Gedaan met laden. U bevindt zich op: Selectie overheidsopdrachten Overheidsopdrachten en raamcontracten

Selectie overheidsopdrachten

Algemeen

Bij de selectie gaat de aanbesteder na of de kandidaten of inschrijvers (art. 66, §1, 2° Wet Overheidsopdrachten):

  • de toegang tot de opdracht niet is ontzegd o.b.v. in de artikelen 67 tot 70 bepaalde uitsluitingsgronden
  • voldoen aan de door de aanbesteder vastgestelde kwalitatieve selectiecriteria en de criteria inzake selectiebeperking

Uitsluitingsgronden

Een kandidaat of inschrijver kan enkel worden toegelaten tot de procedure indien de toegang hem niet is ontzegd op grond van de uitsluitingsgronden vermeld in de artikelen 67 tot en met 70 Wet Overheidsopdrachten.

De regelgeving overheidsopdrachten onderscheidt drie soorten uitsluitingsgronden:

  • de verplichte uitsluitingsgronden (art. 67 Wet Overheidsopdrachten en art. 61 KB Plaatsing)
  • de uitsluitingsgrond i.v.m. fiscale en sociale schulden (art. 68 Wet overheidsopdrachten en art. 62 en 63 KB Plaatsing)
  • de facultatieve uitsluitingsgronden (art. 69 Wet Overheidsopdrachten)

De uitsluitingsgronden zijn elk individueel van toepassing op:

  • alle deelnemers die zich samen kandidaat stellen en de intentie hebben om, in geval van selectie, een combinatie van ondernemers op te richten;
  • alle deelnemers die samen een offerte indienen als combinatie van ondernemers;
  • de derden op wiens draagkracht een beroep wordt gedaan om te voldoen aan de eisen inzake kwalitatieve selectie.

Indien bij controle van deze entiteiten blijkt dat een verplichte uitsluitingsgrond aanwezig is of indien blijkt dat deze sociale of fiscale schulden heeft, dient de aanbesteder de betreffende kandidaat of inschrijver te verplichten om deze entiteit te vervangen. Bij aanwezigheid van een facultatieve uitsluitingsgrond heeft de aanbesteder de mogelijkheid om de vervanging van deze entiteit te eisen. Indien de kandidaat of inschrijver niet ingaat op dit verzoek tot vervangen, zal dit aanleiding geven tot zijn niet-selectie.

Verplichte uitsluitingsgronden (art. 67 Wet Overheidsopdrachten en art. 61 KB Plaatsing)

De aanbesteder is verplicht om een kandidaat of inschrijver uit te sluiten van deelname aan de plaatsingsprocedure, in welk stadium van de procedure ook, wanneer hij ervan op de hoogte is of heeft vastgesteld dat de kandidaat of inschrijver door een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde veroordeeld is voor één van de volgende misdrijven:

  • deelneming aan een criminele organisatie
  • omkoping
  • terroristische misdrijven of strafbare feiten in verband met terroristische activiteiten
  • fraude
  • witwassen van geld of financiering van terrorisme
  • kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel
  • tewerkstellen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

De uitsluiting van de kandidaat of inschrijver geldt slechts voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van de veroordeling. Men controleert de toestand van de kandidaat of inschrijver op de dag die volgt op de uiterste datum voor de indiening van aanvragen tot deelneming dan wel de indiening van de offertes.

Voor opdrachten die de Europese drempels bereiken, geldt de verplichting tot uitsluiting niet enkel in hoofde van de kandidaat of inschrijver zelf, maar ook in hoofde van elk persoon die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthouden orgaan van de onderneming of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft. Voor opdrachten onder de Europese drempels is deze controle niet verplicht.

De controle van deze uitsluitingsgrond gebeurt aan de hand van een uittreksel uit het strafregister, of aan de hand van een gelijkwaardig document van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van de lidstaat of het land van oorsprong of het land waar de ondernemer is gevestigd, waaruit blijkt dat aan de betrokken eisen is voldaan (art. 72, §2, 1° KB Plaatsing).

Voor de verplichte uitsluiting m.b.t. de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen gelden enkele uitzonderingen op het voorgaande:

  • Een veroordeling door een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde is in dit geval niet vereist. Een administratieve of rechterlijke beslissing kan dan volstaan. Dit kan bijvoorbeeld een schriftelijke kennisgeving van de arbeidsinspectie o.b.v. art. 49/2 van het Sociaal Strafwetboek zijn.
  • In dat geval geldt de uitsluiting voor een periode van vijf jaar vanaf de beëindiging van de inbreuk.
  • De verplichting tot uitsluiting geldt ook indien de persoon die in de administratieve of rechterlijke beslissing is aangeduid als de persoon bij wie de inbreuk is vastgesteld, lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft.

Op de hoger vermelde verplichte uitsluitingsgronden gelden twee mogelijke afwijkingen:

  • Om dwingende redenen van algemeen belang zou de aanbesteder bij wijze van uitzondering kunnen beslissen om een kandidaat of inschrijver, die zich in één van de verplichte uitsluitingsgronden bevindt, toch toe te laten tot de plaatsingsprocedure. Deze mogelijkheid moet dan op voorhand door de aanbesteder zijn aangegeven in de opdrachtdocumenten.
  • De kandidaat of inschrijver, die zich in een verplichte uitsluitingsgrond bevindt, moet toch niet worden uitgesloten indien deze aantoont dat hij toereikende corrigerende maatregelen heeft genomen om zijn betrouwbaarheid aan te tonen (zie verder bij corrigerende maatregelen).

Sociale en fiscale schulden (art. 68 Wet Overheidsopdrachten en art. 62 en 63 KB Plaatsing)

Behalve om dwingende redenen van algemeen belang, is de aanbesteder verplicht om een kandidaat of inschrijver uit te sluiten van deelname aan de plaatsingsprocedure, in welk stadium van de procedure ook, indien de kandidaat of inschrijver niet voldoet aan zijn verplichtingen tot betaling van zijn belastingen of sociale zekerheidsbijdragen.

