VB 22026 - Wijziging huwcontract - stelsel van scheiding van goederen en toevoeging verblijvingsbeding m.b.t. onverdeelde goederen
- Nummer
- 22026
- Datum beslissing
- 20 juni 2022
- Publicatiedatum
- 29 augustus 2022
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De heer en mevrouw X-Y zijn gehuwd onder een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1975 (zie bijlage 3). Tot op heden werden hun huwelijkse voorwaarden niet gewijzigd.
2. De echtgenoten zullen weldra naar België verhuizen om zich daar definitief te vestigen als rijksinwoner. In het licht daarvan wensen zij hun huwelijkse voorwaarden alsdan aan te passen en te onderwerpen aan het Belgische recht. Meer bepaald wensen de echtgenoten na hun verhuis naar België over te schakelen op een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daarnaast wenst de heer X een geldsom onverdeeld te maken in het huwelijkscontract. Met betrekking tot deze bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid, alsook toekomstige onverdeeldheden die de echtgenoten nog zullen creëren, wensen zij tot slot een specifieke regeling in te voeren, door toevoeging van een verblijvingsbeding. De echtgenoten overwegen om daarvoor hun huwelijkscontract te wijzigen.
3. Zij wensen met betrekking tot deze verrichtingen, en de combinatie daarvan, zekerheid over de fiscale behandeling, bij leven en bij overlijden, vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. In dat verband vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:
- de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting) geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot roerend vermogen (tweede verrichting) onderworpen is aan het algemeen vast recht;
- de toevoeging en de uitwerking van een verblijvingsbeding (derde verrichting) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik;
de combinatie van deze verrichtingen evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is..
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
4. De aanvraag wordt ingediend door […] namens de heer X, geboren te […] op xx.xx.xx, van Nederlandse nationaliteit en met paspoortnummer […] (zie bijlage 1) (hierna genoemd “de heer X”) en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.xx, eveneens van Nederlandse nationaliteit en met paspoortnummer […] (zie bijlage 2) (hierna genoemd “mevrouw Y”) (hierna samen ook genoemd “de heer en mevrouw X-Y” of “de echtgenoten”). De heer en mevrouw X-Y wonen te […].
De echtgenoten zijn gehuwd onder een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1975.
De echtgenoten hebben samen twee meerderjarige kinderen, die beiden gemeenschappelijke kinderen zijn.
5. De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats in […]. Zij bezitten evenwel goederen die in België (Vlaanderen) zijn gelegen, en wensen weldra te verhuizen naar België (Vlaanderen) om alsdan definitief de hoedanigheid van Belgisch rijksinwoner te verkrijgen.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
Eerste verrichting: overgang naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen
6. De heer en mevrouw X-Y zijn voornemens om in de zeer nabije toekomst naar België te verhuizen. Zij willen zich definitief vestigen in Vlaanderen om er hun oude dag door te brengen.
7. Naar aanleiding van deze voorgenomen verhuis (her)bekijken de echtgenoten hun thans getroffen familiale planning. Zo blijkt hun huwelijkscontract aan vervanging toe. De huidige huwelijkse voorwaarden dateren van 1975 en zijn bijgevolg meer dan veertig jaar ongewijzigd gebleven. De draagwijdte en omschrijving van de artikelen is grotendeels achterhaald. Het huwelijkscontract bevat bovendien een aantal referenties, specifiek naar Nederlands recht (bijvoorbeeld, de “Premieheffing Volksverzekeringen”), terwijl de echtgenoten geen band meer hebben met Nederland.
De echtgenoten wensen een rechtskeuze te maken voor het Belgische huwelijksvermogensrecht, zoals artikel 22, 1., a) Huwelijksvermogensrechtverordening hen dit toelaat na hun verhuis naar België (eerder is deze rechtskeuze niet mogelijk). De heer en mevrouw X-Y willen de toepassing van één en hetzelfde recht op de afwikkeling van hun huwelijksstelsel en op de afwikkeling van de nalatenschap bij overlijden van één van hen, zodat de werkzaamheden van vereffening-verdeling zo vlot mogelijk kunnen verlopen voor de langstlevende. Beide kinderen van de echtgenoten wonen immers in het buitenland, respectievelijk in […] en de […].
