs indien de begiftigde bij zijn/haar overlijden één of meer afstammelingen nalaat. Het gaat om een facultatieve ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van een begiftigde, zodat de schenkers bij dit overlijden de keuze hebben (die zij binnen de drie maanden moeten uitoefenen) om het geschonken vermogen al dan niet te laten terugkeren.
Fideïcommis de residuo bij overlijden zonder afstammelingen
Een fideïcommis de residuo waarbij bij het overlijden van een begiftigde zonder afstammelingen het geschonkene fideïcommissair zal toekomen aan de andere begiftigde.
Het fideïcommis de residuo zal pas uitwerking hebben indien en in de mate en voor het gedeelte waarvoor de ontbindende voorwaarde (zie hierboven) geen uitwerking heeft gekregen, ongeacht of dit is ingevolge een keuze van de schenker of ingevolge een overlijden van een begiftigde na het overlijden van de schenker.
Vervreemdingsverbod
Een verbod om, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de schenkers of de langstlevende van de schenkers, de geschonken vermogensbestanddelen en de inkomsten ervan te vervreemden, te verpanden of anderszins te bezwaren tijdens het leven van de schenkers.
Dit vervreemdingsverbod komt te vervallen bij het overlijden van de langstlevende van de schenkers.
Uitsluitingsclausule
De geschonken vermogensbestanddelen en de inkomsten, vruchten of revenuen ervan zullen tot het ‘eigen vermogen’ van de begiftigde blijven behoren, behoudens voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de schenkers of de langstlevende van de schenkers.
Zaakvervanging
Hogervermelde modaliteiten, voorwaarden en lasten gelden voor wat betreft de geschonken vermogensbestanddelen of wat er bij wijze van zaakvervanging of subrogatie, belegging of wederbelegging voor in de plaats zou komen.
9. Op heden worden alle aandelen van de maatschap “C” (1.896 aandelen) aangehouden door mevrouw A en de heer B:
- Mevrouw A heeft 948 aandelen in volle eigendom genummerd 1 tot en met 696 en van 1.393 tot en met 1.644 in volle eigendom;
- De heer B heeft 948 aandelen in volle eigendom genummerd van 697 tot en met 1.392 en van 1.645 tot en met 1.896 in volle eigendom.
B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
Eerste verrichting: ontbinding maatschap
10. De heer X, mevrouw Y, mevrouw A en de heer B willen in eerste instantie overgaan tot ontbinding van de maatschap “C”, waarbij het liquidatiesaldo van de maatschap zal toekomen aan haar vennoten overeenkomstig de hogervermelde aandelenverhouding van de maatschap.
De ontbinding van de maatschap “C” zou gebeuren bij onderhands besluit van de algemene vergadering.
Tweede verrichting: beheersvolmacht
11. Mevrouw A en de heer B hebben de intentie om onmiddellijk na de ontbinding van de maatschap “C” een beheersvolmacht aan hun vader, de heer X te verlenen om de vermogensbestanddelen verkregen door mevrouw A en de heer B naar aanleiding van de ontbinding van de maatschap verder te beheren.
12. Om te anticiperen op het risico dat de heer X wilsonbekwaam wordt en hierdoor zijn mandaat eindigt, hebben mevrouw A en de heer B de intentie om mevrouw Y als opvolgende lasthebber aan te wijzen die het beheer in dit geval zal verderzetten. Dit is naar analogie met de statuten van de maatschap, waar mevrouw Y aangesteld werd als opvolgende statutaire zaakvoerder.
13. De toekenning van deze beheersvolmacht gebeurt volledig vrijwillig. Zoals blijkt uit de hierboven beschreven voorgenomen verrichting, zou het besluit van ontbinding van de maatschap geen verplichting/last teweegbrengen voor mevrouw A en de heer B om een dergelijke volmacht aan de heer X en opvolgend aan mevrouw Y te verlenen, noch werd dergelijke verplichting opgelegd in de hogervermelde schenkingsakten. De enige restricties die verbonden zijn aan de vermogensbestanddelen, zijn de voormelde lasten, modaliteiten en voorwaarden gekoppeld aan de in het verleden verrichte schenkingen en die ingevolge zaakvervanging zullen doorwerken. Voor het overige willen de heer X en mevrouw Y hun kinderen volledig vrij laten in wat zij met het geschonken vermogen ondernemen.
14. Mevrouw A en de heer B hebben het geschonken vermogen op dit moment niet nodig voor persoonlijke investeringen, maar wensen het zoveel mogelijk te laten renderen op lange termijn. Zij zijn van mening dat hun vader en opvolgend hun moeder hiervoor het best geplaatst zijn, gelet op hun veel uitgebreidere ervaring op het vlak van het beheer van een omvangrijk vermogen. Mevrouw A en de heer B zouden deze expertise graag optimaal willen benutten en vinden het dan ook weinig zinvol om het beheer van de vermogensbestanddelen door hun vader te beëindigen. Via een beheersvolmacht willen zij hem de bevoegdheid geven dit beheer in hun naam en voor hun rekening verder te zetten.