De aanbesteder moet de kandidaat of inschrijver echter toch niet uitsluiten indien

  • de sociale of fiscale schuld € 3.000 niet overschrijdt;
  • of de sociale of fiscale schuld € 3.000 wel overschrijdt, maar de kandidaat of inschrijver kan aantonen dat hij op een aanbesteder of op een overheidsbedrijf één of meer schuldvorderingen bezit die zeker, opeisbaar en vrij van verbintenis t.o.v. derden zijn. Deze schuldvorderingen moeten ten minste gelijk zijn aan de bestaande schuld verminderd met € 3.000.

Indien de aanbesteder een schuld hoger dan € 3.000 vaststelt, zal hij de kandidaat of inschrijver steeds moeten verzoeken of hij dergelijke schuldvorderingen kan aantonen. De kandidaat of inschrijver kan zich voor dit bewijs niet beperken tot het voorleggen van een factuur. Hij moet in staat zijn een document voor te leggen dat uitgaat van de betreffende aanbesteder.

Of een kandidaat of inschrijver een sociale of fiscale schuld heeft, moet door de aanbesteder binnen twintig dagen na het uiterste indieningstijdstip worden gecontroleerd. Deze controle gebeurt via Digiflow of een gelijkaardige gratis toegankelijke elektronische toepassing in een andere lidstaat. Indien de raadpleging van Digiflow onvoldoende zekerheid biedt over de toestand van de kandidaat of inschrijver (bv. bij een buitenlandse kandidaat of inschrijver), dient de aanbesteder bij de kandidaat of inschrijver een recent attest op te vragen waaruit blijkt dat hij aan zijn sociale of fiscale verplichtingen heeft voldaan.

Indien blijkt dat de kandidaat of inschrijver sociale of fiscale schulden heeft, kan de aanbesteder hem alsnog niet zonder meer uitsluiten. Hij dient de kandidaat of inschrijver éénmaal de kans te geven om zich in regel te stellen t.o.v. zijn sociale en/of fiscale verplichtingen. De aanbesteder stelt de kandidaat of inschrijver in kennis van zijn schulden en geeft hem een termijn van vijf werkdagen om het bewijs te geven van de regularisatie. Het eventueel overschrijden van deze termijn moet geval per geval worden beoordeeld en kan, met inachtneming van onder meer het proportionaliteitsbeginsel, eventueel worden aanvaard. De regularisatie zelf dient wel sowieso binnen deze termijn te zijn gebeurd.

Sociale schulden – attest

Voor een kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt dat onderworpen is aan de Belgische RSZ-regeling (wet van 27/06/1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders), wordt het attest uitgereikt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Het attest dient betrekking te hebben op het laatste afgelopen kalenderkwartaal vóór de uiterste datum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes. Indien er bij de aanbesteder na ontvangst van dit attest toch nog twijfel blijft bestaan, dient zij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid hieromtrent te bevragen.

Gaat het echter om een kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt uit een andere lidstaat van de Europese Unie, wordt het attest uitgereikt door de bevoegde buitenlandse overheid. Dit attest moet dan bevestigen dat de kandidaat of inschrijver voldaan heeft aan zijn verplichtingen inzake betaling van zijn RSZ-bijdragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is, en dit volgens de rekening die ten laatste op het uiterste indieningstijdstip is opgemaakt.

Wanneer de kandidaat of inschrijver personeel tewerkstelt dat zowel onderworpen is aan de Belgische RSZ-regeling als aan de regeling van een andere lidstaat van de Europese Unie, moeten beide soorten attesten worden voorgelegd.

Indien de kandidaat of inschrijver onderworpen is aan de sociale zekerheid van de zelfstandigen, kan de aanbesteder inlichtingen inwinnen over zijn toestand om na te gaan of hij aan zijn verplichtingen inzake betaling van RSZ-bijdragen heeft voldaan. Het nazicht van hun toestand inzake betaling van de sociale bijdragen kan, voor de zelfstandigen die onderworpen zijn aan het in België toepasselijke stelsel, worden gedaan aan de hand van een fiscaal attest dat wordt voorgelegd door de kandidaten of inschrijvers. Dit attest wordt hen jaarlijks overgemaakt door het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.

Een werkgever die het statuut van zelfstandige heeft en werknemers tewerkstelt, is verplicht om zowel een attest voor te leggen betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen, voor zichzelf, als een ander attest vanwege de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Fiscale schulden – attest

Het attest m.b.t. de naleving van de fiscale verplichtingen wordt uitgereikt door de bevoegde Belgische en/of buitenlandse overheid. Dit attest dient te bevestigen dat de kandidaat of inschrijver heeft voldaan aan zijn fiscale verplichtingen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is (‘de fiscale balans’).

Indien er op basis van dit attest nog twijfel bestaat bij de aanbesteder, dient zij de Federale Overheidsdienst Financiën hieromtrent te bevragen.

Bovendien kan de aanbesteder ook de naleving van de betaling van andere fiscale schulden dan degene die gevat worden door hogervermeld attest, controleren. In dat geval dient hij te preciseren in de opdrachtdocumenten welke andere fiscale schulden hij wenst te onderzoeken en aan de hand van welke documenten hij dit wenst te doen.

Facultatieve uitsluitingsgronden (art. 69 Wet Overheidsopdrachten)

De aanbesteder heeft de mogelijkheid (en niet de verplichting) om een kandidaat of inschrijver uit te sluiten van deelname aan de plaatsingsprocedure, in welk stadium van de procedure ook, wanneer de kandidaat of inschrijver:

