VB 22046 - Wijziging huwelijksovereenkomst - toevoeging verblijvingsbeding onverdeelde goederen in stelsel scheiding van goederen
- Nummer
- 22046
- Datum beslissing
- 10 oktober 2022
- Publicatiedatum
- 10 november 2022
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De heer en mevrouw X-Y waren aanvankelijk gehuwd onder een Nederlands stelsel met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, met een verrekenbeding ingeval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, ingevolge akte verleden voor […], notaris met standplaats te […] (Nederland) op […] (een kopie van het huwelijkscontract werd bezorgd).
2. De eerste wijziging van hun huwelijkse voorwaarden vond plaats ingevolge akte verleden voor voormelde notaris […] op […] (een kopie van de akte wijziging huwelijkscontract werd bezorgd). De echtgenoten hebben daarbij een verrekenbeding bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed aan hun huwelijkse voorwaarden toegevoegd.
3. Op […] hebben de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst opnieuw gewijzigd, bij akte verleden voor […], notaris met standplaats te […] (een kopie van de akte wijziging huwelijkscontract werd bezorgd). Met deze wijziging hebben de echtgenoten hun huwelijksstelsel onderworpen aan het Belgische recht. Ze hebben het verrekenbeding ingeval van echtscheiding geschrapt en het verrekenbeding voor het geval van overlijden vervangen door een optioneel verblijvingsbeding dat toepasselijk zal zijn op de onverdeelde goederen die tussen hen zullen bestaan op het ogenblik van de ontbinding van hun stelsel.
Daarnaast heeft de heer X in die huwelijksovereenkomst een goed dat hem in exclusieve eigendom toebehoorde huwelijksvermogensrechtelijk in onverdeeldheid gebracht. Tot slot hebben de echtgenoten in diezelfde huwelijksovereenkomst ook een eerder tussen hen gedane schenking gedeeltelijk onherroepbaar gemaakt.
4. Het optioneel verblijvingsbeding zal, zowel civiel als fiscaal, pas uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten. Het is dan ook enkel met betrekking tot het optioneel verblijvingsbeding dat de echtgenoten een voorafgaande beslissing vragen. Ze wensen immers bevestiging te krijgen dat de toevoeging en de uitwerking van dat verblijvingsbeding niet onderworpen zal zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en dat het geen van deze bepalingen frustreert, zodat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
5. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
De heer X, geboren te […] (Nederland) op […], van Nederlandse nationaliteit en met nationaal nummer […] (hierna genoemd “de heer X”) en mevrouw Y, geboren te […] (Nederland) op […], eveneens van Nederlandse nationaliteit en met nationaal nummer […] (hierna genoemd “mevrouw Y”) (hierna samen ook genoemd de “echtgenoten”).
De uittreksels uit het rijksregister van beide echtgenoten werden bezorgd.
De echtgenoten wonen te […].
6. De echtgenoten zijn op heden gehuwd onder een Belgisch stelsel van scheiding van goederen, met een verblijvingsbeding, ingevolge akte wijziging huwelijksovereenkomst van […].
7. De echtgenoten hebben samen één minderjarige dochter, dat een gemeenschappelijk kind is. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.
8. De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.
II.B. Beschrijving van de vermogensrechtelijke situatie van de echtgenoten na de verschillende verrichtingen die ze reeds uitgevoerd hebben
9. In hun oorspronkelijke voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van […] hadden de echtgenoten, omwille van hun beider nationaliteit, ervoor gekozen hun huwelijksstelsel aan Nederlands recht te onderwerpen (slotverklaring, p.5 van deze huwelijksovereenkomst).
10. Ze hebben toen gekozen voor een stelsel van scheiding van goederen met een beperkt verrekenbeding (50/50) voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden. Dit hebben ze later (in […]) aangevuld met een verrekenbeding voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed.