8. Bovendien is de inhoud van het huidig huwelijkscontract niet meer in overeenstemming met hun beschermings- en verzorgingswensen. Het periodiek verrekenbeding uit artikel 5 werd destijds opgenomen om ieder van de echtgenoten toe te laten een “potje” op te bouwen uit de onverteerde inkomsten. Nu beiden met pensioen zijn, is dat niet langer aan de orde. De heer en mevrouw X-Y wensen dit periodiek verrekenbeding dus ook te schrappen.
Aldus wensen de heer en mevrouw X-Y in een eerste verrichting over te schakelen op een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen.
Tweede verrichting: creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid
9. De heer X is eigenaar van een geldsom van […] (dd. xx.xx.2022). Deze geldsom wordt aangehouden op de bankrekening met nummer […], waarvan zowel de heer X als mevrouw Y titularis zijn. Niettegenstaande het feit dat beide echtgenoten aangemerkt zijn als houder van deze rekening, zijn de erop geplaatste gelden de exclusieve eigendom van de heer X alleen.
Door middel van een beding in het huwelijkscontract, wenst de heer X de geldsom onverdeeld te maken, zodoende dat mevrouw Y er mede-eigenaar van wordt. Nadien zal de juridische eigendomsverhouding aansluiten op de huidige bancaire titulatuur van de rekening waarop deze geldsom is geplaatst.
Bij beëindiging van de onverdeeldheid, en ook in geval van echtscheiding, zal deze gelijk tussen hen worden verdeeld.
Aldus wensen de heer en mevrouw X-Y in een tweede verrichting over te gaan tot de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid.
Derde verrichting: toevoeging van een verblijvingsbeding voor de gecreëerde onverdeeldheid en toekomstige onverdeeldheden
10. De echtgenoten hebben vanaf de aanvang van hun huwelijk geopteerd voor een stelsel van scheiding van goederen, om elkaar te beschermen tegen beroepsschuldeisers. Echter wensten zij niet in te boeten op de verzorgingswens jegens elkaar. Aldus kozen zij voor een warme uitsluiting, middels toevoeging van een periodiek verrekenbeding aan hun scheidingsstelsel.
Aan deze wensen is op heden nog niets veranderd. De heer en mevrouw X-Y staan nog steeds een warme uitsluiting voor, maar wensen deze te verfijnen. Gelet op hun gevorderde leeftijd ligt de focus van de echtgenoten vandaag voornamelijk op bescherming van de langstlevende. Het is de wens van de heer en mevrouw X-Y dat de langstlevende onder hen het gezamenlijk opgebouwd vermogen ten volle kan aanwenden, met behoud van hun huidige levensstandaard en levenskader. Ze willen dat dit vermogen bij overlijden onmiddellijk toekomt aan de langstlevende, zonder dat inmenging of tussenkomst van hun kinderen (die in het buitenland wonen) nodig zou zijn.
Daarom willen de echtgenoten (i) enerzijds de goederen die hen in onverdeeldheid toebehoren ingevolge de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid zoals onder randnummer 9 omschreven en (ii) anderzijds de onverdeeldheden die zij in de toekomst nog zullen creëren, bij het overlijden van één van hen toebedelen aan de langstlevende. Zij willen aldus een verblijvingsbeding toevoegen aan hun toekomstig stelsel van zuivere scheiding van goederen. Hierdoor zullen alle onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij deze zou kiezen, overeenkomstig de nader in het nieuwe huwelijkscontract te specificeren modaliteiten, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen.
In geval van echtscheiding zullen de onverdeeldheden gelijk tussen de echtgenoten worden verdeeld.