15. Het is de bedoeling om de beheersvolmacht toe te kennen in de vorm van een lastgevingsovereenkomst tussen mevrouw A en de heer B als lastgevers enerzijds en de heer X en mevrouw Y als lasthebber/opvolgende lasthebber anderzijds. Deze lastgevingsovereenkomst zal de hierna volgende principes bevatten.
Duur
16. De lastgeving zou vanaf de ondertekening ervan in werking treden en zou automatisch eindigen na 15 jaar.
17. Als de heer X onder bewind wordt geplaatst of wilsonbekwaam wordt of overlijdt, dan eindigt zijn mandaat en wordt mevrouw Y bevoegd (desgevallend voor die periode). Als de lasthebber en de opvolgende lasthebber of de langstlevende van hen zich in voormelde situaties bevinden, eindigt de lastgeving vóór het verstrijken van deze termijn van 15 jaar.
18. Mevrouw A en de heer B wensen dat de lastgeving niet eindigt als zij zelf wilsonbekwaam zouden worden. De overeenkomst zou dan ook een clausule inzake buitengerechtelijke bescherming bevatten en zou worden geregistreerd in het Centraal Register van Lastgevingsovereenkomsten (CRL).
Bevoegdheden van de lasthebber
19. Mevrouw A en de heer B willen hun vader en opvolgend hun moeder de bevoegdheid geven om in hun naam en voor hun rekening alle daden van beheer en alle daden van beschikking te stellen met betrekking tot de vermogensbestanddelen die zij zullen verkrijgen naar aanleiding van de ontbinding van de maatschap en alles wat hiervoor in de plaats komt door zaakvervanging en (weder)belegging, alsook met betrekking tot alle toekomstige interesten, vruchten en opbrengsten van deze vermogensbestanddelen en/of wat daarvoor in de plaats komt.
20. De lastgevingsovereenkomst zou in het kader van deze algemene volmacht tot beheer en beschikking een aantal niet-limitatief opgesomde handelingen weergeven en zou ook een bijzondere volmacht inzake het beleggingsprofiel bevatten, die de lasthebber onder meer machtigt om het beleggingsprofiel van effectenportefeuilles te bepalen en te wijzigen en om een overeenkomst van beleggingsadvies, een overeenkomst van discretionair vermogensbeheer en een beleggingsverzekering af te sluiten.
21. De lasthebber zou tevens bevoegd zijn om met de vermogensbestanddelen uitkeringen te doen aan de lastgevers. De uitgekeerde bedragen vallen niet meer onder de beheersvolmacht. Met deze clausule willen de aanvragers onder meer bereiken dat de lastgevers de hoger vermelde rentelasten (zie supra) kunnen voldoen met het geschonken vermogen, zodat zij hun overige persoonlijke vermogen hier niet voor moeten aanspreken.
Rekening- en verantwoordingsplicht
22. De lastgevingsovereenkomst zou uitdrukkelijk bepalen dat de lasthebber gehouden is rekenschap te geven aan de lastgevers van de uitvoering van zijn mandaat. Dit wil zeggen dat hij hen moeten informeren over de wijze waarop hij zijn mandaat heeft uitgeoefend. Hij dient zich hiervoor zorgvuldig te documenteren. Telkens de lastgevers dat wensen, kunnen zij hem om inlichtingen verzoeken.
23. De aanvragers zouden deze rekening- en verantwoordingsplicht concreet vorm geven door te bepalen dat er jaarlijks een bijeenkomst moet plaatsvinden waarbij de lasthebber rekenschap en verantwoording aflegt over zijn beheer tijdens het voorbije kalenderjaar. De lasthebber dient hierbij een verslag voor te leggen – gestaafd met verantwoordingsstukken – met een oplijsting van de gemaakte beslissingen, een overzicht van de samenstelling van de vermogensbestanddelen en een historiek inzake zaakvervanging en (weder)belegging.
Teruggaveplicht
24. De lastgevingsovereenkomst zou tevens benadrukken dat de lastgevers op het einde van het mandaat van de laatste in functie zijnde lasthebber alles moeten ontvangen wat de lasthebber gedurende en in het raam van de uitoefening van zijn mandaat onder zich had en wat hij in het raam van zijn mandaat heeft ontvangen. De teruggaveplicht geldt zowel voor de verwachte als de onverwachte inkomsten en dient in beginsel in natura te worden voldaan. In geval van zaakvervanging, heeft zij betrekking op de in de plaats gekomen vermogensbestanddelen. Ook de documenten die de lasthebber ingevolge het mandaat onder zich heeft, komen bij de beëindiging toe aan de lastgevers. De laatste in functie zijnde lasthebber wordt geschrapt als volmachthouder op alle bankrekeningen.