11. In […] hebben ze gekozen voor de toepassing van het Belgisch huwelijksvermogensrecht op hun secundair huwelijksstelsel, zoals de Huwelijksvermogensrechtverordening hen dit toelaat. Het basisstelsel bleef evenwel een stelsel van scheiding van goederen. Hun Nederlandse huwelijksovereenkomst bevatte immers bedingen die refereerden naar verzekeringen en oudedagsvoorzieningen die op basis van Nederlandse normen waren uitgewerkt, en voor de echtgenoten niet meer geschikt waren, gelet op hun verblijfplaats in België.
12. Door de aanpassing van hun huwelijkse voorwaarden in […], was in deze Nederlandse huwelijksovereenkomst ook sprake van een verrekenbeding dat stoelde op de vast te stellen waarde van het eigen vermogen van […]. De heer X was toen inderdaad – via een Nederlandse stichting administratiekantoor – houder van de (certificaten van) aandelen van de […] vennootschap […], opgericht op […] bij akte verleden voor […], notaris met standplaats te […], en met ondernemingsnummer […] (hierna genoemd: “Z”).
13. Na de eerste aanpassing van hun huwelijkse voorwaarden, heeft de heer X bij akte verleden voor voormelde notaris […] op […] een schenking gedaan aan zijn echtgenote van de (certificaten van) aandelen van Z. De heer X heeft zich daarbij het vruchtgebruik voorbehouden. Deze schenking van […] wordt hierna genoemd: de “schenking”. In […] werd overgegaan tot decertificering van de gecertificeerde aandelen Z. De echtgenoten hebben in […] ook hun huidige gezinswoning samen verworven, elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom. Tot slot werd in […] overgegaan tot de verkoop van alle aandelen Z.
14. Als gevolg van deze verrichtingen was het huwelijksstelsel niet meer aangepast aan de vermogenssituatie van de echtgenoten:
- Het verrekenbeding voor het geval van echtscheiding kon niet meer zinvol behouden blijven omdat de referentie naar de waarde van het eigen vermogen van Z niet relevant meer was, nu de aandelen van deze vennootschap de heer X niet meer toebehoren. De echtgenoten wensten hun verrekenbeding bij echtscheiding daarom in de eerste plaats niet langer te verbinden met voormelde waarde, en uiteindelijk zijn zij bij de verdere bespreking van het ontwerp van hun nieuwe huwelijksovereenkomst er zelfs volledig van afgestapt.
- Het verrekenbeding voor het geval van overlijden kon evenmin behouden blijven gelet op de schenking ten voordele van mevrouw Y. De vermogensoverdracht die met de schenking was verwezenlijkt, was niet meer compatibel met het verrekenbeding. Zo ook voor de aankoop van de gezinswoning in onverdeeldheid. De schenking omvatte immers het gros van het gezinsvermogen, en het was de bedoeling dat de (waarde van de) betrokken goederen zouden terechtkomen bij de langstlevende: hetzij mevrouw Y als begiftigde, hetzij de heer X op grond van de ontbindende voorwaarde ingeval van vooroverlijden van mevrouw Y. Dit zou echter worden gedwarsboomd door de werking van het verrekenbeding, dat neerkwam op een 50/50 verrekening.
15. Daarenboven was de heer X als vruchtgebruiker van de verkochte aandelen nog als enige gerechtigd op een tussentijds dividend, waarvan Z op […] tot uitkering had besloten in het kader van, en voorafgaand aan, de verkoop van de aandelen van Z. Dit tussentijds dividend was op het tijdstip waarop de huwelijksovereenkomst werd gewijzigd ([…]) nog niet uitgekeerd. De wens van de echtgenoten X-Y is dat dit dividend hun beiden toekomt, elk voor de onverdeelde helft.
Daarom hebben de echtgenoten door middel van een beding in hun huwelijksovereenkomst, het recht op het tussentijds dividend onverdeeld gemaakt. Zodoende is mevrouw Y op de helft van het uit te betalen dividend gerechtigd.
