Gedaan met laden. U bevindt zich op: Aaneenschrijven - 11. Combinaties met voorzetsels en bijwoorden Aaneenschrijven

Aaneenschrijven - 11. Combinaties met voorzetsels en bijwoorden

Regel 1 - Voornaamwoordelijke bijwoorden

Schrijf voornaamwoordelijke bijwoorden met er, hier, daar of waar aaneen.

Het gaat om combinaties van er, hier, daar, waar en een of meer voorzetselbijwoorden (bijvoorbeeld af, aan, achter, door, heen, in, mee, op, toe, uit, van, voor). Je kunt het voornaamwoordelijk bijwoord herkennen aan het feit dat je het kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en naamwoord: hij zit erop = hij zit op de stoel.

Voorbeelden
  • er/hier/daar/waar + één voorzetselbijwoord:

- Ik ben eraan gekomen. (= aan de snoepjes)
- Hij springt erover. (= over de bok)
- Hiermee kan ze voort. (= met deze informatie)
- Wat zit daarin verstopt? (= in de taart)
- Waartegen verzet hij zich? (= tegen welk onrecht)
- Ze zal ernaar streven dat alles perfect is. (zoals in: ze zal streven naar perfectie)
- Zijn aanpak bestaat eruit te sporten en gezonder te eten. (= zijn aanpak bestaat uit deze twee zaken)

  • er/hier/daar/waar + twee voorzetselbijwoorden:

- Ze kruipt eronderdoor. (= onder de tafel door)
- Hij stond daartegenaan. (= tegen die muur aan)

Regel 2

Schrijf voornaamwoordelijke bijwoorden met er ook aaneen in vaste combinaties waarin het voornaamwoordelijk bijwoord loos is.

Bij zulke combinaties kun je het bijwoord niet vervangen, omdat het samen met het werkwoord een eenheid vormt met een specifieke betekenis. Het voornaamwoordelijk bijwoord heeft op zichzelf weinig betekenis.

Voorbeelden

- eraan komen (al onderweg zijn, meteen komen): We komen eraan!
- erin vliegen (met veel enthousiasme en inzet starten): Ze wilden met het hele team erin vliegen.
- eropuit gaan (op reis, op weg gaan): Zij gaan elk weekend eropuit.
- ervandoor gaan (wegvluchten): Ze gaan ervandoor met het geld.

Regel 3

Schrijf voornaamwoordelijke bijwoorden met ergens, nergens en overal los.

Voorbeelden

- Hij springt ergens over. (= over iets)
- Ik kan nergens bij. (= bij niets)
- Ze durft overal in. (= in alles)

Regel 4

Schrijf een voorzetsel of bijwoord los van er, hier, daar of waar als het hoort bij het woord dat of de woordgroep die erop volgt.

In zulke gevallen kun je het voornaamwoordelijk bijwoord niet vervangen. Er, hier, daar of waar heeft de letterlijke betekenis ‘op die/deze plek, op welke plek’ of er is betekenisloos.

Voorbeelden

- Ik was gisteren in Gent. Ik ben er in een leuk café terechtgekomen. (er betekent ‘op die plaats’; in een leuk café vormt één geheel)
- Ik weet niet wat me er opgevallen is. (er betekent ‘op die plaats’; op maakt deel uit van het voltooid deelwoord opgevallen)
- Is er op dinsdag weer een algemene treinstaking? (er is betekenisloos, op dinsdag vormt één geheel)

Regel 5 - Samengestelde werkwoorden

Schrijf een voorzetselbijwoord dat deel uitmaakt van een samengesteld werkwoord, niet aan een voornaamwoordelijk bijwoord vast.

Om zulke combinaties te analyseren, moet je kijken om welk werkwoord het gaat. In uitgaan van iets is uit een voorzetselbijwoord dat onlosmakelijk deel uitmaakt van het werkwoord uitgaan. In combinatie met een voornaamwoordelijk bijwoord (zoals ervan) wordt het niet aan dat voornaamwoordelijk bijwoord vast geschreven.

Voorbeelden

- Ze voegen het eraan toe. (iets toevoegen aan iets)
- Het lijkt wel of hij erin opgaat. (opgaan in iets)
- Hij zit ermee in. (inzitten met iets)
- Ik ga ervan uit. (uitgaan van iets)

Regel 6 - Combinaties van bijwoord en voorzetsel

Schrijf combinaties van een voorzetselbijwoord (zoals boven, onder, achter) of een bijwoord (zoals dicht, vlak) en een voorzetsel (zoals op, in, aan) los als ze door een zelfstandig naamwoord gevolgd worden.

Ook zonder het voorzetselbijwoord of bijwoord blijft de zin correct: Het boek lag (onder) in de la. De combinaties bovenaan, onderaan, achteraan en vooraan kunnen ook aan elkaar geschreven worden als ze door een zelfstandig naamwoord gevolgd worden.

Voorbeelden

- De vaas staat boven op de kast.
- Het boek lag onder in de la.
- Ze zat achter op de rode fiets.
- Ik woon dicht bij het station.
- Die winkel is vlak achter het gemeentehuis.
- De lijst hangt boven aan de muur (of bovenaan de muur).

Regel 6.1

UITZONDERING: Schrijf bovenaan, onderaan, achteraan en vooraan altijd aaneen als het linkerdeel (boven, onder, achter, voor) niet weggelaten kan worden.

Voorbeelden

- De datum staat bovenaan de lijst. (De datum staat aan de lijst is geen correcte zin.)
- Het rekeningnummer stond onderaan de bladzijde. (Het rekeningnummer stond aan de bladzijde is geen correcte zin.)

Regel 7

Schrijf combinaties van een voorzetselbijwoord zoals boven, onder, achter en een voorzetselbijwoord zoals op, in, aan aaneen als ze niet door een zelfstandig naamwoord gevolgd worden.

Ze worden dan als bijwoord gebruikt.

Voorbeelden

- De datum stond bovenaan.
- De datum stond bovenaan op de lijst.
- De vaas staat bovenop.
- Het rekeningnummer stond onderaan.
- Het boek lag onderin.
- Hij zat achterop.
- Ze zat achteraan in de trein.
- Hij stond achteraan.

Zie ook