Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23093 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van wederzijdse verblijvings- en toekenningsbedingen Vlaamse Belastingdienst

VB 23093 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van wederzijdse verblijvings- en toekenningsbedingen

Voorafgaande beslissing
Nummer
23093
Datum beslissing
26 februari 2024
Publicatiedatum
18 april 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2014.[1]

2. De echtgenoten hebben hun huwelijksovereenkomst aangepast bij akte verleden voor notaris […] te […], op xx.xx.2023, met behoud van het stelsel, maar met toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot hun eigen goederen die zij in onverdeeldheid tussen hen aanhouden (hierna ook de “onverdeelde goederen” genoemd) en een toekenningsbeding met betrekking tot hun eigen goederen die exclusief aan ieder van hen toebehoren (hierna ook de “niet-onverdeelde goederen” genoemd). Deze wijziging vond plaats in het kader van de verzorgingsgedachte tussen echtgenoten en de bescherming tegen bepaalde kinderen uit vorige relaties.

3. Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en van het toekenningsbeding voor de niet-onverdeelde goederen dat werd toegevoegd door de wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst op xx.xx.2023. [2]

4. Hoewel de aanvragers dit verblijvingsbeding en dit toekenningsbeding reeds hebben toegevoegd aan hun huwelijksovereenkomst, hebben deze bedingen nog geen fiscale uitwerking gekregen op het moment van de aanvraag. De fiscale gevolgen krijgen maar uitwerking op het ogenblik dat het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden door het overlijden van één van beide echtgenoten. Het is bijgevolg mogelijk om hierover een voorafgaande beslissing te vragen. De aanvragers verwijzen daarvoor naar de voorafgaande beslissingen met nummers 18045, 19014, 19038, 19039 en 19040 inzake het beding van aanwas (naar analogie) en naar de voorafgaande beslissingen met nummers 21072 en 23013 inzake het verblijvingsbeding en toekenningsbeding.

5. Zij wensen met betrekking tot deze bedingen zekerheid over de fiscale behandeling. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

  • het verblijvings- en toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF [3];
  • het verblijvings- en toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

6. De aanvragers verzoeken bovendien uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

7. De aanvraag wordt ingediend door […], namens de heer X (rijksregisternummer: […]) met Belgische nationaliteit en mevrouw Y (rijksregisternummer: […]) met Belgische nationaliteit.

De heer X en mevrouw Y worden verder ook “de echtgenoten” of de “aanvragers” genoemd.

De echtgenoten zijn op xx.xx.2014 gehuwd onder het Belgische stelsel van zuivere scheiding van goederen. Bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2023, werd hun huwelijksovereenkomst gewijzigd met behoud van het stelsel, maar met toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een toekenningsbeding met betrekking tot de niet-onverdeelde goederen van de echtgenoten.

De echtgenoten hebben geen gemeenschappelijk kinderen. De heer X heeft twee meerderjarige kinderen uit een vorige relatie en mevrouw Y heeft eveneens twee meerderjarige kinderen uit een vorige relatie.

De echtgenoten wonen te […]. Zij hebben hun woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Voorwerp van de verrichting

8. De echtgenoten wensten hun basisstelsel van zuivere scheiding van goederen te behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, onder meer het behoud van autonomie van de echtgenoten en de bescherming tegen de aanspraken van eventuele schuldeisers van de andere echtgenoot.

In het licht van de verzorgingsgedachte en de bescherming tegen bepaalde kinderen uit hun vorige relaties hebben de echtgenoten een niet-optioneel verblijvingsbeding voor alle onverdeelde goederen en een niet-optioneel toekenningsbeding voor alle niet-onverdeelde goederen toegevoegd aan hun huwelijksovereenkomst.

Toegevoegd verblijvingsbeding en toekenningsbeding

9. De echtgenoten hebben via een wijziging van de huwelijksovereenkomst een nieuw artikel 7 “Verblijvingsbeding en toekenningsbeding” toegevoegd. Aldus worden alle onverdeelde goederen onderworpen aan een verblijvingsbeding en alle niet-onverdeelde goederen onderworpen aan een toekenningsbeding.[4]

De echtgenoten bezitten goederen in onverdeeldheid en zij hebben daarnaast ook eigen, niet-onverdeelde, goederen.