16. Ten slotte wilden de echtgenoten de schenking die de heer X in […] ten voordele van zijn echtgenote heeft gedaan, en die conform Belgisch recht een herroepbare schenking is, voor een deel onherroepbaar maken, zodat de heer X het voordeel ervan voor dat deel niet meer willekeurig aan mevrouw Y zou kunnen ontnemen, wat ze eveneens conform Belgisch recht in hun Belgische huwelijksovereenkomst hebben opgenomen. Op die manier hebben ze ook in een tegenhanger willen voorzien voor het geschrapte verrekenbeding ingeval van echtscheiding.
II. C. Beschrijving van de verrichting die nog geen uitwerking heeft gehad en waarvoor deze voorafgaande beslissing wordt gevraagd
1. De toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding
17. In de hoger beschreven vermogensrechtelijke context hebben de echtgenoten in de huwelijksovereenkomst van […] aan hun huwelijksstelsel ook een optioneel verblijvingsbeding toegevoegd[1]. Het verblijvingsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende, de optionele integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn.
18. De regeling zal gelden voor alle goederen die op het tijdstip van overlijden van een van de echtgenoten exclusief tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn, ongeacht of het om roerende dan wel onroerende goederen zal gaan, ongeacht de oorsprong van de onverdeeldheid, en ongeacht de verhouding waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zullen zijn.
19. Het gaat evenwel om een optioneel verblijvingsbeding: de langstlevende kan ook kiezen om slechts bepaalde onverdeelde goederen aan zich te laten toewijzen, en om tot verdeling over te gaan van de overige onverdeelde goederen, overeenkomstig de nader in de huwelijksovereenkomst gespecifieerde modaliteiten.
20. In geval van echtscheiding zullen de onverdeeldheden tussen de echtgenoten worden verdeeld.
2. Motieven voor dit optioneel verblijvingsbeding
2.1. De door deze echtgenoten gewenste doelstelling
21. Het optioneel verblijvingsbeding is geënt op de actuele vermogenssituatie van de echtgenoten en vormt het sluitend onderdeel van de planning die de echtgenoten voor mekaar wensen, met behoud van het basisstelsel van scheiding van goederen, wat ze inderdaad expliciet wensen te behouden. De vermogensrechtelijke autonomie die ze daarmee genieten, en de schuldeisersbescherming die ze mekaar daarmee toekennen, blijven voor hen essentieel. Ze wensen geen gemeenschapsstelsel met de daaraan verbonden automatische opslorping van alle inkomsten, met de zware werking van het gemeenschapsvermoeden en met de wettelijke beperkingen aan de bestuursautonomie. De echtgenoten zijn niet bereid om deze bestuursautonomie op te geven. De wens om voor de langstlevende te zorgen, werken ze bijgevolg enkel uit binnen de krijtlijnen van een scheiding van goederen, en enkel voor die goederen die ze ingevolge een gezamenlijke beslissing tot onverdeelde goederen maken. Actueel gaat het hoofdzakelijk om de gezinswoning, een woning in […] en de onverdeeld gemaakte schuldvordering (het recht op een nog uit te keren tussentijds dividend zoals eerder toegelicht). Ze sluiten evenwel niet uit dat ze later nog andere goederen in onverdeeldheid zullen verkrijgen, waarop dit optioneel verblijvingsbeding dan eveneens toepasselijk zal zijn.
22. Vandaar dat zij voor het geval van overlijden een verblijvingsbeding hebben toegevoegd aan hun stelsel van scheiding van goederen, dat betrekking heeft op alle goederen die op het tijdstip van overlijden van een van de echtgenoten exclusief tussen hen in onverdeeldheid zijn, inclusief het recht op het tussentijds dividend dat ze net daarom onverdeeld hebben gemaakt. De langstlevende kan evenwel kiezen zich (voor alle of bepaalde onverdeelde goederen) niet op het verblijvingsbeding te beroepen en gewoonweg tot verdeling van deze onverdeelde goederen over te gaan.