  • De in artikel 7 van de Wet Overheidsopdrachten vermelde verplichtingen op het vlak van milieu-, sociaal en arbeidsrecht heeft geschonden. De aanbesteder moet dit aantonen met elk passend middel.
  • In staat van faillissement of vereffening verkeert, zijn werkzaamheden heeft gestaakt, een gerechtelijke reorganisatie ondergaat, aangifte heeft gedaan van zijn faillissement, voor hem een procedure van vereffening of gerechtelijke reorganisatie aanhangig is, of hij in een vergelijkbare toestand verkeert als gevolg van een soortgelijke procedure die in een andere nationale reglementering bestaat. Dit wordt aangetoond aan de hand van een getuigschrift van de bevoegde instantie van het betrokken land (art. 72, §2, 2° KB Plaatsing).
  • Een ernstige beroepsfout heeft begaan, waardoor zijn integriteit in twijfel kan worden getrokken. De aanbesteder kan dit met elk passend middel aantonen.
  • Handelingen zou hebben gesteld, overeenkomsten zou hebben gesloten of afspraken zou hebben gemaakt, die gericht zijn op de vervalsing van de mededinging (art. 5, lid 2 Wet Overheidsopdrachten). De aanbesteder dient hiervoor over voldoende plausibele aanwijzingen te beschikken.
  • Zich in een belangenconflict bevindt in de zin van artikel 6 van de Wet Overheidsopdrachten en dit belangenconflict niet met een minder ingrijpende maatregel kan worden verholpen.
  • Betrokken is geweest bij de voorbereiding van de plaatsingsprocedure waardoor zich een vervalsing van de mededinging (art. 52 Wet Overheidsopdrachten) heeft voorgedaan, en deze niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden verholpen.
  • Zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van informatie m.b.t. de uitsluitingsgronden en de kwalitatieve selectie, of hij informatie heeft achtergehouden of de ondersteunende documenten m.b.t. het UEA niet heeft kunnen voorleggen.
  • Getracht heeft om
    • Ofwel het besluitvormingsproces van de aanbesteder onrechtmatig te beïnvloeden,
    • Ofwel vertrouwelijke informatie te verkrijgen die hem onrechtmatige voordelen in de plaatsingsprocedure kan bezorgen,
    • Ofwel verwijtbaar misleidende informatie te verstrekken die een belangrijke invloed kan hebben op beslissingen inzake uitsluiting, selectie en gunning.

De mogelijkheid om een kandidaat of inschrijver op basis van één van deze gronden uit te sluiten geldt slechts voor een periode van drie jaar vanaf de datum van de betrokken gebeurtenis of vanaf de beëindiging van de inbreuk (wanneer het een voortdurende inbreuk betreft).

De aanbesteder is niet verplicht om deze facultatieve uitsluitingsgronden te controleren in hoofde van de personen die lid zijn van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid hebben. Hij is hiertoe wel verplicht indien hij dit zo heeft bepaald in de opdrachtdocumenten.

De mogelijkheid om een kandidaat of inschrijver omwille van één van hogervermelde facultatieve uitsluitingsgronden uit te sluiten, vervalt, indien de betreffende kandidaat of inschrijver aantoont dat hij toereikende corrigerende maatregelen heeft genomen die zijn betrouwbaarheid aantonen (zie hieronder bij corrigerende maatregelen).

Corrigerende maatregelen (art. 70 Wet Overheidsopdrachten)

Indien een kandidaat of inschrijver zich in een verplichte of een facultatieve uitsluitingsgrond bevindt, mag hij bewijzen dat hij maatregelen heeft genomen die zijn betrouwbaarheid voldoende aantonen, ondanks de aanwezige uitsluitingsgrond. Indien de aanbesteder dit bewijs voldoende acht, wordt de kandidaat of inschrijver niet uitgesloten van de procedure. Deze mogelijkheid bestaat niet in geval van sociale of fiscale schulden, daar geldt reeds een specifieke regularisatiemogelijkheid.

Vooreerst is het van belang om te benadrukken dat de kandidaat of inschrijver deze corrigerende maatregelen op eigen initiatief moet aantonen. De aanbesteder heeft dus niet de verplichting om de kandidaat of inschrijver hieromtrent te bevragen.

De kandidaat of inschrijver kan bijvoorbeeld aantonen:

  • dat hij eventuele schade als gevolg van strafrechtelijke inbreuken of fouten heeft betaald of heeft toegezegd te zullen vergoeden;
  • dat hij de feiten en omstandigheden heeft opgehelderd door actief mee te werken met de onderzoekende autoriteiten;
  • dat hij concrete technische, organisatorische en personeelsmaatrelen heeft genomen die geschikt zijn om verdere strafrechtelijke inbreuken of fouten te voorkomen.

Voor opdrachten vanaf de Europese drempels (m.u.v. een OPZB o.b.v. art. 42, § 1, 1°, b) en d), 2°, 3°, 4°, b), en c) Wet Overheidsopdrachten) dienen de corrigerende maatregelen in principe te worden vermeld in het UEA.

Voor opdrachten onder de Europese drempels (en OPZB’s o.b.v. artikel 42, § 1, 1°, b) en d), 2°, 3°, 4°, b), en c) Wet Overheidsopdrachten) zal de impliciete verklaring op erewoord niet gelden voor de uitsluitingsgronden waarvoor de kandidaat of inschrijver een beroep doet op corrigerende maatregelen. Bijgevolg zullen de corrigerende maatregelen in dat geval moeten worden vermeld in de aanvraag tot deelneming of offerte.

De aanbesteder dient deze maatregelen te beoordelen. Hiervoor moet zij de ernst en de bijzondere omstandigheden van de strafrechtelijke inbreuken of de fout in acht nemen. De beslissing zal alleszins materieel en formeel gemotiveerd moeten worden. Wanneer de aanbesteder van oordeel is dat de maatregelen onvoldoende zijn, dient zij de redenen daartoe aan de kandidaat of inschrijver (bv. in de selectiebeslissing of gunningsbeslissing) mee te delen.

Een ondernemer heeft niet de mogelijkheid om corrigerende maatregelen aan te tonen indien hij bij rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde is uitgesloten van deelneming aan plaatsingsprocedures. Dit zal echter slechts zeer uitzonderlijk voorkomen.