10. De volgende goederen behoren de echtgenoten toe elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom:

Onroerende goederen:

  • Opbrengsteigendom te […];
  • Tweede verblijf te […].

Roerende goederen:

  • Diverse bank- & beleggingsrekeningen en verzekeringsproducten, bij diverse instellingen.

Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

11. Daarnaast heeft elke echtgenoot ook goederen die niet in onverdeeldheid zijn met de andere echtgenoot.

De heer X is thans eigenaar (in volle eigendom en niet in onverdeeldheid met zijn echtgenote) van:

Onroerende goederen:

  • De gezinswoning gelegen te […];
  • Een opbrengsteigendom, gelegen te […].

Roerende goederen:

  • 162 aandelen op naam in de vennootschap A (ondernemingsnummer […]);
  • 35 % van de aandelen van de vennootschap B (ondernemingsnummer […]);
  • 10% van de aandelen van de vennootschap C (ondernemingsnummer […]);
  • Voertuigen;
  • Diverse bank- & beleggingsrekeningen en verzekeringsproducten, bij diverse instellingen.

Mevrouw Y is thans eigenaar (in volle eigendom, tenzij anders vermeld, en niet in onverdeeldheid met haar echtgenoot) van:

Onroerende goederen:

  • 3/10 in blote eigendom van het appartement nummer 1, gelegen te […].

Roerende goederen:

  • 1 aandeel in de Belgische vennootschap A (ondernemingsnummer […]);
  • 35 % van de aandelen van de vennootschap B (ondernemingsnummer […]);
  • 60 % van de aandelen van de vennootschap C (ondernemingsnummer […]);
  • Diverse bank- & beleggingsrekeningen en verzekeringsproducten, bij diverse instellingen.

Mogelijks zal één of elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

Verblijvingsbeding

12. Het verblijvingsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn op datum van overlijden. Het is hierbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. Het verblijvingsbeding wensen de echtgenoten niet-optioneel te formuleren, zodat er na het eerste overlijden geen druk kan worden uitgeoefend door enig kind om niet te opteren voor de volledige verblijving.

Toekenningsbeding

13. Het toekenningsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van alle niet-onverdeelde goederen van de eerst overleden echtgenoot. Ook het toekenningsbeding wensen de echtgenoten niet-optioneel te formuleren zodat er na het eerste overlijden geen druk kan worden uitgeoefend door enig kind om niet te opteren voor de volledige toekenning.

III. Motivering van de aanvraag

14. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:

  • het verblijvings- en het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) zoals opgenomen in de huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
  • het verblijvings- en het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) zoals opgenomen in de huwelijksovereenkomst geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

15. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking of hetzij via contractuele erfstelling.

Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de toevoeging van het verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel en dus niet als schenking.

De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook door in een stelsel van zuivere scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.

Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap. [5] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen voorafgaan. Als een dergelijk intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd. [6] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan. [7]

Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.

Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door.[8] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

Het voormelde geldt zowel voor het verblijvingsbeding van onverdeelde goederen als voor het toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen.

De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en niet-onverdeelde goederen op grond van het verblijvings- en toekenningsbeding dat in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers werd opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF. [9]

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

16. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.

Aangezien de verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou toekomen.

Hoewel het verblijvings- en toekenningsbeding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van één van de echtgenoten, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” (zie hoger) dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of niet-onverdeelde goederen op grond van het verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF. [10]

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

17. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.

De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen. [11]

Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van zuivere scheiding van goederen, blijven bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.

Tussen de aanvragers bestaat geen huwgemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daaraan werd een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde eigen goederen respectievelijk niet-onverdeelde eigen goederen, en niet op goederen die afhangen van een huwgemeenschap.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF zijn derhalve niet vervuld voor het verblijvingsbeding, noch voor het toekenningsbeding.

De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. [12]

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden.

Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. Een kosteloze beschikking:

Het verblijvings- en toekenningsbeding verstrekken geen kosteloze beschikking zoals reeds hierboven werd aangehaald. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking (schenking). Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2010, Cass. 5 januari 2017).