23. Voor het geval van echtscheiding zullen de onverdeelde goederen tussen de echtgenoten naar gemeen recht verdeeld worden. Bovendien is mevrouw Y ervan verzekerd dat ze in die hypothese ook een deel van de gedane schenking zal kunnen behouden, omdat dat deel door opname in de huwelijksovereenkomst onherroepbaar is geworden.
2.2. Een voor deze echtgenoten niet anders te bereiken doelstelling
24. Met het optioneel verblijvingsbeding scheppen de echtgenoten voor de langstlevende de mogelijkheid van een uiterst comfortabele positie, die bij overlijden onmiddellijk zakenrechtelijk effect sorteert. De langstlevende zal aldus indien gewenst ten volle over het gezamenlijk opgebouwd vermogen kunnen beschikken, zonder inmenging van hun dochter en met zo weinig mogelijk administratieve verrichtingen of procedures.
25. Dit beantwoordt beter dan het vroegere verrekenbeding aan hun bekommernis voor mekaar, zoals deze overigens met de jaren gegroeid is. Deze doelstelling konden ze met het verrekenbeding met louter verbintenisrechtelijke gevolgen niet bereiken, en was zoals toegelicht geen geschikt planningsinstrument meer, gelet op de gewijzigde samenstelling van hun vermogens.
26. De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch huwelijksvermogensrechtelijk, noch testamentair, noch door een contractuele erfstelling of een schenking.
27. Huwelijksvermogensrechtelijk kan geen andere regeling dan degene die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst hebben opgenomen, de langstlevende hetzelfde civiel voordeel opleveren als het door hen aangenomen optioneel verblijvingsbeding. Een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) als correctie op deze scheiding van goederen, waaraan een gelijkaardig optioneel verblijvingsbeding zou worden gekoppeld, zou een voor de echtgenoten ongewenst structureel nadeel opleveren. Indien de echtgenoten zouden kiezen voor een TIGV zouden daarin immers enkel kunnen opgenomen worden, en vervolgens voorwerp kunnen zijn van een eventueel optioneel verblijvingsbeding, de goederen die de echtgenoten in dat TIGV inbrengen en dus vooraf, in hun huwelijksovereenkomst aanmerken als goederen die tot dat TIGV moeten behoren, evenals de goederen die de oorspronkelijk ingebrachte goederen zakenrechtelijk vervangen (zie A.L. Verbeke, ‘Scheiding van goederen en onverdeeldheden. Over de rechtsgeldigheid van een TIGV’, T.Not. 2011, p. 180 nr. 3). Zouden ze later andere goederen, zelfs gezamenlijk aangekochte goederen, in het TIGV willen opnemen, zodat het optioneel verblijvingsbeding daarop toepasselijk zou zijn, dan zouden ze die goederen telkens via een bijkomende wijziging van hun huwelijksovereenkomst in het TIGV moeten inbrengen. En zouden ze voor bepaalde goederen die tot het TIGV behoren, tijdens het huwelijk in onderling overleg tot verdeling willen overgaan, dan zouden ze dat slechts kunnen als ze het TIGV vooraf ontbinden.
Door te kiezen voor een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot hun bestaande of toekomstig te creëren onverdeeldheden, scheppen de echtgenoten de mogelijkheid om het optioneel verblijvingsbeding ook toe te passen op goederen die ze in de toekomst nog gezamenlijk zullen aankopen, zonder dat ze deze goederen hiervoor eerst in een TIGV moeten inbrengen via een nadere wijziging van hun huwelijksovereenkomst. De regeling zoals nu in hun huwelijksovereenkomst opgenomen biedt hun dus een ruimere flexibiliteit: het optioneel verblijvingsbeding zal ook toepasselijk zijn op andere nog gezamenlijk te verkrijgen goederen, en evengoed zullen ze de bestaande dan wel de later te creëren onverdeeldheden in onderling overleg kunnen beëindigen, zonder hun huwelijksovereenkomst hiervoor opnieuw te moeten wijzigen.