Aansprakelijkheid
25. Wanneer uit de door de lasthebber verstrekte informatie omtrent de door hem gestelde beheers- en beschikkingsdaden blijkt dat hij zijn mandaat gebrekkig heeft uitgevoerd, kan de lasthebber hiervoor aansprakelijk worden gesteld. De lasthebber kan zich niet exonereren voor een opzettelijke fout, noch voor bedrog. De aanvragers zouden deze principes uitdrukkelijk in de lastgevingsovereenkomst opnemen.
26. De overeenkomst zou tevens bepalen dat de lasthebber jegens de lastgevers aansprakelijk is voor schade, ontstaan doordat hij in de zorg van een goede lasthebber is tekort geschoten, tenzij deze tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Hij is niet aansprakelijk voor vermindering van de waarde van het onder beheer gestelde vermogen, indien dit het gevolg is van risico’s inherent aan de financiële markten, tenzij deze waardevermindering is veroorzaakt door een hem toerekenbare tekortkoming.
Modaliteiten
27. De lastgevers zouden uiteraard te allen tijde titularis blijven van de effectenportefeuille en de rekening die onder de beheersvolmacht valt. Zij zouden bijgevolg te allen tijde recht hebben op inzage in alle bankafschriften en portefeuilleoverzichten. De lasthebber zou op deze effectenportefeuille een volmacht hebben.
28. De lastgevers wensen dat de beheersvolmacht aan de lasthebber exclusief en onherroepelijk is. Dit wil zeggen dat zij het beheer van de vermogensbestanddelen uitsluitend aan hem (en opvolgend aan hun moeder) willen overlaten en zich er dus toe verbinden zelf geen handelingen met betrekking tot deze vermogensbestanddelen te stellen en de lastgeving niet te herroepen. De bedoeling van de lastgevers is immers continuïteit: zij willen het beheer van de vermogensbestanddelen op dezelfde manier laten verlopen zoals voorheen, teneinde ze te laten renderen op lange termijn. Dit betekent dat het volstaat dat enkel hun vader dit beheer waarneemt, in wier oordeel de lastgevers het volste vertrouwen hebben, gelet op zijn veel uitgebreidere ervaring op het vlak van het beheer van een omvangrijk vermogen. Indien hun vader onder bewind wordt geplaatst of wilsonbekwaam wordt of overlijdt, dan hebben de lastgevers het volste vertrouwen in het beheer van hun moeder, mevrouw Y als opvolgende lasthebber.
Zaakvervanging
29. Alle modaliteiten, voorwaarden en lasten van de beheersvolmacht zouden tevens betrekking hebben op de goederen die bij wijze van zaakvervanging of (weder)belegging in de plaats komen van de effectenportefeuille en de rekening die onder de beheersvolmacht valt.
III. Motivering van de aanvraag
3.1 Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
30. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bepaalt dat alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft verricht onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker, met het oog op de heffing van het successierecht als legaten worden beschouwd.
31. De aanvragers hebben de vermogensbestanddelen in het verleden reeds onmiddellijk en definitief in volle eigendom overgedragen. De voormelde schenkingen waren niet gekoppeld aan enige opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers of van één van hen. Dat de vermogensbestanddelen eerst werden ingebracht in een maatschap (waarvan de duur volledig los staat van het overlijden van één van de schenkers), doet hier evenmin afbreuk aan.
32. De inschrijving in de Kruispuntbank voor Ondernemingen, de registratie in het UBO-register en de gewijzigde boekhoudkundige regels van de maatschap brengen administratieve en financiële verplichtingen met zich mee en maken de maatschap minder discreet, waardoor de aanvragers voornemens zijn om de maatschap te ontbinden en onmiddellijk daarna uit volstrekt eigen beweging een beheersvolmacht aan de heer X (en aan mevrouw Y als opvolgende lasthebber) te verlenen om de eerder (onmiddellijk en definitief) geschonken vermogensbestanddelen verkregen door mevrouw A en de heer B verder te beheren. Als zaakvoerder van de maatschap heeft de heer X gedurende verschillende jaren daden van beheer en van beschikking gesteld die kaderen binnen het statutaire doel van de maatschap. Mevrouw A en de heer B hebben vertrouwen in het oordeel van hun vader om dit verder te zetten, zonder onderworpen te zijn aan de hierboven vermelde verplichtingen.
De duur van de beheersvolmacht zal niet gekoppeld worden aan het overlijden van de heer X en/of mevrouw Y. De lastgeving zou vanaf de ondertekening ervan in werking treden en zou automatisch eindigen na 15 jaar, waardoor de voornoemde fictiebepaling dus vanzelfsprekend geen toepassing kan vinden.