  1. Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:

Het verblijvings- en toekenningsbeding werd opgenomen in een akte van wijziging huwelijksovereenkomst (zoals bezorgd in bijlage bij de aanvraag). Daar het huwelijksvoordeel in het voordeel van de langstlevende echtgenoot pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden.

  1. Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF. [13]

5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044

19. Het verblijvings- en toekenningsbeding is zoals hoger uiteengezet een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijkscontract en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

Het verblijvings- en toekenningsbeding kan niet worden beschouwd als een aanwasovereenkomst, noch als een kanscontract. Een beding van aanwas/kanscontract kan ook tussen niet-gehuwden worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

Het verblijvings- en toekenningsbeding dient derhalve niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het Vlabel standpunt met nummer 17044.

6. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

20. Artikel 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1. belasten naar aanleiding van een registratie of een verplichting tot registratie van akten en geschriften, die tot bewijs strekken van een schenking onder levenden, in de registratiebelasting.

Omwille van de voormelde kwalificatie van een verblijvings- en toekenningsbeding als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou verkrijgen op basis van het verblijvings- en toekenningsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Van een schenking is in casu geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

7. Eventuele toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

21. De aanvragers bevestigen te weten dat het volgende geldt voor de in België gelegen onroerende goederen:

  • Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot, er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, het verblijvingsbeding leidt tot de heffing van het verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in een onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
  • Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot en deze een niet-onverdeeld onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), het toekenningsbeding tot de heffing leidt van het verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij/zij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).

Zoals hoger vermeld is de heer X alleen eigenaar van de gezinswoning te […]. Indien de gezinswoning volledig zou toekomen aan mevrouw Y als langstlevende via testament, dan zou de gezinswoning ressorteren onder de vrijstelling van erfbelasting voor de gezinswoning. Een testamentair legaat moet echter integraal worden opgenomen in de fictieve massa in het licht van een eventuele erfrechtelijke inkorting door kinderen. De echtgenoten wensen dit risico echter zo veel als mogelijk uit te sluiten en verkiezen dan ook om tevens de gezinswoning onder het toekenningsbeding te plaatsen, niettegenstaande dit fiscaal minder interessant is dan een toebedeling via testament.

8. De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit

22. De aanvragers plaatsen zich op geen enkele manier in een toestand die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving door implementatie van de verrichting (objectief element). Daarnaast verantwoorden zij waarom enkel het verblijvingsbeding en toekenningsbeding aansluiten bij hun uitgangspunten en doelstellingen, en de niet-fiscale motieven dominant zijn (subjectief element).

8.1. Objectief element: geen frustratie van de doelstellingen van de fiscale wetgeving

23. De aanvragers verzoeken de bevoegde entiteit te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het niet-optioneel verblijvingsbeding en het niet-optioneel toekenningsbeding niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen.

De wijziging van het huwelijkscontract frustreert geenszins de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.

8.1.1. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2. VCF

24. Artikel 2.7.1.0.2. VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het verblijvingsbeding en/of toekenningsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). In casu is er, zoals hoger uiteengezet, sprake van een voordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen de gewenste doelstellingen niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat het aandeel van de eerstoverleden echtgenoot in de onverdeelde goederen en zijn of haar niet-onverdeelde goederen in de nalatenschap terechtkomen.

Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, bovendien eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten evenmin wensen. Verder zouden de voordelen die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, volledig opgenomen worden bij de rekenboedel om te bepalen in welke mate ze vatbaar zijn voor inkorting, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.

De heer X wenst dat zijn twee zonen uit een vorige relatie niets uit zijn nalatenschap verkrijgen en, in ieder geval, zo weinig mogelijk. Mevrouw Y wenst eveneens dat haar roerende en onroerende goederen zo veel als mogelijk aan haar echtgenoot zullen toekomen indien zij eerder zou overlijden. Dit onder meer omwille van het gegeven dat de relatie met één van haar beide kinderen uit een vorige relatie minder goed is. Een aanwascontract of kanscontract (onder bewarende titel) biedt in casu geen gepaste oplossing. Het Vlabel standpunt met nummer 17044 bepaalt immers onder meer dat er sprake moet zijn van een gelijkwaardige inleg. De echtgenoten willen echter dat alle roerende en onroerende goederen zullen toekomen aan de langstlevende. Door via een wijziging huwelijkscontract te voorzien in een verblijvings- en toekenningsbeding m.b.t. al hun goederen kunnen zij een regeling treffen voor al hun goederen. Via huwelijksvoordelen kunnen zij ook in ruime mate een erfrechtelijke inkorting door de (niet-gemeenschappelijke) kinderen zo veel als mogelijk vermijden.