III. Motivering van de aanvraag
11. De heer en mevrouw X-Y vragen van uw dienst vier bevestigingen:
- De overgang van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen maakt geen fiscaal misbruik uit;
- De creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot een geldsom is onderworpen aan het algemeen vast recht;
- De toekenning van een huwelijksvoordeel in de vorm van een verblijvingsbeding is niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreert geen van deze bepalingen, zodat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik;
- De combinatie van de wijziging van het huwelijksstelsel, de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid en de toekenning van een huwelijksvoordeel aan de langstlevende maakt evenmin fiscaal misbruik uit.
1. De overgang van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting) is geen fiscaal misbruik
12. De rechtskeuze voor het Belgisch recht in combinatie met de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element). De echtgenoten lichten hierna toe wat de redenen zijn voor de eerste verrichting. Daaruit blijkt duidelijk dat hun intentie bij die verrichting niet fiscaal is geïnspireerd. Voor zover er dus een frustratie zou zijn van een antimisbruikbepaling, quod non, dan zijn er verschillende niet-fiscale motieven voor deze verrichting.
1.1. De echtgenoten wensen zich definitief te vestigen in België en hun familiale planning bijgevolg te ‘verbelgen’ met oog op een vlotte afhandeling bij overlijden
13. Zoals hoger toegelicht, zijn de heer en mevrouw X-Y voornemens om zich weldra definitief in Vlaanderen te vestigen om er hun oude dag door te brengen. Indien één van hen nadien komt te overlijden, zal, behoudens een andersluidende rechtskeuze, dan ook het Belgische erfrecht van toepassing zijn (artikel 21 Erfrechtverordening). Fiscaal gezien zullen de echtgenoten de hoedanigheid krijgen van Belgisch rijksinwoner en onderworpen zijn aan de regels van de Vlaamse registratie- en erfbelasting.
Naar aanleiding van deze voorgenomen verhuis (her)bekijken de echtgenoten hun thans getroffen familiale planning om deze zo goed als mogelijk te stroomlijnen. De heer en mevrouw X-Y willen vermijden dat, bij overlijden van één van hen, de langstlevende geconfronteerd wordt met de juridische implicaties van hun kosmopolitisch verleden doordat eerder getroffen regelingen geen uitwerking kunnen krijgen, voor interpretatieproblemen zorgen of een administratieve rompslomp genereren in het Belgische rechtsstelsel. Een bijkomende factor is dat hun kinderen woonachtig zijn in het buitenland.
Ook het huwelijkscontract – dat sinds 1975 ongewijzigd is gebleven – is aan vervanging toe. De huwelijkse voorwaarden zijn zeer summier omschreven en geënt op het destijds geldende Nederlandse Huwelijksvermogensrecht. In het huidige Belgische rechtskader zijn de bepalingen van dit huwelijkscontract vanzelfsprekend volledig achterhaald en mogelijk vatbaar voor interpretatie.
14. De keuze voor Nederlands recht sluit bovendien niet meer aan bij de realiteit, nu de heer en mevrouw X-Y geen band meer hebben met Nederland en ook niet van plan zijn om nog naar Nederland terug te keren.
Om een vlotte afhandeling voor de langstlevende te garanderen, willen de echtgenoten dat één en hetzelfde recht van toepassing is op de afwikkeling van hun huwelijksstelsel en op de afwikkeling van de nalatenschap bij overlijden van één van hen. Na de verhuis naar België wensen zij hun huwelijkse voorwaarden dan ook te onderwerpen aan het Belgische huwelijksvermogensrecht, zoals artikel 22, 1., a) van de Huwelijksvermogensrechtverordening hen dit toelaat. Op die manier kan de vereffening-verdeling zo vlot mogelijk verlopen en volstaat het dat de langstlevende zich laat bijstaan door Belgische adviseurs.