Door de vrijwillig verleende beheersvolmacht zal de heer X louter optreden als lasthebber. Zoals hoger vermeld zal zijn bevoegdheid als lasthebber in de tijd worden beperkt. De controle van één van de schenkers over de geschonken vermogensbestanddelen wordt op die manier aldus teruggeschroefd.
33. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan naar de mening van de aanvragers dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen. De aanvragers verzoeken dit te bevestigen.
3.2 Artikel 3.17.0.0.2 VCF
34. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen toepassen, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen dat eenzelfde verrichting tot stand brengt, heeft gekozen die in strijd is met de doelstelling van een fiscale bepaling (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).
35. In casu kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF ook in combinatie met de algemene antimisbruikbepaling in artikel 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast, omdat 1) de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet frustreren en 2) de motieven om de verrichtingen te stellen niet-fiscaal van aard zijn.
3.2.1 De doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF is niet gefrustreerd
a. De doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
36. In de memorie van toelichting bij het Vlaams Decreet van 24 december 2004 leest men het volgende over de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (het toenmalige artikel 4, 3° W.Succ.): “Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”
37. Uit deze overwegingen blijkt dat het de bedoeling was van de decreetgever om schenkingen die burgerrechtelijk (quasi) dezelfde gevolgen hebben als een legaat ook op fiscaal vlak als een legaat te behandelen, om een ongelijke behandeling ten opzichte van de erflater van een legaat te voorkomen. De decreetgever wilde met andere woorden verhinderen dat de bij het Vlaams Decreet van 19 december 2003 ingevoerde verlaagde en vlakke tarieven in de schenkbelasting (i.e. 3% of 7%) gecombineerd worden met het uitstel van overdracht van het geschonken goed tot het overlijden van de schenker. Men mag niet fiscaal voordelig schenken en tegelijk eigenaar blijven van het geschonken vermogen.
38. In zijn arrest van 1 december 2020 – dat leidde tot de vernietiging van de voorafgaande beslissing nr. 16046 van 14 november 2016 – heeft het hof van beroep te Gent benadrukt dat het in het kader van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling aan de Vlaamse Belastingdienst is om aan te tonen dat een welbepaalde verrichting ingaat tegen de doelstellingen van een fiscale bepaling (die bijgevolg duidelijk moeten worden geformuleerd). Dit is essentieel voor een correcte toepassing van het systeem van bewijs en tegenbewijs. In de context van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF wordt dit bewijs niet geleverd door te poneren dat de rechtsgevolgen van de vooropgestelde constructie identiek zijn aan deze van schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, aldus het hof van beroep te Gent in voormeld arrest.
b. Geen uitstel van overdracht noch voorbehoud van controle
39. De schenkers hebben de vermogensbestanddelen onmiddellijk en integraal overgedragen aan de begiftigden. De overdracht van de vermogensbestanddelen werd niet uitgesteld en de schenkingen bevatten ook geen enkel voorbehoud dat een gelijkaardig effect beoogt.
De begiftigden zijn voornemens om volledig vrijwillig een volmacht toe te kennen aan de heer X en aan mevrouw Y (als opvolgende lasthebber). De voorgenomen verrichtingen brengen geen verplichting/last teweeg voor de begiftigden om een dergelijke volmacht te verlenen, noch werd dergelijke verplichting opgelegd in de hogervermelde schenkingsakten. De voormelde doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF is bijgevolg niet gefrustreerd. Er is daarom geen reden om de voorgenomen verrichting aan de erfbelasting te onderwerpen.
40. Dat de begiftigden de bedoeling hebben om na de ontbinding van de maatschap een beheersvolmacht aan de heer X (opvolgend aan mevrouw Y) te verlenen voor een periode van 15 jaar, verandert niets aan bovenstaande analyse. Deze keuze is inherent aan hun beschikkingsvrijheid als eigenaars. Ingevolge de ontbinding van de maatschap zullen de begiftigden beschikken over de volle eigendom van de door de maatschap aangehouden vermogensbestanddelen in verhouding tot hun aandeel in de maatschap. Dit betekent dat zij eender welke beslissing over deze vermogensbestanddelen zullen mogen nemen (zolang zij hierbij de in de schenkingsakten opgenomen modaliteiten, voorwaarden en lasten respecteren). Een van de aspecten van deze beslissingsvrijheid is dat de begiftigden het recht hebben om een andere persoon te mandateren voor het verdere beheer van de vermogensbestanddelen, omdat zij deze persoon daarvoor beter geschikt achten. Dit kan een externe vermogensbeheerder zijn, een vriend, een familielid of – zoals in casu – zelfs (één van) de schenkers.
41. Ook is er geen eenheid van opzet aanwezig tussen enerzijds de initiële schenkingen en anderzijds de ontbinding van de maatschap onmiddellijk gevolgd door de beheersvolmacht, zodat er niet overtuigend geargumenteerd kan worden dat dit geheel aan rechtshandelingen tot doel heeft de rechtstreekse toepassing alsmede de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF te ontwijken.