8.1.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

25. De verrichtingen frustreren de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot een schenking onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld door het overlijden van de eerste echtgenoot. Een verblijvings- en toekenningsbeding is zoals vermeld een huwelijksvoordeel en geen schenking.

8.1.3. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4 VCF

26. De aanvragers frustreren artikel 2.7.1.0.4 VCF niet omdat de goederen waaraan het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding worden gekoppeld niet tot een huwgemeenschap behoren, maar wel tot de eigen vermogens van de echtgenoten.

8.1.4. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

27. De verrichting frustreert verder noch artikel 2.7.1.0.5 VCF omdat het verblijvings- en toekenningsbeding, zoals hoger uiteengezet, als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een schenking.

8.1.5. Geen frustratie van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

28. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding betreffen huwelijksvoordelen en geen schenkingen, waardoor de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF evenmin worden gefrustreerd door de verrichtingen.

4.8.2. Subjectief element: de verrichtingen zijn ingegeven door niet-fiscale motieven

29. Uit wat voorafgaat blijkt reeds dat de aanvragers de wijziging van hun huwelijkscontract wensten door te voeren omwille van niet-fiscale motieven.

De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2014.

Zij hebben ervoor geopteerd om een huwelijkscontract op te maken dat een bescherming bevat van het vermogen dat de echtgenoten als eigen beschouwen, alsook van hun rechten om dit vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen. Verder was dit, in het licht van een tweede huwelijk, ook belangrijk als bescherming in geval van een mogelijke echtscheiding.

Zij wensen nog steeds hun stelsel van zuivere scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie (het eigen vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen), betere afscherming van de eigen vermogens in geval van echtscheiding en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers.

Gezien de situatie van een nieuw samengesteld gezin met geen of geen goede relatie met 3 van de 4 kinderen, alsook in het kader van de verzorgingsgedachte ten voordele van de langstlevende echtgenote (comfort, financiële onafhankelijkheid) is het de wens van beide echtgenoten dat hun volledige vermogen, roerend en onroerend, in onverdeeldheid en niet in onverdeeldheid in geval van overlijden in volle eigendom zal toekomen aan de langstlevende echtgenoot. Dit zonder vandaag reeds in te boeten aan autonomie inzake het beheer en het bestuur van het eigen vermogen.

Daarbij gelden bovendien ook volgende beweegredenen. De vennootschap A fungeert als patrimoniumvennootschap en als holdingvennootschap voor de dochtervennootschap B […]. B werd opgericht op xx.xx.2010. Bij oprichting verkregen de heer X en mevrouw Y elk 350 van de 1.000 aandelen. De vennootschap A verkreeg alsdan 300 aandelen (30%). B is actief inzake dataloggers en labels. Zowel de heer X als mevrouw Y zijn bestuurder van B en dagdagelijks werkzaam voor deze vennootschap. Hoewel beide echtgenoten werkzaam zijn voor de vennootschap B, levert mevrouw Y de meeste prestaties voor deze vennootschap, wat ook de (waarde van) de holdingvennootschap A ten goede komt. Tot xx.xx.2023 was vennootschap A nog voor 30% aandeelhouder in de vennootschap C (oorspronkelijk 55%). Deze participatie werd verkocht. Thans is vennootschap A, vertegenwoordigd door de heer X, nog afgevaardigd bestuurder van vennootschap C. De vennootschap A vertegenwoordigt een belangrijke waarde in het vermogen van de echtgenoten, waar zij beiden aan toe hebben bijgedragen en beiden nog steeds aan toe bijdragen. Beide echtgenoten wensen dat de aandelen van de vennootschap A aan de langstlevende van hen zal toekomen ter financiële bescherming van de langstlevende en met het oog op de continuïteit van de ondernemingen.