Bewijsmiddelen (art. 72, §2 KB Plaatsing)

Artikel 72, §2 KB Plaatsing geeft aan welke documenten door de aanbesteder aanvaard moeten worden als bewijs dat de kandidaat of inschrijver zich niet in de betreffende uitsluitingsgronden bevindt:

  • Voor de verplichte uitsluitingsgronden (art. 67 Wet Overheidsopdrachten) gaat het om een uittreksel uit het strafregister, of een gelijkwaardig document van een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie van de lidstaat of het land van oorsprong of het land waar de ondernemer is gevestigd, waaruit blijkt dat aan de betrokken eisen is voldaan.
  • Voor de sociale en fiscale schulden (art. 68 Wet Overheidsopdrachten): een getuigschrift verstrekt door de bevoegde instantie van het betrokken land (zie hoger).
  • Voor de facultatieve uitsluitingsgrond m.b.t. faillissement e.d. (art. 69, 2° Wet Overheidsopdrachten): een getuigschrift verstrekt door de bevoegde instantie van het betrokken land.

Artikel 72 voorziet echter in een regeling voor het geval dat dergelijke documenten of getuigschriften niet door het betrokken land worden uitgegeven of indien de documenten niet alle gevallen van de betreffende uitsluitingsgronden dekken. De documenten kunnen dan vervangen worden door een verklaring onder ede of, in landen waar niet voorzien is in dergelijke verklaringen, door een plechtige verklaring die door de kandidaat of inschrijver wordt afgelegd t.o.v. een bevoegde rechterlijke of administratieve instantie, een notaris of een bevoegde beroepsorganisatie van het land van herkomst of de lidstaat van het land waar de kandidaat of inschrijver gevestigd is.

De kandidaat of inschrijver kan desgevallend aan de bevoegde overheid van de lidstaat waar hij gevestigd is, een officiële verklaring vragen die bevestigt dat de betreffende documenten niet uitgegeven worden of dat de documenten niet alle gevallen van de betreffende uitsluitingsgronden dekken. Het model voor die officiële verklaring wordt beschikbaar gesteld via e-Certis(opent in nieuw venster), de online databank van certificaten.

Controle

Hoe en op welk ogenblik de uitsluitingsgronden en de kwalitatieve selectie dient te worden gecontroleerd, verschilt naargelang het gaat om opdrachten vanaf de Europese drempels (m.u.v. een OPZB o.b.v. art. 42, § 1, 1°, b) en d), 2°, 3°, 4°, b), en c) Wet Overheidsopdrachten) en opdrachten onder de Europese drempels (en OPZB’s o.b.v. artikel 42, § 1, 1°, b) en d), 2°, 3°, 4°, b), en c) Wet Overheidsopdrachten).

Uniform Europees Aanbestedingsdocument (art. 73 Wet Overheidsopdrachten en art. 38 KB Plaatsing)

Het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) is een standaardformulier houdende een verklaring dat ondernemers bij hun aanvraag tot deelneming of offerte dienen te voegen waarmee zij voorlopig kunnen bewijzen dat zij voldoen aan:

Kandidaten of inschrijvers hoeven dan niet alle documenten en certificaten hiertoe bij hun aanvraag tot deelneming of offerte te voegen, wat de administratieve lasten kan verlichten.

Dit formulier is opgenomen in de Uitvoeringsverordening 2016/7 van de Commissie van 5 januari 2016 houdende een standaardformulier voor het Uniform Europees Aanbestedingsdocument.

Het gebruik van het UEA is verplicht voor opdrachten vanaf de Europese drempels, m.u.v. dergelijke opdrachten die worden geplaatst met een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking o.b.v. art. 42, § 1, 1°, b) en d), 2°, 3°, 4°, b), en c) Wet Overheidsopdrachten.

Verplichtingen aanbesteder

Om het UEA te kunnen gebruiken, dient de aanbesteder in de aankondiging van de opdracht (of in het bestek in het geval van een OPZB) de richtsnoeren te vermelden hoe een kandidaat of inschrijver het UEA dient in te vullen. Hij kan dit bv. bij het punt ‘Nadere inlichtingen’ van de aankondiging aangeven. Sowieso moet de aanbesteder vermelden hoe kandidaten of inschrijvers deel IV van het UEA dienen in te vullen:

  • ofwel door precieze inlichtingen op te geven door deel A tot D volledig in te vullen
  • ofwel door het louter invullen van het onderdeel “Algemene aanwijzing voor alle selectiecriteria”, waardoor de kandidaat of inschrijver over het algemeen aangeeft dat hij voldoet aan de voorgeschreven selectiecriteria (deze optie wordt sowieso toegepast bij sociale en andere specifieke diensten).
Verplichtingen kandidaat/inschrijver

Vervolgens dient de kandidaat of inschrijver het UEA in te vullen en samen met zijn aanvraag tot deelneming of offerte in te dienen. Het UEA dient volgende gegevens te vermelden:

  • een formele verklaring dat de ondernemer voldoet aan de uitsluitingsgronden en de selectiecriteria;
  • welke instantie de bewijsstukken hiertoe vaststelt;
  • een formele verklaring dat de ondernemer bewijsstukken zal aanleveren op verzoek van de aanbesteder;
  • informatie van de databank indien de gegevens daar beschikbaar zijn, zoals het internetadres van de databank, alle identificatiegegevens en indien nodig een verklaring van instemming.

Ondernemers kunnen het reeds in een vorige procedure gebruikte UEA opnieuw gebruiken, mits zij bevestigen dat de daarin opgenomen gegevens nog steeds correct zijn.

Indien de kandidaat of inschrijver een beroep doet op de draagkracht van andere entiteiten, moeten ook voor deze entiteiten een UEA worden ingevuld en ingediend. Dit geldt ook voor alle deelnemers aan een combinatie zonder rechtspersoonlijkheid.

Controle UEA door aanbesteder

Vóór het ogenblik van de gunning van de opdracht dient de aanbesteder de informatie uit het UEA te controleren. De aanbesteder verzoekt de inschrijver hiertoe om de actuele ondersteunende documenten m.b.t. de uitsluitingsgronden en de selectiecriteria over te leggen. Indien nodig kan hij de inschrijver ook verzoeken om de ontvangen certificaten aan te vullen of te verduidelijken. Deze controleverplichting geldt niet bij raamovereenkomsten overeenkomstig art. 43, § 4 of § 5, 1° Wet Overheidsopdrachten, met name waarbij alle voorwaarden vastliggen in de raamovereenkomst.