28. Evenmin kunnen de echtgenoten mekaar dezelfde voordelen met dezelfde civiele effecten toekennen via erfrechtelijke verkrijging, via een testament of via een gift. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen, indien toegekend via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) of via een schenking buiten huwelijksovereenkomst zouden eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet.
29. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zijn, maar die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van hun dochter zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat inkortingsrisico totaal wensen uit te schakelen. De Belgische civiele wet laat hen dat toe door het huwelijksvoordeel als niet-schenking te kwalificeren, en de inkortbaarheid ervan uit te sluiten indien, de huwelijksvoordelen louter op aanwinsten betrekking hebben.
III. Motivering van de aanvraag
30. De echtgenoten vragen van uw dienst de bevestiging dat de toekenning van dit huwelijksvoordeel, door opname in hun huwelijksovereenkomst van het tussen hen overeengekomen optioneel verblijvingsbeding, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat er geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik.
1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
31. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het optioneel verblijvingsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen bevestigd (artikel 2.3.64 § 1, vierde lid BW).
32. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
33. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen.
Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut, ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel (ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd) blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).
34. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel (en dus niet-schenking) dus voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
35. De overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst is opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
36. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten via het optioneel verblijvingsbeding zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
37. Het verblijvingsbeding zou enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn. Vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.
38. De overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst is opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
39. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
40. De echtgenoten zijn van meet af aan gehuwd geweest onder een scheidingsstelsel en wensten dit stelsel te behouden. Aan het stelsel werd evenmin een beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel hebben de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen, naast de reeds opgenomen onverdeeldmaking van een schuldvordering, een verblijvingsbeding toegevoegd, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen. Dit beding heeft dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen.
41. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst is opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
42. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1. een kosteloze beschikking;
2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
43. Het verblijvingsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
44. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst is opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
5. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044
45. De uitwerking van het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Dit beding is inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als beding met betrekking tot de vereffening, toekenning en verdeling van vermogens. Het is met het huwelijksstelsel verweven en maakt daar integraal deel van uit. Het kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd. Er is met betrekking tot het verblijvingsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas.
46. Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.
47. Dit standpunt is in casu irrelevant. Het verblijvingsbeding dat de echtgenoten gesloten hebben, moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas gelden, omdat het niet kwalificeert als een beding van aanwas, maar als een huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en valt niet onder de vereisten van SP 17044.
48. De overgang/toebedeling op grond van het optioneel verblijvingsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting. Hiervoor moet niet aan de vereisten van SP 17044 zijn voldaan, omdat het verblijvingsbeding als een huwelijksvoordeel kwalificeert.
6. Geen fiscaal misbruik – geen frustratie van fiscale bepalingen
49. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
50. Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
51. De hier beoogde verrichting frustreert geenszins een toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
52. De verrichting frustreert de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgegaan zijn tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.
53. De verrichting frustreert noch artikel 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan, noch artikel 2.7.1.0.5 VCF, omdat het verblijvingsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.
54. De verrichting verleent huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.
7. Geen fiscaal misbruik – doorslaggevende civiele motieven
55. De verrichting is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Voor deze wijziging van de huwelijksovereenkomst zijn er, zoals aangehaald, diverse feitelijke en juridische motieven, die niet fiscaal van aard zijn (zie randnummers 21-29). Het optioneel verblijvingsbeding heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).
56. De motieven van de echtgenoten bij deze verrichting zijn niet fiscaal geïnspireerd. Voor zover er dus een frustratie zou zijn van enige fiscale bepaling, quod non, zijn er immers verschillende, doorslaggevende en relevante niet-fiscale motieven voor deze verrichting.