Beide handelingen staan volledig los van elkaar en er wordt bij geen van beide handelingen, verwezen naar of zelfs een verband gelegd met de andere handeling. De kinderen hebben aandelen van een maatschap in volle eigendom gekregen, waarbij de ouders een animus donandi hebben. Zodra de kinderen naar aanleiding van de ontbinding van de maatschap de vermogensbestanddelen verkrijgen overeenkomstig de hogervermelde aandelenverhouding van de maatschap, geven zij uit volstrekt eigen beweging volmacht aan hun vader en opvolgend aan hun moeder, wiens oordeel zij vertrouwen, om deze vermogensbestanddelen te beheren.
Bij de eerste handeling schenken de ouders aandelen van een maatschap vrij aan hun kinderen. In een tweede handeling gaan alle partijen over tot ontbinding van de maatschap en geven de kinderen, eigenaar van de vermogensbestanddelen, onmiddellijk daarna een beheersvolmacht aan de ouders (eerst aan hun vader en opvolgend aan hun moeder). Beide handelingen hebben dezelfde partijen, maar de initiatie ervan gebeurt wel door verschillende partijen. De ouders hebben de macht over de schenking. De begiftigden kunnen dit niet initiëren, de begiftigden kunnen enkel aanvaarden wat hen wordt aangeboden onder de voorwaarden die de schenkers bepalen. Vervolgens gaan de begiftigden over tot het geven van een volmacht aan personen die zij vertrouwen, om deze vermogensbestanddelen te beheren. Zij kunnen er tevens voor kiezen om zelf het beheer te doen of om deze volmacht aan een derde geven, aangezien zij over deze vrijheid beschikken. De lastgevers hebben hier immers de macht, in die zin dat zij alle voorwaarden van de volmacht kunnen bepalen, die de lasthebbers slechts kunnen aanvaarden. Van enige eenheid van opzet kan derhalve geen sprake zijn.
c. Duur van de beheersvolmacht wordt niet verbonden aan het leven van de schenkers
42. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF beoogt schenkingen onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker. Schenkingen die burgerrechtelijk dezelfde gevolgen hebben als een schenking onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker worden geviseerd via de antimisbruikbepaling. De doelstelling van deze bepaling, zoals uiteengezet in titel a) van dit onderdeel, is duidelijk: een schenking met uitstel van eigendomsoverdracht tot het overlijden van de schenker, als een legaat belasten.
De beheersvolmacht die de begiftigden aan hun vader (en opvolgend aan hun moeder) wensen toe te kennen, zal echter niet verbonden worden aan het leven van de schenkers of de langstlevende van hen. De volmacht wordt toegekend voor een periode van 15 jaar.
43. In de Voorafgaande beslissing nr. 18027 van 5 september 2018 heeft de Vlaamse Belastingdienst zelf, in het kader van een schenking van aandelen van een maatschap met een bepaalde duur die, behoudens verlenging zou verstrijken op 31 december 2030, besloten dat de duur van de maatschap niet gebonden is aan het overlijden van de schenkers, zodat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet kan worden toegepast.
Indien de Vlaamse Belastingdienst van mening zou zijn dat er een eenheid van opzet aanwezig is tussen de schenking, de ontbinding van de maatschap en de beheersvolmacht, hetgeen niet het geval is, zoals duidelijk blijkt uit punt a) en punt b), dient ook in casu deze visie gevolgd te worden.
d. Onderscheid tussen eigendom en beheer
44. De zeggenschap van een schenker op grond van een beheersvolmacht is fundamenteel verschillend van de zeggenschap van een nog in leven zijnde testator die een legaat heeft vermaakt, zodat de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF met een beheersvolmacht niet geschonden kan worden, zelfs al zou de duur ervan aan het leven van de schenkers verbonden zijn, hetgeen de aanvragers zelfs niet beogen.
45. Het gaat om een verschil in hoedanigheden: de eerste is slechts een lasthebber, de tweede is eigenaar. De begiftigde geeft alleen maar een volmacht aan de schenker om in zijn naam en voor zijn rekening daden van beheer en van beschikking te stellen met betrekking tot een bepaald goed. De schenker treedt bijgevolg enkel op als vertegenwoordiger van de begiftigde en niet als eigenaar. Zijn bevoegdheid is fiduciair: hij moet deze uitoefenen in het belang van de begiftigde, zijn lastgever. Om dit te waarborgen, is hij op grond van artikel 1993 van het oud Burgerlijk Wetboek gehouden tot rekenschap en verantwoording en tot teruggave van de door hem beheerde goederen op het einde van zijn mandaat, op straffe van aansprakelijkheid. Zoals hoger toegelicht zullen deze principes uitdrukkelijk worden vermeld in de lastgevingsovereenkomst die de aanvragers wensen aan te gaan. De zeggenschap van de schenkers over de geschonken vermogensbestanddelen zal bijgevolg per definitie beperkt zijn. Hun rol als lasthebbers verhindert hen om zoals een eigenaar te beslissen over het vermogen dat onder hun hoede staat. Het is de begiftigde die te allen tijde eigenaar is en blijft.