Daarnaast kan de aanbesteder kandidaten en inschrijvers tijdens de procedure te allen tijde verzoeken de vereiste ondersteunende documenten geheel of gedeeltelijk in te dienen wanneer dit noodzakelijk is voor het goede verloop van de procedure. In een tweestapsprocedure zal het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om de ondersteunende documenten op te vragen om een selectiebeslissing te kunnen nemen. Hierbij zal men deze niet pas op het ogenblik vóór de gunning kunnen opvragen.

De kandidaat of inschrijver is verplicht om de gevraagde documenten over te leggen, tenzij:

  • De betreffende informatie rechtstreeks beschikbaar is via een gratis toegankelijke nationale databank, zoals Digiflow.
  • De aanbesteder de documenten reeds in zijn bezit heeft t.g.v. een vorige opdracht of raamovereenkomst, dit op voorwaarde dat de kandidaat of inschrijver in zijn aanvraag tot deelneming of offerte de procedure identificeert tijdens dewelke hij deze documenten reeds heeft voorgelegd en voor zover de voormelde inlichtingen en documenten nog beantwoorden aan de gestelde vereisten.

Impliciete verklaring op erewoord

Voor opdrachten onder de Europese drempels en voor opdrachten vanaf de Europese drempels die geplaatst worden met een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking o.b.v. art. 42, § 1, 1°, b) en d), 2°, 3°, 4°, b), en c) Wet Overheidsopdrachten is het verboden om het UEA aan te wenden. Voor deze opdrachten wordt de impliciete verklaring op erewoord gebruikt.

Belangrijk is om voor ogen te houden dat de impliciete verklaring op erewoord niet dezelfde strekking heeft dan het UEA. De impliciete verklaring op erewoord heeft enkel betrekking op de uitsluitingsgronden (en niet de selectiecriteria!), voorzover het gaat om documenten of certificaten die voor de aanbesteder rechtstreeks en beschikbaar zijn via een gratis toegankelijke nationale databank, zoals Telemarc. Bovendien geldt de impliciete verklaring op erewoord niet voor uitsluitingsgronden waarvoor de kandidaat of inschrijver corrigerende maatregelen doet gelden.

Wel heeft de aanbesteder steeds de mogelijkheid om in de opdrachtdocumenten de impliciete verklaring op erewoord te verruimen tot andere uitsluitingsgronden.

Het gebruik van de impliciete verklaring op erewoord houdt in dat het loutere feit van de indiening van de aanvraag tot deelneming of van de offerte de impliciete verklaring op erewoord van de kandidaat of inschrijver vormt dat hij zich niet in de betreffende uitsluitingsgronden bevindt. Uiteraard zal de aanbesteder vóór de gunning van de opdracht steeds de waarachtigheid van de verklaring moeten nagaan en dus de aanwezigheid van uitsluitingsgronden controleren.

Kwalitatieve selectie

Overzicht kwalitatieve selectiecriteria

De kwalitatieve selectie heeft uitsluitend betrekking op de persoonlijke en kwalitatieve situatie van de kandidaten en inschrijvers die meedingen naar overheidsopdrachten. Die situatie heeft niets te maken met de kwaliteit of de inhoud van de ingediende offertes.

De aanbesteder onderzoekt daarbij de geschiktheid van de kandidaten en inschrijvers om de opdracht uit te voeren.

Selectiecriteria

Op grond van Art. 71 Wet Overheidsopdrachten kanhet selectiecriterium of kunnen de selectiecriteria betrekking hebben op:

  • geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen en/of
  • economische en financiële draagkracht en/of
  • de technische en beroepsbekwaamheid.

De aanbesteder kan een keuze maken onder de mogelijkheden en zich eventueel beperken tot één selectiecriterium. De voorwaarden moeten steeds verband houden met en in verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht.

De selectiecriteria en de aanvaardbare bewijsmiddelen worden vermeld in de aankondiging van de opdracht of in de opdrachtdocumenten (art. 65, eerste lid KB Plaatsing). Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de selectiecriteria op zich en de bewijsmiddelen waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan dergelijke selectiecriteria.

De aanbesteder is verplicht om elk kwalitatief selectiecriterium van economische, financiële en/of technische aard te verbinden aan het gepast niveau (artikel 65, tweede lid KB Plaatsing). Bijvoorbeeld: de aanbesteder vraagt als minimale vereiste voor het kwalitatief selectiecriterium de technische en beroepsbekwaamheid dat de kandidaten en/of inschrijvers ervaring hebben met minimum 3 gelijkaardige projecten, die werden uitgevoerd tijdens de laatste 3 jaar.

Indien de aanbesteder criteria gebruikt die er zich niet toe lenen om een minimumniveau vast te stellen (bijvoorbeeld een bankverklaring), dan moet dat criterium gepaard gaan met een tweede criterium van dezelfde aard, waarbij wel een minimaal niveau wordt bepaald. Hieruit volgt dat de bankverklaring niet als enig economisch criterium kan worden aangewend.

Bij de vraag naar de erkenning der aannemers ligt er een selectiecriterium voor dat uit zichzelf een niveau bevat (klasse en categorie).

Criteria inzake de geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen (artikel 66 KB Plaatsing)

De aanbesteder kan van de ondernemers eisen dat zij zijn ingeschreven in een van de in de lidstaat van vestiging bijgehouden beroeps-of handelsregister, als omschreven in bijlage 10, of dat zij voldoen aan andere eisen in die bijlage.

Bij overheidsopdrachten van diensten kan de aanbesteder van de ondernemers eisen dat zij het bewijs leveren dat zij beschikken over een bepaalde vergunning of lid zijn van een bepaalde organisatie. Bijvoorbeeld: bij architectuuropdrachten kan de aanbesteder eisen dat de ondernemer een architect is of een architect moet voorstellen die ingeschreven is bij de orde van architecten (of gelijkaardig, afhankelijk van het land van herkomst).

Criteria inzake de economische en financiële draagkracht (artikel 67 KB Plaatsing)

Voor de economische en financiële draagkracht kan de aanbesteder eisen stellen om ervoor te zorgen dat ondernemers over de nodige economische en financiële draagkracht beschikken om de opdracht uit te voeren.