1.2. Het periodiek verrekenbeding beantwoordt niet meer aan de huidige verzorgings-en beschermingsnoden van de echtgenoten
15. De heer en mevrouw X-Y willen het basisstelsel van scheiding van goederen behouden. Naar aanleiding van de wijziging huwelijkse voorwaarden, wensen zij evenwel het periodiek verrekenbeding, dat in artikel 5 van het huidig huwelijkscontract is opgenomen, te schrappen. Immers stemt dit niet overeen met hun huidige beschermings- en verzorgingswensen jegens elkaar.
16. Het periodiek 50-50-verrekenbeding werd destijds opgenomen om ieder van de echtgenoten toe te laten om in gelijke mate een eigen “potje” op te bouwen. De jaarlijkse verrekening strekte tot een gelijke allocatie van de onverteerde inkomsten van dat jaar. De minst verdienende echtgenoot kon zo een eigen vermogen opbouwen tijdens het huwelijk als bescherming bij een eventuele echtscheiding.
17. Nu de heer en mevrouw X-Y beiden met pensioen zijn en zij samen teren op het gezamenlijk opgebouwde vermogen, is dat niet langer aan de orde. De heer en mevrouw X-Y wensen immers niet langer elk een “eigen potje” op te bouwen. Zij willen tot aan hun overlijden tezamen genieten van hun “gemeenschappelijk opgebouwd potje”, dat bij overlijden van één van hen integraal moet toekomen aan de langstlevende.
Om hun huwelijkscontract opnieuw te doen aansluiten bij de realiteit, wensen de heer en mevrouw X-Y het erin opgenomen periodiek verrekenbeding dan ook te schrappen.
2. De creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot een geldsom (tweede verrichting) is onderworpen aan het algemeen vast recht
18. De heer en mevrouw X-Y willen een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid creëren met betrekking tot een geldsom waarvan de heer X op heden exclusief eigenaar is (ondanks de titulatuur van de bankrekening waarop deze geldsom is geplaatst, zie randnummer 9). Dat bereiken ze niet via de rechtstreekse overdracht van de helft van dit bedrag aan mevrouw Y. Ze doen dit door onverdeeldmaking van de geldsom via een clausule in hun huwelijksovereenkomst.
Dergelijke creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid is een verrichting onder bezwarende titel, aangezien het een huwelijksvoordeel oplevert voor de echtgenoot die mede-eigenaar wordt (zie in die zin voor de inbreng in een gemeenschappelijk vermogen, of in een gemeenschap of vennootschap van aanwinsten die aan een scheiding van goederen wordt toegevoegd, Cass. 12 januari 2017). Het wordt dus als een niet-schenking gekwalificeerd, zodat schenkbelasting (art. 2.8.4.1.1 VCF) niet kan spelen.
Evenmin is dit onderworpen aan het verkooprecht (art. 2.9.1.0.1 VCF), nu het gaat om roerend vermogen.
Bijgevolg is de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot een geldsom onderworpen aan het algemeen vast recht.
3. De toekenning van een huwelijksvoordeel in de vorm van een verblijvingsbeding (derde verrichting) is niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreert geen van deze bepalingen, zodat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik
3.1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
19. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag genoemde ‘derde verrichting’ zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in artikel 1429bis oud BW).
20. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
21. Deze kwalificatie werkt volkomen indien het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op aanwinsten, en in een situatie waar er geen niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot zouden komen (art. 1464 oud BW en, a contrario, art. 1465 oud BW).
22. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van zuivere scheiding van goederen, zoals dit voor de echtgenoten ten gevolge van de eerste verrichting het geval zou zijn. Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 1469, § 1, vierde lid oud BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018).
Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 1464 oud BW gesteld niet overschreden zijn (en voor zover er inderdaad geen niet-gemeenschappelijke kinderen tot de nalatenschap van de eerststervende zullen komen).
23. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civielrechtelijke gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de fictieve of hereditaire massa (art. 922 oud BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap, en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.
24. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel (en dus niet-schenking) dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de derde verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
3.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
25. Omwille van de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
26. Het verblijvingsbeding zou enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan geen sprake zijn, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert, zoals hoger uiteengezet.
De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de derde verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
27. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap. Ook eerder al bevestigden de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).
28. De echtgenoten zijn in casu gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en wensen dit stelsel te behouden. Daaraan wordt ingevolge de derde verrichting een verblijvingsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de derde verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
3.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
30. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- een kosteloze beschikking;
- gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
- waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
31. Het voorgenomen verblijvingsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de derde verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
3.5. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044
32. De uitwerking van het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht. De kwalificatie als huwelijksvoordeel is voorbehouden aan voordelen die echtgenoten mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkte huwelijksstelsel toekennen.
33. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas.
Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet-gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.
Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.
Dit standpunt is in casu irrelevant. Het verblijvingsbeding dat de echtgenoten sluiten moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas gelden, omdat het niet kwalificeert als een beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en valt niet onder de vereisten van SP 17044.
De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat het verblijvingsbeding als een huwelijksvoordeel kwalificeert.
3.6. De derde verrichting vormt geen fiscaal misbruik
34. De voorgenomen derde verrichting vormt geen fiscaal misbruik. Zo frustreert zij de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.
35. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan, en art. 2.7.1.0.5 VCF, omdat het verblijvingsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking. De creatie van een onverdeeldheid is nodig voor de zakenrechtelijke toekenning van goederen aan de langstlevende.
De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.
4. De combinatie van de verrichtingen is geen fiscaal misbruik
36. De heer en mevrouw X-Y zouden ten gevolge van de eerste verrichting overgaan van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen om de hogervermelde redenen. Vervolgens zouden zij overgaan tot de creatie van een huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot een geldsom die op heden exclusief aan de heer X toebehoort. Nadien wensen zij, met betrekking tot deze bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid, alsook onverdeeldheden die zij in de toekomst nog zullen creëren, aan de langstlevende een huwelijksvoordeel toe te kennen in de vorm van een verblijvingsbeding. De combinatie van deze verrichtingen is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Voor deze wijziging huwelijkse voorwaarden zijn diverse feitelijke en juridische motieven, die niet fiscaal van aard zijn. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).
Uit de beweegredenen van de echtgenoten blijkt duidelijk dat hun motieven bij (de combinatie van) deze verrichtingen niet fiscaal geïnspireerd zijn. Voor zover er dus een frustratie zou zijn van een antimisbruikbepaling, quod non, zijn er verschillende niet-fiscale motieven voor voorgenomen verrichtingen.
37. De eerste verrichting is zoals toegelicht niet fiscaal geïnspireerd. De redenen waarom de echtgenoten een Belgisch stelsel van scheiding van goederen zonder verrekenbeding wensen aan te nemen, zijn eerder besproken. Gelet op hun definitieve verhuis naar België, willen de echtgenoten de afwikkeling van hun nalatenschap én huwelijksvermogen onderwerpen aan het Belgische recht met het oog op een vlotte afhandeling door de langstlevende die hiervoor zal instaan (aangezien de kinderen in het buitenland wonen). De toepassing van het Nederlandse recht is niet meer aan de orde, daar de echtgenoten geen band meer hebben met Nederland.
Het periodiek verrekenbeding wensen de heer en mevrouw X-Y te schrappen aangezien dit niet langer beantwoordt aan de verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar. Anders dan het opbouwen van een “eigen potje” voor iedere echtgenoot afzonderlijk (middels een periodiek verrekenbeding), ligt de nadruk nu op het “gemeenschappelijk opgebouwd potje”, dat bij overlijden van één van hen integraal moet toekomen aan de langstlevende.