Zoals hoger vermeld betreft het een nieuw samengesteld gezin. De heer X heeft al meer dan 15 jaar geen enkel contact meer met zijn beide kinderen uit een vorige relatie. Mevrouw Y en de heer X hebben een goed contact met de dochter van Y, die (samen met de schoonzoon) ook werkzaam is voor de vennootschap B. Met haar ander kind hebben zij een minder goede relatie. Ook om die reden wensen de echtgenoten dat zoveel mogelijk van het vermogen aan de langstlevende van hen toekomt en dat zij zo weinig mogelijk geconfronteerd worden met kinderen die zich beroepen op erfaanspraken.

30. Ingevolge de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.

Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe dat daaraan een verblijvingsbeding wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen. Hetzelfde geldt voor de niet-onverdeelde goederen op grond van een toekenningsbeding.

Bovenstaande overwegingen en wensen kunnen het best worden gerealiseerd door de toevoeging in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten van een verblijvings- en een toekenningsbeding.

Het verblijvingsbeding slaat immers op onverdeelde goederen waarvan de echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging ervan reeds bevestigen dat het om goederen gaat met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van een van de echtgenoten (thans onder meer de gezinswoning). Deze onverdeelde goederen moeten daarom onmiddellijk integraal in volle eigendom aan de langstlevende toekomen.

Het toekenningsbeding slaat daarentegen op de niet-onverdeelde goederen van de echtgenoten. De echtgenoten willen dat deze evenzeer onmiddellijk en integraal in volle eigendom aan de langstlevende toekomen ter bescherming van de financiële onafhankelijkheid en om discussies met kinderen zoveel als mogelijk te vermijden.

Een verblijvingsbeding en toekenningsbeding hebben geen onmiddellijke eigendomsoverdracht tot gevolg en laten het recht van de echtgenoten om hun goederen autonoom te beheren en te besturen bij leven onverlet. Zoals hoger vermeld sluit dit aan bij de wensen van de echtgenoten.

De gecombineerde werking van het verblijvings- en het toekenningsbeding creëert voor de langstlevende een comfortabele feitelijke en juridische positie. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding, respectievelijk het toekenningsbeding, treedt de langstlevende echtgenoot immers vanaf het overlijden van de eerststervende echtgenoot in het bezit van de goederen.

In casu werden de bedingen niet optioneel geformuleerd. Dit onder meer gezien er geen of geen goed contact is met 3 van hun 4 kinderen uit de vorige relaties. De echtgenoten willen ook vermijden dat één van de kinderen druk zou kunnen uitoefenen om een keuze te maken met betrekking tot een verblijvingsbeding/toekenningsbeding dat tegen het belang van de langstlevende echtgenoot ingaat.

De door de echtgenoten beoogde doelstellingen konden zij niet op een andere manier allesomvattend en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken: noch door wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Een testament, een schenking en een contractuele erfstelling buiten huwelijkscontract zouden ook eenzijdig kunnen herroepen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Noch het verblijvingsbeding, noch het toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen.

Een schenking tussen echtgenoten zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou een onmiddellijke overdracht van vermogen van de echtgenoot-schenker teweegbrengen wat veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen. Het is niet de bedoeling om tussen echtgenoten een overdracht bij leven tot stand te brengen. Voor aandelen van de vennootschap A werd een schenking tussen echtgenoten wel overwogen, maar onder meer wegens het grotere risico op inkorting (zie verder) is dit een minder goede oplossing dan een toekenningsbeding.

Een erfrechtelijke verkrijging (testament, contractuele erfstelling) wordt bovendien op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de goederen die het voorwerp zullen zijn van het verblijvingsbeding en toekenningsbeding, in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen.

De aanstaande echtgenoten hebben elk twee kinderen uit een vorige relatie. Door een verblijvings- en toekenningsbeding kunnen de echtgenoten ook een eventuele erfrechtelijke inkorting door de kinderen zoveel mogelijk vermijden. De voordelen die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds volledig moeten worden opgenomen in de rekenboedel (art. 4.153 BW) en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden.