IV. Vraagstelling
57. Om deze redenen vragen de echtgenoten van uw dienst de bevestiging dat de toekenning van een huwelijksvoordeel door opname in hun huwelijksovereenkomst van het tussen hen overeengekomen optioneel verblijvingsbeding (1) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en (2) geen van deze bepalingen frustreert, zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
58. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
59. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.
60. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
61. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
De echtgenoten behouden het basisstelsel van scheiding van goederen. Er wordt een optioneel verblijvingsbeding toegevoegd met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid toebehoren aan de echtgenoten. Het betreft actueel onverdeelde onroerende goederen, namelijk de gezinswoning en een woning in […], en onverdeelde roerende goederen, namelijk het recht op het uit te betalen tussentijds dividend voor Z (deze schuldvordering werd onverdeeld gemaakt bij de akte wijziging huwelijksovereenkomst van […]).
Deze goederen behoren de echtgenoten toe in gelijke delen, zoals blijkt uit de voorgelegde akte wijziging huwelijksovereenkomst van […].
Mogelijks zullen de echtgenoten in de toekomst ook andere goederen in onverdeeldheid verkrijgen, waarop het optioneel verblijvingsbeding dan eveneens toepasselijk zal zijn.
Het verblijvingsbeding beoogt ten voordele van de langstlevende de optionele integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn.
De langstlevende kan ook kiezen om slechts bepaalde onverdeelde goederen aan zich te laten toewijzen, en om tot verdeling over te gaan van de overige onverdeelde goederen, overeenkomstig de in de huwelijksovereenkomst gespecifieerde modaliteiten.
62. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat de toebedeling van de onverdeelde goederen die gebeurt als huwelijksvoordeel, zoals opgenomen in artikel 26 en 27 van de akte houdende wijziging huwelijksovereenkomst dd. […], een overeenkomst onder bezwarende titel is. Bovendien blijft deze overeenkomst onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.
Artikel 28 van de akte van […] wordt op die manier geformuleerd dat, in samenlezing met artikel 33 van voormelde akte, het voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat op grond van de keuze voor een verdeling van de onverdeelde boedel overeenkomstig een door de langstlevende te kiezen toe te passen verdeelsleutel, eveneens louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, namelijk als een huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking.
63. Wat de fiscale behandeling van het beding van toebedeling van onverdeelde goederen betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is, doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.
In de mate dat de toebedeling ingevolge de verdeling van de onverdeelde boedel overeenkomstig een door de langstlevende gekozen toe te passen verdeelsleutel effectief een huwelijksvoordeel is, kan dezelfde redenering gevolgd worden voor de fiscale behandeling ervan.
64. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.
65. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.
66. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.
67. Uit het voorgaande volgt dat de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF in principe geen toepassing vinden op de toebedeling van de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren.
68. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan evenwel worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.
69. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
70. Uit de aanvraag blijkt dat de echtgenoten hun basisstelsel van scheiding van goederen wensen te behouden, gelet op de vermogensrechtelijke autonomie en de schuldeisersbescherming die voor hen essentieel blijven.
Bij de akte wijziging huwelijksovereenkomst dd. […] werd het verrekenbeding ingeval van echtscheiding geschrapt en het verrekenbeding ingeval van overlijden vervangen door een optioneel verblijvingsbeding. De langstlevende echtgenoot zal het optioneel verblijvingsbeding kunnen toepassen op de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren. Het betreft op dit moment onverdeelde onroerende en roerende goederen.
De langstlevende kan evenwel kiezen om zich (voor alle of bepaalde onverdeelde goederen) niet op het verblijvingsbeding te beroepen en gewoonweg tot verdeling van deze onverdeelde goederen over te gaan.
De echtgenoten hebben samen één minderjarig kind. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.
71. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven in de randnummers 21-29 is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
72. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] In de akte wijziging huwelijksovereenkomst dd. […] werd het volgende opgenomen:
“[…]”