46. Dit is overigens de reden waarom ook een beheersvolmacht die een begiftigde aan de schenkers verleent op basis van een clausule in de schenkingsakte niet resulteert in een uitstel van de eigendomsoverdracht en daar dus niet fiscaal mee mag worden gelijkgesteld. Een dergelijke clausule maakt ook geen schending van het principe van de onherroepelijkheid van de schenking uit (J. Bael, “Het principe van de onherroepelijkheid van de schenking: een hinderpaal bij de familiale vermogensplanning?”, T.Not. 2012, afl. 7-8, (384) 438; R. Barbaix, Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 508; A. Nijs, A. Van Zantbeek en A. Verbeke, “Schenken met behoud van bezit”, TEP 2005, afl. 1, (10) 42. Zie ook: Antwerpen 7 mei 2012, TBBR 2013, 376). Dit principe verbiedt de schenker om zich in de schenking een middel voor te behouden om eenzijdig op de schenking te kunnen terugkomen. De beheersvolmacht geeft hem die mogelijkheid niet, net omdat de schenker slechts de bevoegdheid van een lasthebber krijgt en niet die van een eigenaar. Hij kan het geschonken vermogen hierdoor niet naar zichzelf laten terugkeren.
47. Dit onderscheid tussen eigendom en beheer zal ook tot uiting komen bij de bancaire verwerking van de beheersvolmacht. De schenkers zullen geen co-titularissen worden van de rekeningen waarop de vermogensbestanddelen worden aangehouden, maar enkel volmachtdragers. De beleggingsportefeuille en de rekeningen zullen uitsluitend op naam van de begiftigden staan.
- Algemeen rechtsbeginsel van rechtszekerheid
48. Er kan worden verwezen naar verschillende voorafgaande beslissingen van de Vlaamse Belastingdienst, die zich geregeld over de toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF op grond van de algemene antimisbruikbepaling uitspreekt (zie bv. Voorafg. Besl. nr. 18011 van 5 maart 2018; Voorafg. Besl. nr. 18012 van 19 maart 2018; Voorafg. Besl. nr. 18017 van 16 april 2018; Voorafg. Besl. nr. 18020 van 28 mei 2018; Voorafg. Besl. nr. 18022 van 11 juni 2018; Voorafg. Besl. nr. 18026 van 25 juli 2018; Voorafg. Besl. nr. 18027 van 5 september 2018; Voorafg. Besl. nr. 18033 van 5 september 2018; Voorafg. Besl. nr. 18038 van 5 september 2018; Voorafg. Besl. nr. 18046 van 10 december 2018; Voorafg. Besl. nr. 18047 van 26 november 2018; Voorafg. Besl. nr. 18055 van 18 februari 2019; Voorafg. Besl. nr. 19031 van 19 augustus 2019; Voorafg. Besl. nr. 19055 van 25 november 2019; Voorafg. Besl. nr. 20007 van 27 april 2020). Deze gevallen hebben betrekking op de schenking van aandelen van een maatschap waarin de schenker is aangesteld als zaakvoerder. Het gaat dus om situaties waarbij er in de schenking zelf een bepaalde mate van controle door de schenker vervat zit, net zoals ook een opschortende voorwaarde of termijn in de zin van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF deel uitmaakt van de schenking. Op basis van de concrete omstandigheden gaat de Vlaamse Belastingdienst telkens na hoe ver dit controlevoorbehoud van de schenker precies reikt.
49. Wanneer dit volgens de Vlaamse Belastingdienst te verregaand is, wordt toepassing gemaakt van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF op grond van de algemene antimisbruikbepaling. Zo oordeelde de Vlaamse Belastingdienst in de voorafgaande beslissing nr. 19055 van 25 november 2019 dat “de mate van controlevoorbehoud door de heer X van die aard is, dat toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF”.
50. De toetssteen van het controlevoorbehoud komt ook in talrijke andere beslissingen uitdrukkelijk naar voren, maar dan om de toepassing van de antimisbruikbepaling uit te sluiten. In de voorafgaande beslissing nr. 18022 van 11 juni 2018 aanvaardt de Vlaamse Belastingdienst “dat de mate van controlevoorbehoud van die aard is dat geen toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3,3° VCF”. Of nog: “Ingevolge deze aanpassing, waarmee aanvrager beoogt het niveau van het controlevoorbehoud over de burgerlijke maatschap (en dus over de geschonken goederen) terug te schroeven, en mede gelet op de concrete omstandigheden van dit dossier, wordt aanvaard dat de mate van controlevoorbehoud voor de schenkers van die aard is, dat geen toepassing wordt gemaakt van art. 3.17.0.0.2 VCF wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.3,3° VCF.” (Voorafg. Besl. nr. 18033 van 5 september 2018; zie ook, in dezelfde zin: Voorafg. Besl. nr. 18038 van 5 september 2018)
51. De essentie in deze beslissingen is telkens dezelfde: als de schenkers “zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid voorbehouden over de geschonken goederen, is artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet van toepassing, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF” (zie bv. Voorafg. Besl. nr. 18046 van 10 december 2018; Voorafg. Besl. nr. 20005 van 19 maart 2020).