Een aanwascontract/kanscontract biedt in casu geen gepaste oplossing vermits voor een geldig aanwasbeding, overeenkomstig het standpunt nr. 17044 van de Vlaamse Belastingdienst, er voor beide partijen sprake moet zijn van een gelijkwaardige inleg. De aandelen van de vennootschap A kunnen bijvoorbeeld niet onder een aanwasbeding worden geplaatst vermits, op één aandeel na, alle aandelen eigendom zijn van de heer X. Door gebruik te maken van huwelijksvoordelen is een regeling mogelijk voor alle goederen van de echtgenoten, wat hun wens is, en moet niet voldaan zijn aan de vereisten van Standpunt 17044. Zo blijft een verblijvingsbeding/toekenningsbeding onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk.

Ook met een gemeenschapsstelsel, een beperkte gemeenschap of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) kunnen de gewenste doelstellingen niet worden bereikt, omdat de werking van een gemeenschap(stelsel) en een onmiddellijke eigendomsoverdracht tussen echtgenoten niet aansluit bij de wensen en noden van de echtgenoten (zie hoger). Om die redenen zijn zij ook van in het begin gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen.

Een finaal verrekenbeding sluit evenmin aan bij de wensen van de echtgenoten. Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van een verblijvingsbeding en van een toekenningsbeding zijn al voormelde stappen niet nodig, en treedt de langstlevende echtgenoot vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde en eigen goederen, die hem/haar in natura verblijven. Dit resulteert voor de langstlevende echtgenoot op civielrechtelijk vlak in een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.

Het verblijvings- en toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van zuivere scheiding van goederen hebben toegevoegd, laat hen dus toe om de langstlevende echtgenoot te voorzien in het nodige comfort en dezelfde levensstandaard als tijdens het huwelijk, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.

Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het niet-optioneel verblijvings- en toekenningsbeding in hun huwelijksovereenkomst wensten in te voegen op grond van niet-fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

IV. Beslissing

31. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

32. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

33. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500

TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

34. De op xx.xx.2023 verleden akte van wijziging van huwelijksovereenkomst met behoud van het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Aan dit stelsel van scheiding van goederen werd een niet-optioneel verblijvingsbeding van alle onverdeelde goederen en een niet-optioneel toekenningsbeding van alle niet-onverdeelde goederen van beide echtgenoten toegevoegd, voor het geval het huwelijk wordt ontbonden voor overlijden.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

35. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

36. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel noch van verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen, noch van toekenningsbedingen van niet-onverdeelde goederen die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

37. In de mate dat de verblijvings- en toekenningsbedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

38. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

39. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

40. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

41. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

42. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving en de toekenning van resp. onverdeelde en niet-onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

43. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

44. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

45. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

2.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

46. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

Voor zover de bij wijzigende huwelijksovereenkomst van 16 november 2023 toegevoegde bedingen op burgerrechtelijk gebied kwalificeren als geldige huwelijksvoordelen, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze bedingen.

47. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

2.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?

48. Voor zover de bij wijzigende huwelijksovereenkomst van 16 november 2023 toegevoegde bedingen op burgerrechtelijk gebied kwalificeren als geldige huwelijksvoordelen, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze bedingen.

49. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

3. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

50. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

51. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

52. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

53. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

54. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2014.

Bij akte verleden voor zelfde notaris op xx.xx.2023, hebben aanvragers aan dit stelsel een niet-optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot de tussen hen bestaande onverdeelde goederen en een niet-optioneel toekenningsbeding met betrekking tot hun exclusief eigen goederen toegevoegd. Deze bedingen zullen enkel uitwerking hebben voor zover het huwelijk zal ontbonden worden door overlijden.

Deze wijzigingen werden door aanvragers gemotiveerd door de verzorgingsgedachte voor de langstlevende echtgenoot en de bescherming tegen bepaalde kinderen uit hun vorige relaties. Meer concreet geven aanvragers als motivatie dat “zoveel mogelijk van het vermogen aan de langstlevende van hen toekomt en dat zij zo weinig mogelijk geconfronteerd worden met kinderen die zich beroepen op erfaanspraken.” (randnummer 29 hiervoor).

55. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering in randnummer 29, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

56. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2014 is als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[2] Een afschrift van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2023 is als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: onder randnummer 21 hierna bespreken aanvragers in hun aanvraag eveneens de toepassing van de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF, zodat deze artikelen ook onderzocht worden in deze voorafgaande beslissing.