In het algemeen kan de financiële en economische draagkracht van de ondernemer worden aangetoond door:

  • de jaarrekeningen of uittreksels uit de jaarrekeningen
    De aanbesteder kan eisen dat de ondernemers informatie verstrekken over hun jaarrekeningen, met name over de verhouding tussen de activa en de passiva. De verhouding tussen de activa en de passiva kan in aanmerking worden genomen wanneer de aanbesteder de methodes en de criteria hiervoor in de opdrachtdocumenten vermeldt. Deze methoden en criteria moeten transparant, objectief en niet-discriminerend zijn. De verhouding tussen de activa en de passiva van de onderneming kan worden nagegaan aan de hand van een ratio-analyse (liquiditeitsratio, solvabiliteitsratio, rentabiliteitsratio). Om dit onderzoek grondig te kunnen voeren moet de aanbesteder wel over dergelijke expertise beschikken.
  • een verklaring inzake de omzet
    Deze verklaring betreft de totale omzet en, in voorkomend geval, de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de opdracht is, over ten hoogste de laatste drie beschikbare boekjaren, afhankelijk van de oprichtingsdatum of van de datum waarop de ondernemer met zijn bedrijvigheid is begonnen, voor zover de betrokken omzetcijfers beschikbaar zijn. De term “beschikbare” moet toelaten dat onder meer nieuwe bedrijven, die nog geen drie jaar actief zijn, kunnen deelnemen aan overheidsopdrachten.
    Als de aanbesteder vraagt om dergelijke referentie voor te leggen, dan moet men hieraan ook een minimaal niveau verbinden waarbij er een zeker evenwicht dient te zijn tussen de vereiste omzet en de waarde van de desbetreffende overheidsopdracht. U dient bijgevolg de jaarlijkse minimumomzet op te geven die u van de ondernemers verwacht.
    De jaarlijkse minimumomzet die van de ondernemers kan worden geëist, bedraagt maximaal twee keer de geraamde waarde van de overheidsopdracht, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen.
    Voor een raamovereenkomst waarbinnen de opdrachten na een mini-competitie in hun geheel of gedeeltelijk worden gegund, wordt de minimumjaaromzet berekend op basis van de verwachte maximumomvang van de specifieke opdrachten die tegelijkertijd zullen worden uitgevoerd, of wanneer dit niet bekend is, op basis van de geraamde waarde van de raamovereenkomst.
    Bij een dynamisch aankoopsysteem wordt de maximale vereiste inzake jaaromzet berekend op basis van de verwachte maximumomvang van specifieke opdrachten die volgens dat systeem worden gegund.
    Wanneer een opdracht in percelen is onderverdeeld, kan de eis van een verplichte minimumjaaromzet voor ondernemers worden vastgesteld voor groepen van percelen, ingeval de begunstigde inschrijver verschillende percelen gegund krijgt die tegelijkertijd moeten worden uitgevoerd.
  • het bewijs van een verzekering tegen beroepsrisico’s of, in voorkomend geval, een bankverklaring.
    Het vragen van een verzekering tegen beroepsrisico’s kan voor bepaalde overheidsopdrachten zijn nut hebben, vooral bij overheidsopdrachten voor diensten zoals de aanstelling van een architect, een advocaat of een veiligheidscoördinator. Als een dergelijke verzekering wordt gevraagd, dient de aanbesteder (artikel 65 KB Plaatsing). duidelijk de eisen te omschrijven waaraan deze verzekering moet voldoen. Zo dienen onder meer de aard van de verzekerde risico’s, het (maximaal) verzekerde bedrag en de hoogte van het eigen risico van de verzekerde (de franchise) te worden omschreven. Bij het omschrijven van deze vereisten wordt aangeraden niet verder te gaan dan de voorwaarden die in de betrokken sector gebruikelijk zijn en dienstig zijn voor de concrete overheidsopdracht.
    Het gebruik van een bankverklaring blijft mogelijk, hoewel het nut van dergelijke verklaring betwistbaar is. De bankverklaring moet immers worden opgesteld volgens een verplicht model in Bijlage 11 van het KB Plaatsing, waarin de bank enkel bevestigt dat inschrijver X, een klant is bij de bank en naar hun mening over de nodige financiële en economische draagkracht beschikt om de bewuste overheidsopdracht te kunnen uitvoeren. Deze bevestiging houdt echter geen engagement van de bank in om de betrokken inschrijver desgevallend de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen. Daarenboven bevat dit document ook geen concrete cijfergegevens, wat tot gevolg heeft dat het niet mogelijk is een gepast niveau te bepalen volgens artikel 65, tweede lid KB Plaatsing. en de aanbesteder bijgevolg ertoe gehouden zal zijn om naast de bankverklaring een tweede criterium inzake de financiële en economische draagkracht op te nemen. De bankverklaring blijkt aldus een minder betrouwbaar instrument te zijn om de economische en financiële draagkracht te meten. Bovendien past het op te merken dat de bankverklaring op het vlak van de toegang tot de overheidsopdrachten voor de KMO’s een hindernis kan zijn. Het bekomen van de bankverklaring kan immers gepaard gaan met kosten aangerekend door de bankinstelling.

De bovenstaande lijst van referenties voor de economische en financiële draagkracht wordt geacht een niet-limitatieve lijst te zijn. Niets belet de aanbesteder met andere woorden om andere referenties op te nemen, die nuttig kunnen zijn voor de beoordeling van de financiële gezondheid van de kandidaat of inschrijver.

Criteria inzake de technische en beroepsbekwaamheid (artikel 68 KB Plaatsing)

Voor de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid kan de aanbesteder voorwaarden opleggen om na te gaan of de ondernemers over de noodzakelijke personele en technische middelen en ervaring beschikken om de opdracht volgens een passend kwaliteitsniveau uit te voeren. De aanbesteder kan met name eisen dat de ondernemers een voldoende mate van ervaring hebben die kan worden aangetoond met geschikte referenties inzake in het verleden uitgevoerde opdrachten.

