Onderafdeling 2. Definitieve ambtsbeëindiging
Artikel 24/3 (W2)
§1. Als het statutaire personeelslid gebruik maakt van de mogelijkheid tot vervroegde pensionering door toepassing van de pensioenwetgeving, wordt de aanstelling van het statutaire personeelslid beëindigd.
Met toepassing van artikel 111bis van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en artikel 194/1 van het decreet van 22 december 2017 kan de aanstelling van het statutaire personeelslid worden beëindigd.
Bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd kan de aanstelling van het statutaire personeelslid worden beëindigd overeenkomstig het tweede lid.
§2. Bij de beëindiging van de aanstelling van het statutaire personeelslid, vermeld in paragraaf 1, wordt het personeelslid schriftelijk van het ontslag op de hoogte gebracht.
§3. Als de aanstelling van het statutaire personeelslid wordt beëindigd door het bestuur met toepassing van paragraaf 1, tweede lid, punt 2°, houdt de opzeggingstermijn op te lopen gedurende de volgende gevallen:
1° bij opname van jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 52;
2° bij opname van zwangerschaps- en bevallingsverlof, vermeld in artikel 56;
3° gedurende de tijd dat het personeelslid afwezig is wegens maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving;
4° bij opname van het omstandigheidsverlof als vermeld in artikel 67, §3, punt 2°;
5° bij de onbezoldigde afwezigheid om dwingende reden, vermeld in artikel 66/1;
6° bij opname van adoptieverlof, vermeld in artikel 59;
7° bij opname van verlof wegens arbeidsongeschiktheid, vermeld in artikel 62, §1, eerste lid. (W2)
In artikel 24/3 wordt bepaald op welke gronden de aanstelling van een statutair personeelslid beëindigd kan worden. Enerzijds wordt de statutaire aanstelling beëindigd als het statutaire personeelslid gebruik maakt van de mogelijkheid tot een vervroegde pensionering door de toepassing van en in overeenstemming met de randvoorwaarden die daartoe in de pensioenwetgeving zijn vastgesteld (de mogelijkheden rond vervroegd pensioen worden vastgesteld in federale wetgeving), anderzijds kan de statutaire aanstelling beëindigd worden bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd of door toepassing van de ontslagregeling als vastgesteld in artikel 111bis van het Provinciedecreet en artikel 194/1 van het decreet over het lokaal bestuur.
Het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd leidt aldus niet langer automatisch tot het beëindigen van de statutaire hoedanigheid, in tegenstelling tot de regeling vastgesteld in de rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en 12 november 2010. Als een statutair personeelslid langer wil werken na de wettelijke pensioenleeftijd, dan kan dit. Het bestuur kan er evenwel ook voor kiezen om het statutaire dienstverband te beëindigen na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en zal daartoe een beslissing moeten nemen die te beschouwen is als een individuele bestuurlijke rechtshandeling. Deze vorm van ontslag vormt een bijzondere toepassing van artikel 111bis Provinciedecreet en artikel 194/1 van het decreet over het lokaal bestuur. Dit betekent dat een statutair personeelslid bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd door het provinciaal of lokaal bestuur niet kan worden ontslagen, tenzij de beëindiging is gebaseerd op redenen die verband houden met het gedrag of de geschiktheid van het personeelslid of berusten op noodwendigheden voor de werking van het bestuur (cf. advies Raad van State).
Daarnaast stelt dit artikel dat het personeelslid steeds schriftelijk van het ontslag op de hoogte moet worden gesteld.
De ontslagregeling in artikel 111bis van het Provinciedecreet en artikel 194/1 van het decreet over het lokaal bestuur stelt de overeenkomstige toepassing van titel I, hoofdstuk IV, van de Arbeidsovereenkomstenwet vast. Dit betekent dat ook de modaliteiten van het ontslag, zoals de bepalingen rond opzeggingstermijnen, -vergoedingen en datum van uitdiensttreding, van overeenkomstige toepassing worden bij het ontslag van statutaire personeelsleden. De regeling in het Provinciedecreet en het decreet over het lokaal bestuur betreft ook het vrijwillige ontslag door het statutaire personeelslid. Ook in die situatie zijn de overeenkomstige bepalingen hierover wat betreft opzeggingstermijnen, -vergoedingen, kennisgeving, … uit de Arbeidsovereenkomstenwet van overeenkomstige toepassing. Lees meer over de decretale ontslagregeling voor statutaire personeelsleden op de website Lokaal Bestuur.