Het is precies om die reden dat de echtgenoten een verblijvingsbeding wensen toe te voegen aan dit stelsel van scheiding van goederen (de derde verrichting), en dit zowel met betrekking tot de geldsom die ze hebben onderworpen aan de bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid (krachtens de tweede verrichting), als met betrekking tot de onverdeeldheden die zij in de toekomst nog zullen creëren. De echtgenoten hebben altijd een warme uitsluiting voorgestaan, maar de insteek ervan is door de jaren heen gewijzigd. Anders dan bij aanvang van hun huwelijk, is de verzorgingswens van de echtgenoten niet langer gericht op het afzonderlijk opbouwen van een “eigen potje”. Gelet op hun gevorderde leeftijd ligt de focus van de echtgenoten vandaag voornamelijk op bescherming van de langstlevende. Het is de wens van de heer en mevrouw X-Y dat in geval van een overlijden, de langstlevende onder hen het gezamenlijk opgebouwd vermogen ten volle kan aanwenden, met behoud van hun huidige levensstandaard en levenskader. Dit vermogen moet bij overlijden onmiddellijk kunnen toekomen aan de langstlevende, zonder inmenging van de kinderen en met zo weinig mogelijk administratie en/of verrichtingen. Daarom dat een regeling met zakenrechtelijke toekenning van rechten, zoals een verblijvingsbeding bij een onverdeeldheid, noodzakelijk is.
De wet van 22 juli 2018 biedt hen daarbij mogelijkheden om in een stelsel van scheiding van goederen huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die andere technieken in dat stelsel, zoals een verrekenbeding, niet bieden. Zo kan de langstlevende, door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding, vanaf het overlijden van de eerststervende in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen treden, die hem of haar in natura verblijven. Dit biedt voor de langstlevende een comfortabele situatie, waar het verrekenbeding niet toe in staat is (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5).
De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.
Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zijn, maar die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico totaal wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hen dat toelaat.
Vraagstelling
38. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de heer en mevrouw X-Y van uw dienst een bevestiging te krijgen van het feit dat:
- de eerste verrichting, waarbij de echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
- de tweede verrichting, waarbij een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid wordt gecreëerd met betrekking tot een geldsom, niet is onderworpen aan de schenkbelasting (art. 2.8.4.1.1 VCF) of het verkooprecht (art. 2.9.1.0.1 VCF), zodat slechts het algemeen vast recht kan worden geheven;
- de derde verrichting, waarbij de echtgenoten een verblijvingsbeding toevoegen voor de gecreëerde en toekomstig te creëren onverdeeldheden, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik;
de combinatie van deze verrichtingen geen fiscaal misbruik vormt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast.
IV. Beslissing
39. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
40. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
41. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.
Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het eerste lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
Artikel 2.9.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
42. Er worden 3 verrichtingen voorgelegd, die zullen verwezenlijkt worden via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
- de overgang van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting);
- de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot roerend vermogen (tweede verrichting);
- de toevoeging van een verblijvingsbeding voor de gecreëerde onverdeeldheid en toekomstige onverdeeldheden (derde verrichting).
43. Partijen wensen een bevestiging te krijgen van het feit dat:
- de eerste verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
- de tweede verrichting niet is onderworpen aan de schenkbelasting (art. 2.8.4.1.1 VCF) of het verkooprecht (art. 2.9.1.0.1 VCF), zodat slechts het algemeen vast recht kan worden geheven;
- de derde verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik;
- de combinatie van deze verrichtingen geen fiscaal misbruik vormt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast.
Deze verrichtingen worden beoordeeld onder het voorbehoud dat de echtgenoten daadwerkelijk de hoedanigheid krijgen van Belgisch rijksinwoner en in het Vlaams Gewest worden gelokaliseerd.[1]
Beoordeling:
De eerste verrichting: de overgang van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen
44. Het besluitvormingsorgaan is, rekening houdend met de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven in randnummers 12 tot en met 17, van oordeel dat de overgang van een Nederlands stelsel van scheiding van goederen met verrekenbeding naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen geen aanleiding geeft tot de aanwending van de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
De tweede verrichting: de creatie van een bijzondere huwelijksvermogensrechtelijke onverdeeldheid met betrekking tot roerend vermogen
45. De overeenkomst van inbreng van eigen roerende goederen in een onverdeeldheid, die bij huwelijksovereenkomst zal plaatsvinden, is een overeenkomst onder bezwarende titel.