[4] Artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2023 luidt als volgt:

Artikel 7. Verblijvingsbeding en toekenningsbeding

Toelichting vooraf

De echtgenoten hebben voor het huwelijksstelsel van scheiding van goederen gekozen omdat de scheiding van hun vermogens, de autonomie in hun bestuursbevoegdheden en de bescherming tegenover mekaars schuldeisers voor hen determinerend waren.

De echtgenoten willen echter ook blijk geven van hun solidariteit tegenover mekaar, en wensen die solidariteit uitdrukkelijk te bevestigen voor het geval hun huwelijk door overlijden zou worden ontbonden. Met het oog op deze zorg voor het comfort en het welzijn van de langstlevende van de echtgenoten, moet deze solidariteit er naar hun overtuiging toe leiden dat er op dat ogenblik, ondanks de scheiding van goederen, huwelijksvoordelen aan de langstlevende worden toegekend,

die, binnen de perken als bepaald door artikel 2.3.57 en 2.3.58 BW, niet voor inkorting vatbaar zullen zijn. Dit willen de echtgenoten doen, enerzijds, met betrekking tot de goederen die ze tijdens het huwelijk samen verkrijgen, in onverdeeldheid, en die ze samen bestemmen om volledig aan de langstlevende te verblijven.

Anderzijds doen de echtgenoten dit door met betrekking tot de eigen goederen die exclusief aan een van de echtgenoten toebehoren, en die ze beide bestemmen om volledig aan de langstlevende te worden toegekend.

Voorwaarde van goede verstandhouding

Zowel het verblijvingsbeding als het toekenningsbeding zullen echter slechts uitwerking hebben voor zover de echtgenoten op het ogenblik van het overlijden van een van hen, nog samenwonen, en geen van hen een vordering tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed heeft

ingeleid.

Indien er evenwel sprake is van een feitelijke scheiding die niet wijst opeen verstoorde verstand houding of een ontwrichting van hun relatie, blijven beide bedingen onverkort gelden. Dit zal met name het geval zijn indien er sprake is van een feitelijke scheiding die bijvoorbeeld te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften of beroepsnoodwendigheden.

  1. Verblijvingsbeding

Met betrekking tot onverdeelde roerende en onroerende goederen die tussen hen bestaan, op het tijdstip van dat overlijden, geldt een verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende.

Deze onverdeelde goederen worden van rechtswege volledig en in volle eigendom aan de langstlevende toegewezen.

Gevolgen voor het passief

Het voordeel dat uit de toepassing van dit verblijvingsbeding voor de langstlevende ontstaat, leidt voor de langstlevende tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerst overleden echtgenoot te dragen, doch enkel voor wat de schulden betreft die tijdens het huwelijk zijn aangegaan in verband met deze onverdeelde goederen.

Civiele effecten

De civiele gevolgen van dit huwelijksvoordeel worden, conform artikel 2.3.64, §1, vierde lid BW, bepaald door de artikelen 2.3.57 tot 2.3.60 BW.

  1. Toekenningsbeding

Met betrekking tot de eigen roerende en onroerende goederen die bestaan op het tijdstip van overlijden van de eerst overledene van de echtgenoten, geldt een toekenningsbeding ten voordele van de langstlevende.

Deze eigen goederen worden van rechtswege volledig en in volle eigendom aan de langstlevende toegewezen.

Gevolgen voor het passief

Het voordeel dat uit de toepassing van dit toekenningsbeding voor de langstlevende ontstaat, leidt voor de langstlevende tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerst overleden echtgenoot te dragen, doch enkel voor wat de (specifieke) schulden betreft die tijdens het huwelijk zijn aangegaan in verband met deze eigen goederen.

Civiele effecten

De civiele gevolgen van dit huwelijksvoordeel worden, conform artikel 2.3.64, §1, vierde lid BW, bepaald door de artikelen 2.3.57 tot 2.3.60 BW.


[5] Cass. 24 maart 2017, www.cass.be.; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.

[6] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[7] H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[8] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.

[9] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[10] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[11] Bevestigd in o.m. VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[12] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[13] Bevestigd onder meer in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.