De technische en beroepsbekwaamheid van de ondernemer kan worden aangetoond op één of meer van de volgende wijzen naargelang de aard, de hoeveelheid of het belang en het gebruik van de werken, leveringen of diensten:

  • een referentielijst:
    • van de werken die gedurende de afgelopen periode van maximaal vijf jaar werden verricht en vergezeld gaat van certificaten die bewijzen dat de belangrijkste werken naar behoren zijn uitgevoerd, zowel met betrekking tot de wijze van uitvoering als met betrekking tot het resultaat. Indien noodzakelijk om een toereikend mededingingsniveau te waarborgen, kunnen de aanbesteders aangeven dat bewijs van relevante werken die langer dan vijf jaar geleden zijn verricht, toch in aanmerking wordt genomen.
    • van de voornaamste leveringen of diensten die gedurende de afgelopen periode van maximaal drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag, de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren. Hierbij is een sprake meer van certificaten van goede uitvoering. Indien noodzakelijk om een toereikend mededingingsniveau te waarborgen, kunnen de aanbestedende overheden aangeven dat bewijs van relevante leveringen of diensten die langer dan drie jaar geleden zijn geleverd of verleend toch in aanmerking wordt genomen;

      De huidige regelgeving overheidsopdrachten bevat een versoepeling voor de termijn waarop deze werken, leveringen of diensten betrekking hebben. Voortaan kunnen aanbesteders aangeven dat de bewijselementen van de relevante werken, leveringen of diensten die al naargelang het geval al langer dan 3 jaar of 5 jaar geleden zijn verricht toch in aanmerking worden genomen, indien dit noodzakelijk is om een toereikend mededingingsniveau te waarborgen.
  • de opgave van de al dan niet tot de onderneming van de ondernemer behorende technici of technische organen, in het bijzonder van die welke belast zijn met de kwaliteitscontrole en, in het geval van overheidsopdrachten voor werken, van die welke de aannemer ter beschikking zullen staan om de werken uit te voeren;
  • een beschrijving van de technische uitrusting, de maatregelen om de kwaliteit te waarborgen en de mogelijkheden van de onderneming op vlak van studie en onderzoek;
  • de vermelding van de systemen voor het beheer van de toeleveringsketen en de traceersystemen die de inschrijver kan toepassen in het kader van de uitvoering van de overheidsopdracht. Dit betreft een nieuwe bewijsmogelijkheid die werd ingevoerd.
  • bij complexe overheidsopdrachten voor leveringen of diensten dan wel overheidsopdrachten voor leveringen of diensten die, bij wijze van uitzondering, aan een bijzonder doel moeten beantwoorden: een controle van de productiecapaciteit of van de technische capaciteit van de inschrijver of, waar noodzakelijk, van de mogelijkheden inzake studie en onderzoek en de maatregelen die hij treft om de kwaliteit te waarborgen;
  • de studie- en beroepskwalificaties van de dienstverlener of de aannemer of die van het leidinggevend personeel van de onderneming mits zij niet als gunningscriterium worden gehanteerd;
  • een vermelding van de maatregelen inzake milieubeheer die de opdrachtnemer kan toepassen bij de uitvoering van de overheidsopdracht;
  • een verklaring betreffende de gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting van de onderneming van de dienstverlener of de aannemer en de omvang van het kaderpersoneel gedurende de laatste drie jaar;
  • een verklaring betreffende de werktuigen, het materieel en de technische uitrusting vermeldt waarover de dienstverlener of de aannemer voor het verlenen van de overheidsopdracht beschikt;
  • een omschrijving van het gedeelte van de overheidsopdracht dat de inschrijver eventueel in onderaanneming wil geven;
  • bij overheidsopdrachten voor leveringen:
    • monsters, beschrijvingen en foto’s, waarvan de echtheid wordt aangetoond op verzoek van de aanbesteder;
    • certificaten die door officieel erkende instituten of diensten voor kwaliteitscontrole zijn opgesteld, waarin de overeenstemming van goed geïdentificeerde producten wordt bevestigd door middel van referenties naar technische specificaties of normen.

Bij overheidsopdrachten voor werken, voor leveringen waar plaatsings- en installatiewerkzaamheden nodig zijn of voor diensten kan men enerzijds bijkomende criteria opnemen die verband houden met de knowhow, de efficiëntie, de ervaring en de betrouwbaarheid van de inschrijver. Anderzijds kan men rechtspersonen verplichten de namen en de beroepskwalificaties te vermelden van de personen die belast zijn met de uitvoering van de overheidsopdracht.

Een aanbesteder mag er van uitgaan dat een ondernemer niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt wanneer hij heeft vastgesteld dat de ondernemer conflicterende belangen heeft die negatief kunnen uitwerken op de uitvoering van de opdracht (artikel 69 KB Plaatsing). Conflicterende belangen zouden zich bijvoorbeeld kunnen voordoen inzake een opdracht voor werfcontrole, wanneer de aanbesteder een architect zou vragen om tussen te komen als “leidend ambtenaar” voor een bepaalde opdracht, waarbij deze architect zich kandidaat stelt of een offerte indient, en zou tussenkomen als opdrachtnemer voor de te controleren werf zelf. Hetzelfde geldt voor het geval dat deze persoon nauw verwant zou zijn met deze opdrachtnemer. Het spreekt voor zich dat de opdrachtnemer “zichzelf” niet kan of mag controleren.

Bij de overheidsopdrachten voor werken moet bijkomend rekening worden gehouden met de wetgeving inzake de erkenning van de aannemers (artikel 70 KB Plaatsing). Overheidsopdrachten voor werken mogen slechts worden toegekend aan opdrachtnemers die op het ogenblik van de sluiting ofwel beschikken over de gepaste erkenning dan wel de nodige bewijzen hebben geleverd dat zij voldoen aan de toepasselijke erkenningsvoorwaarden. In dat laatste geval dient de inschrijver zijn bewijsstukken bij de offerte te voegen. De aanbesteder mag echter zelf geen uitspraak doen over het al dan niet voldoen van de betrokken inschrijver. De stukken dienen te worden overgemaakt aan de Commissie voor de erkenning der aannemers, die aan de bevoegde minister een advies zal verlenen over het al dan niet toekennen van de erkenning. Ook de gevallen waarbij een inschrijver beweert te beschikken over een gelijkaardige buitenlandse erkenning, dienen aan de Commissie te worden voorgelegd.