De “inbreng” door de heer X van een geldsom in de nieuw gecreëerde onverdeeldheid is fiscaal gezien de overdracht onder bezwarende titel van een onverdeeld deel.
Aangezien deze verrichting betrekking heeft op roerende goederen, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd. Noch artikel 2.8.4.1.1 VCF, noch artikel 2.9.1.0.1 VCF kunnen toepassing vinden.
De derde verrichting: de toevoeging van een verblijvingsbeding voor de gecreëerde onverdeeldheid en toekomstige onverdeeldheden
46. De overeenkomst van toebedeling via een verblijvingsbeding, die bij huwelijksovereenkomst zal plaatsvinden, is een overeenkomst onder bezwarende titel. Bovendien blijft deze overeenkomst onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.
47. Voor wat de toebedeling via het verblijvingsbeding betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.
48. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.
49. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.
50. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.
Samengevat betekent dit concreet het volgende:
- op de toebedeling van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
- op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.
51. Uit het voorgaande volgt dat de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF in principe geen toepassing vinden op de toebedeling van de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren, noch rechtstreeks noch op grond van de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De combinatie van de drie verrichtingen
52. Rekening houdend met de thans voorgelegde feiten en de niet-fiscale motieven zoals opgenomen in randnummer 37 is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de combinatie van de voorgenomen verrichtingen in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.[2]
53. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Artikel 5 BFW stelt:
§ 1. De in artikel 3 bedoelde belastingen worden aan de gewesten toegewezen in functie van hun lokalisatie.
§ 2. Voor de toepassing van § 1 worden deze belastingen geacht als volgt te zijn gelokaliseerd:
4° - het successierecht van rijksinwoners : op de plaats waar de overledene, op het ogenblik van zijn overlijden, zijn fiscale woonplaats had. Als de fiscale woonplaats van de overledene tijdens de periode van vijf jaar voor zijn overlijden op meer dan één plaats in België gelegen was: op de plaats in België waar zijn fiscale woonplaats tijdens de voormelde periode het langst gevestigd was;
- het recht van overgang bij overlijden van niet-rijksinwoners: in het gewest waar de goederen gelegen zijn; indien zij gelegen zijn in meerdere gewesten, in het gewest waartoe het ontvangstkantoor behoort in wiens ambtsgebied het deel van de goederen met het hoogste federaal kadastraal inkomen gelegen is;
8° - het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen door een rijksinwoner: op de plaats waar de schenker, op het ogenblik van de schenking, zijn fiscale woonplaats heeft. Als de fiscale woonplaats van de schenker tijdens de periode van vijf jaar voor zijn schenking op meer dan één plaats in België gelegen was: op de plaats in België waar zijn fiscale woonplaats tijdens de voormelde periode het langst gevestigd was;
- het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van in België gelegen onroerende goederen door een niet-rijksinwoner : op de plaats waar het onroerend goed gelegen is;
[2] Er werd op 16 juni een hoorzitting gehouden. Hierin werd mondeling het volgende toegelicht:
De echtgenoten wensen een stelsel van zuivere scheiding van goederen te behouden. Reden hiervoor is dat de echtgenoten zich op het vlak van vermogen in een internationale context bevinden. Zij willen hun vermogen kunnen beheren op een manier die internationaal gekend en uitvoerbaar is. De landen waar de echtgenoten banden mee hebben, zijn vertrouwd met het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Gelet op de internationale context is een gemeenschapsstelsel voor de echtgenoten niet wenselijk.
De keuze van de echtgenoten om te verhuizen naar België is ingegeven door het feit dat zij in het bezit zijn van een onroerend goed in België.