Als de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen van toepassing is, wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen die uit die wet voortvloeien.
Het personeelslid wordt ervan op de hoogte gebracht :
1° of het onderworpen is aan de bepalingen van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen;
2° en zo ja, welke concrete maatregelen de overheid en hijzelf binnen een bepaalde termijn moeten treffen voor de vrijwaring van zijn socialezekerheidsrechten (betalingen van de noodzakelijke bijdragen voor de toegang tot het stelsel van de werkloosheid, van de ziekteverzekering sector uitkeringen, en van de moederschapsverzekering; inschrijving als werkzoekende binnen dertig dagen of inlevering van attest van ziekte of invaliditeit).
Het is de bedoeling te voorkomen dat het betrokken personeelslid louter door een gebrek aan informatie de toegang tot de vermelde socialezekerheidsrechten zou verliezen.
Paragraaf 3 stelt de gevallen vast waarbij de opzeggingstermijn van het statutaire personeelslid tijdelijk ophoudt te lopen bij een ontslag vanwege het bestuur, naar analogie met de regeling die ten aanzien van contractanten bij lokale en provinciale besturen van toepassing is op grond van artikel 38 van de Arbeidsovereenkomstenwet.
Als een bestuur het statutaire dienstverband beëindigt met toepassing van artikel 111bis van het Provinciedecreet of artikel 194/1 van het decreet over het lokaal bestuur, zijn de opzeggingstermijnen en modaliteiten als vastgesteld in titel I, hoofdstuk IV, van de Arbeidsovereenkomstenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de statutaire personeelsleden.
Overeenkomstig het artikel 38 van de Arbeidsovereenkomstenwet, schorsen de in paragraaf 3 opgesomde omstandigheden en verloven tijdelijk de lopende opzeggingstermijn gedurende de periode van de opgesomde omstandigheid. Na die periode loopt de opzeggingstermijn weer verder.
Schematisch overzicht van de omstandigheden die aanleiding geven tot het schorsen van de lopende opzeggingstermijn bij contractuele en statutaire personeelsleden bij lokale en provinciale besturen:
Contractanten (artikel 38 Arbeidsovereenkomstenwet) | Statutairen (artikel 24/3, §3, BVR RPR) |
---|---|
art. 28, 1°, Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de dagen waarop de onderneming wegens jaarlijkse vakantie is gesloten alsook de dagen waarop de werknemer buiten die periode jaarlijkse vakantie neemt | 1° bij opname van jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 52 van het BVR RPR |
art. 28, 2°, Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de periodes van verlof en arbeidsonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 (moederschapsbescherming) | 2° bij opname van zwangerschaps- en bevallingsverlof, vermeld in artikel 56 van het BVR RPR (dat artikel verwijst naar het hoofdstuk 4 moederschapsbescherming van de arbeidswet van 16 maart 1971) |
art. 28, 5°, Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de tijd dat de werknemer afwezig is wegens maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving waarvan hij het voorwerp is | 3° gedurende de tijd dat het personeelslid afwezig is wegens maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving |
art. 30, §2, Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de twintig dagen, door hem te kiezen binnen vier maanden te rekenen vanaf de dag van de bevalling, heeft de werknemer het recht om van het werk afwezig te zijn, ter gelegenheid van de geboorte van een kind waarvan de afstemming langs zijn zijde vaststaat | 4° bij opname van het omstandigheidsverlof als vermeld in artikel 67, §3, punt 2°, van het BVR RPR (personeelsleden hebben recht op 20 dagen omstandigheidsverlof wanneer de echtgenote of samenwonende partner, of ter gelegenheid van de geboorte van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer bevalt) |
art. 30bis Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de periode waarin de werknemer het recht heeft om van het werk afwezig te zijn om dwingende redenen | 5° bij onbezoldigde afwezigheid om dwingende reden, vermeld in artikel 66/1 van het BVR RPR (dat artikel verwijst naar artikel 30bis van de Arbeidsovereenkomstenwet) |