52. Het mag duidelijk zijn dat het geval dat de aanvragers voorleggen onder deze laatste hypothese ressorteert. De begiftigden verlenen vrijwillig een beheersvolmacht aan de schenkers. De schenkers verkrijgen hierdoor controle over het geschonken goed, maar hebben zich deze niet voorbehouden, zodat men hun schenking bezwaarlijk kan assimileren met een schenking onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker of met een legaat.
f. Gelijkheidsbeginsel
53. De begiftigden hebben de aandelen van de maatschap in volle eigendom verkregen. Als zaakvoerder van de maatschap heeft de heer X de bevoegdheid om daden van beheer en alle daden van beschikking te stellen die kaderen binnen het statutaire doel van de maatschap. Na de ontbinding van de maatschap zijn mevrouw A en de heer B volkomen vrij om te kiezen wat zij doen met deze vermogensbestanddelen en hoe zij deze wensen te beheren (mits het respecteren van de voorwaarden, modaliteiten en lasten verbonden aan de schenking). De begiftigden hebben bijgevolg het recht om een andere persoon te mandateren voor het verdere beheer van de vermogensbestanddelen, omdat zij deze persoon daarvoor beter geschikt achten. Dit kan een externe vermogensbeheerder zijn, maar ook familie – zoals in casu – de schenkers zelf.
54. In veel gevallen is een mandaat aan de schenker ook de meest logische keuze: hij of zij heeft per definitie ervaring met het beheer van het geschonken goed. Als dit beheer steeds adequaat is verlopen, zoals in de situatie van de aanvragers, is het begrijpelijk dat de begiftigden van deze expertise willen profiteren. Deze keuze voor de schenker als lasthebber mag uiteraard niet fiscaal worden ‘afgestraft’. De toekenning van een beheersvolmacht aan de schenker mag niet betekenen dat het geschonken vermogen plots toch aan erfbelasting onderworpen zou zijn. Dit zou een ongelijke (want ongunstigere) behandeling van de begiftigden impliceren ten opzichte van de begiftigden die een andere persoon dan de schenker mandateren voor het beheer van zijn of haar schenking, of de begiftigden die iets helemaal anders met het geschonken vermogen ondernemen. Dergelijke ongelijkheid zou bijgevolg een ongeoorloofde schending van het gelijkheidsbeginsel betreffen.
- Besluit
55. De verrichtingen die de aanvragers beogen zijn geen verrichtingen die de decreetgever met artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF viseert. Zij brengen immers niet (quasi) dezelfde gevolgen teweeg als een legaat, omdat er geen uitstel van de overdracht van het geschonken goed plaatsvindt en de duur van de zelf toegekende beheersvolmacht niet verbonden is aan het leven van de schenkers. Door de eerste verrichting (de schenking van aandelen van een maatschap) dragen de schenkers de eigendom van de vermogensbestanddelen onmiddellijk over aan de begiftigden. De schenking bevat op dat vlak geen enkel voorbehoud. Na de tweede verrichting (de ontbinding van de maatschap onmiddellijk gevolgd door een beheersvolmacht, die volstrekt op eigen initiatief van de begiftigden gebeurt), blijft de eigendom in hun handen; de beheersvolmacht leidt immers niet tot een overdracht van hun eigendomsrechten over het geschonken goed. Zij maakt het de schenkers evenmin mogelijk om zoals een eigenaar over dit goed te beslissen, aangezien zij slechts lasthebbers zijn, met alle verplichtingen en aansprakelijkheid van dien. De duur van de beheersvolmacht is een bepaalde duur van 15 jaar en is geenszins verbonden aan het leven van de schenkers.
3.2.2. De verrichtingen zijn ingegeven door andere dan fiscale motieven
56. Zelfs indien de Vlaamse Belastingdienst van mening zou zijn dat de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF toch gefrustreerd is, hetgeen niet het geval is, wijzen aanvragers erop dat artikel 3.17.0.0.2 VCF enkel kan worden toegepast indien de verrichtingen enkel het ontwijken van erfbelasting tot doel hebben.