Beroep op draagkracht van derden

Wanneer een kandidaat of inschrijver zelf niet beantwoordt aan de selectiecriteria, kan hij een beroep doen op de draagkracht van derde entiteiten.

Op grond van artikel 73 KB Plaatsing kan een ondernemer zich voor een welbepaalde opdracht, voor de criteria inzake economische en financiële draagkracht en de criteria inzake technische en beroepsbekwaamheid beroepen op de draagkracht van andere entiteiten (onderaanneming of andere) en dit ongeacht de juridische aard van zijn band met die entiteiten.

Wanneer een ondernemer zich op de draagkracht van andere entiteiten wil beroepen, toont hij ten behoeve van de aanbesteder aan dat hij zal kunnen beschikken over de nodige middelen, met name door overlegging van een verbintenis daartoe van deze andere entiteiten.

Vervolgens zal de aanbesteder moeten nagaan of de entiteiten op wiens draagkracht beroep wordt gedaan, aan de selectiecriteria voldoen en of voor hen uitsluitingsgronden bestaan.

Wanneer de aanbesteder een verplichte uitsluitingsgrond vaststelt in hoofde van de entiteit op wiens draagkracht beroep wordt gedaan of wanneer deze niet voldoet aan een toe te passen selectiecriterium, moet men de vervanging van deze entiteit eisen. Wanneer het echter gaat om een facultatieve uitsluitingsgrond die wordt miskend, dan heeft men de mogelijkheid om diens vervanging te eisen, zonder dat daartoe verplicht te zijn.

Selectiebeperking

Bij tweestapsprocedures is het aangewezen de selectiecriteria zo te formuleren dat de kandidaten in competitie worden gesteld op het aspect van de kwalitatieve selectie. De bedoeling is om het aantal geselecteerden te beperken door alleen de kwalitatief waardevolste kandidaten te selecteren. Dit voorkomt dat de aanbesteder alle kandidaten moet selecteren die aan de minimale selectiecriteria voldoen, zoals bij de éénstapsprocedures.

Bij niet-openbare procedures, mededingingsprocedures met onderhandeling, concurrentie-gerichte dialogen en innovatiepartnerschappen kan de aanbesteder het aantal aan de selectiecriteria beantwoordende kandidaten die men zal uitnodigen tot indiening van een offerte of tot een dialoog, beperken op voorwaarde dat het bepaalde minimumaantal gekwalificeerde kandidaten voorhanden is (artikel 79 Wet Overheidsopdrachten).

Indien de aanbesteder een selectiebeperking wenst toe te passen, worden in de aankondiging van de opdracht de objectieve en niet-discriminerende criteria of regels vermeld die hij zal hanteren voor het maken van de selectiebeperking, samen het minimum- en in voorkomend geval het maximumaantal kandidaten dat de aanbestedende overheid voornemens is uit te nodigen. Voor de opdrachten lager dan de Europese drempels is deze verplichting om het minimum- en in voorkomend geval het maximumaantal kandidaten te vermelden, niet van toepassing.

De aanbesteder nodigt een aantal kandidaten uit dat ten minste gelijk is aan het vereiste minimumaantal:

  • bij niet-openbare procedures: 5
  • bij mededingingsprocedures met onderhandeling, concurrentiegerichte dialogen en innovatiepartnerschappen: 3

Het aantal uitgenodigde kandidaten moet in elk geval volstaan om daadwerkelijke mededinging te waarborgen.

Wanneer het aantal kandidaten dat aan de selectiecriteria en de minimumvoorschriften inzake bekwaamheid voldoet, echter lager is dan het vastgestelde minimumaantal, kan de aanbesteder de procedure voortzetten door de kandidaten met de vereiste bekwaamheden uit te nodigen.

In de loop van eenzelfde procedure mag de aanbestedende overheid geen andere ondernemers toelaten die niet om deelneming hebben verzocht, of kandidaten die niet over de vereiste bekwaamheden beschikken.

Onder “kandidaten die niet over de vereiste bekwaamheden beschikken” begrijpt men de kandidaten die het voorwerp vormen van een uitsluitingsgrond (verplicht of eventueel facultatief), waarbij geen corrigerende maatregelen werden aanvaard en die niet voldoen aan de selectiecriteria (Art. 65-70, KB Plaatsing).

De aanbesteder is gebonden door het vooropgestelde minimum aantal geselecteerden (voor zover er voldoende geschikte kandidaten zijn). Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie mag het minimumaantal in de aankondiging van opdracht bovendien niet als een maximumaantal worden aangeduid.

De aanbesteder is ook gebonden door het maximum aantal kandidaten dat hij eventueel heeft aangegeven. Uitzonderlijk kan de aanbesteder evenwel een groter aantal kandidaten selecteren, voor zover hij niet in staat is tussen een aantal onder hen een keuze te maken.

Verstrengde selectie bij opdracht in percelen

Wanneer een opdracht verdeeld is in percelen, heeft de aanbesteder de mogelijkheid (maar niet de verplichting) om bij de kwalitatieve selectie een minimumniveau te bepalen dat vereist is (cf. art. 49 KB Plaatsing):

  • Voor elk perceel afzonderlijk
  • In geval van gunning van meerdere percelen aan dezelfde inschrijver.

De overheid heeft dus de mogelijkheid om de kwalitatieve selectie in twee fasen door te voeren. Wanneer zij in deze mogelijkheid voorziet in de opdrachtdocumenten, zal ze eerst in de fase van de selectie moeten nagaan of de inschrijver voor elk perceel afzonderlijk voldoet aan de minimumeisen. Indien zij dan meerdere percelen aan dezelfde inschrijver wenst te gunnen, zal ze bij de gunning van de betreffende percelen moeten nagaan of de inschrijver ook voldoet aan het vereiste minimale niveau voor het geheel van die percelen.