art. 30ter Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de periode waarin de werknemer die in het kader van een adoptie een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, recht op een adoptieverlof heeft. Dat adoptieverlof kan opgenomen worden gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken | 6° bij opname van adoptieverlof, vermeld in artikel 59 van het BVR RPR (dat artikel verwijst naar artikel 30ter van de Arbeidsovereenkomstenwet) |
art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet: gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid | 7° bij opname van verlof wegens arbeidsongeschiktheid, vermeld in artikel 62, §1, eerste lid, van het BVR RPR (dat artikel bepaalt dat personeelsleden die door ziekte of ongeval ongeschikt zijn om hun functie uit te oefenen, verlof krijgen wegens arbeidsongeschiktheid) |
Toepassing Wet 20 juli 1991
De wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen stelt dat de werkgever (in casu: lokaal of provinciaal bestuur) de nodige bijdragen moet betalen aan de RSZ om na het einde van een statutaire tewerkstelling rechten te openen op de regelingen van de ziekte-uitkeringen, moederschapsbescherming en werkloosheid. Deze regeling is voor besturen van toepassing ten aanzien van personen “wiens arbeidsverhouding in een overheidsdienst of in elke andere publiekrechtelijke instelling een einde neemt omdat zij eenzijdig wordt verbroken door de overheid of omdat de benoemingsakte wordt vernietigd, ingetrokken, opgeheven of niet hernieuwd”.
De verplichtingen die voortvloeien uit deze wet moeten opgenomen worden in de ontslagbrief.
Het gaat hierbij onder meer over de volgende verplichtingen:
- Verplichtingen als werkgever
Het volgende wordt gestort aan de RSZ:
- De door de werkgever en de werknemer verschuldigde bijdragen voor de periode die overeenstemt met het aantal werkdagen dat het ontslagen personeelslid, gelet op de leeftijdsgroep waartoe hij behoort, moet bewijzen om gerechtigd te zijn op de werkloosheidsuitkeringen op grond van de geldende reglementering.
- De door de werkgever en de werknemer verschuldigde bijdragen, berekend over een periode van 12 maanden, om het personeelslid recht te geven op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen, en op de moederschapsverzekering.
- De werknemersbijdragen komen ten laste van de werkgever, behalve indien het beëindigen van de arbeidsverhouding, op grond van het voor het personeelslid geldende statuut, aanleiding geeft tot de uitbetaling van een premie, van een toelage of van een vergoeding wegens ontslag, of tot een na te leven opzeggingstermijn. Enkel de bijdragen die het bedrag overtreffen dat wordt ingehouden op premie, toelage of vergoeding of loon tijdens opzegging, zijn ten laste van bestuur
De RSZ laat het bestuur weten wat de bijdragen zijn die het bestuur moet storten. Het bestuur kan hiervoor contact opnemen met de RSZ.
- Verplichtingen personeelslid
De extra sociale bescherming wordt alleen verleend als het personeelslid binnen de 30 dagen na het ontslag:
- ofwel zich laat inschrijven als werkzoekende;
- ofwel een contractueel werknemer wordt;
- ofwel bewijst dat hij arbeidsongeschikt is wegens ziekte of invaliditeit, of in moederschapsrust is.
Als alle bovenstaande formaliteiten vervuld zijn, genieten de gewezen personeelsleden een sociale bescherming inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid, ziekteverzekering en moederschapsbescherming.
Meer informatie kan je terugvinden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid(opent in nieuw venster).
De opzeggingstermijn wordt geschorst in een specifiek aantal gevallen (zie limitatieve opsomming)
Ontslagmogelijkheid met toepassing van artikel 111bis van het Provinciedecreet van 9 december 2005 of artikel 194/1 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur
Geen plicht meer tot ontslag bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd
Ontslag bij vervroegde pensionering