57. Aanvragers wijzen erop dat het geheel van verrichtingen is ingegeven door andere dan fiscale motieven en verwijzen hiervoor naar hetgeen reeds werd vermeld in de aanvraag (zie supra, nr. 32), hierna kort weergegeven.
58. De schenkers hadden de wens om hun kinderen te begiftigen en verkozen dit door middel van een schenking te doen en niet via testament, opdat hun kinderen onmiddellijk eigenaar zouden worden van de vermogensbestanddelen en meer zekerheid hebben dan op grond van een beloofd legaat. De begiftigden beschouwen de vermogensbestanddelen als een spaarinkomen op lange termijn en wensen deze dan ook zoveel en zo lang mogelijk te laten renderen. Vanuit deze doelstellingen van continuïteit en rendabiliteit verkiezen zij dan ook dat het beheer van de vermogensbestanddelen op dezelfde manier wordt verdergezet zoals op heden naar analogie met de statuten van de maatschap, namelijk door hun vader (en opvolgend door hun moeder). Hierbij wensen ze niet langer onderworpen te zijn aan de administratieve, financiële en boekhoudkundige verplichtingen die gepaard gaan met een maatschap en die ervoor zorgen dat de maatschap minder discreet wordt, waardoor zij de intentie hebben om een exclusieve en onherroepelijke beheersvolmacht aan hun vader en opvolgend aan hun moeder te verlenen.
3.3 Samengevat
59. Aanvragers verzoeken u om te willen bevestigen:
- dat bij het overlijden van de heer X, diens aandeel in de schenking van de vermogensbestanddelen aan de kinderen niet beschouwd zal worden als een legaat in de zin van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
- dat bij het overlijden van mevrouw Y, haar aandeel in de schenking van de vermogensbestanddelen aan de kinderen niet beschouwd zal worden als een legaat in de zin van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
- dat de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, niet gefrustreerd wordt door de voorgenomen verrichtingen, elk afzonderlijk of in het geheel;
- dat de voorgenomen verrichtingen, elk afzonderlijk of in het geheel, door andere motieven worden verantwoord dan het ontwijken van erfbelasting;
dat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, in combinatie met de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF, bijgevolg niet kan worden toegepast op de voorgenomen verrichtingen, elk afzonderlijk of in het geheel.
IV. Beslissing
60. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
61. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
62. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° (…)
2° (…)
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
63. Voorgenomen verrichtingen:
a. reeds gedane verrichtingen
De heer X en mevrouw Y hebben op xx.xx.2013 een maatschap opgericht met inbreng van een beleggingsportefeuille.
De heer X is statutair zaakvoerder van de maatschap voor de duur van zijn leven, mevrouw Y is opvolgend zaakvoerder.
Bij niet geregistreerde akte verleden voor een Nederlandse notaris op xx.xx.2013, werden de delen van deze maatschap door de de heer X en mevrouw Y in volle eigendom geschonken aan hun kinderen, A en B.
Op xx.xx.2018 werd een bijkomende inbreng van een beleggingsportefeuille gedaan door zelfde oprichters, gevolgd door schenking van de delen van de hen toegekende maatschapsdelen aan voornoemde kinderen. Ook deze schenking werd gedaan bij niet geregistreerde akte verleden voor een Nederlandse notaris.
De aanvragers verklaren dat de kinderen A en B thans volle eigenaar zijn van alle delen van de maatschap, elk voor de helft.
b. voorgenomen verrichtingen
De voorgenomen verrichtingen bestaan uit:
- de ontbinding van de maatschap door alle partijen, zowel de vennoten, A en B, als de zaakvoerder en opvolgend zaakvoerder van de maatschap, respectievelijk X en Y, waarbij het vennootschapsvermogen zal toekomen aan de vennoten volgens de delenverhouding die ze in de maatschap hadden;
- ter vervanging van deze maatschap zullen de kinderen A en B aan hun vader, X, een beheersvolmacht verlenen om de beleggingsportefeuille verder te beheren.. Bij defunctioneren van de vader wordt Y aangewezen als opvolgend lasthebber.
64. Beoordeling
1) Onderzoek van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker.
Schenkingen die onder de toepassing vallen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden fiscaal beschouwd als een legaat en belast met erfbelasting in hoofde van de begiftigde.
Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF vindt geen rechtstreekse toepassing op de ontbinding van de maatschap en het verlenen van de beheersvolmacht. Die verrichtingen vormen immers geen schenking.
2) Onderzoek van artikel 3.17.0.0.2 VCF (de antimisbruikbepaling)
Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.
Gelet op de concrete feitenconstellatie is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichtingen, namelijk de ontbinding van een maatschap “C”, waarbij het vennootschapsvermogen toekomt aan de vennoten-oorspronkelijke begiftigden, gevolgd door een beheersvolmacht te geven door deze oorspronkelijke begiftigden aan de oorspronkelijke schenkers van de goederen destijds ingebracht in de te ontbinden maatschap, geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
65. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.