VB 17048 - Inbreng in de huwgemeenschap van eigen goederen gevolgd door een schenking aan de kinderen
- Nummer
- 17048
- Datum beslissing
- 19 februari 2018
- Publicatiedatum
- 28 maart 2018
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:
-de inbreng van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen van de heer X in de huwelijksgemeenschap bestaande tussen hem en mevrouw Y, gevolgd door de schenking van deze onroerende goederen door beide echtgenoten aan hun kinderen, niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF ;
-de verschuldigde schenkbelasting, zoals bepaald in de artikelen 2.8.4.1.1. t.e.m. 2.8.4.3.1. VCF, zal worden berekend rekening houdend met het feit dat de echtgenoten X – Y elk de helft van de onroerende goederen schenken aan hun beide kinderen, in onverdeeldheid.
II. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door A, namens :
- De heer X en zijn echtgenote mevrouw Y
3. De betrokken goederen zijn :
- Woning (hierna genoemd “goed 1“)
- Appartementsgebouw (hierna genoemd “goed 2”)
III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen
4. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel der gemeenschap van aanwinsten, ingevolge huwelijkscontract verleden in 1972.
De echtgenoten X-Y hebben twee gemeenschappelijke kinderen.
5. Bij akte verleden in 2001 heeft de heer X het “goed 1” ingebracht in de huwelijksgemeenschap, bestaande tussen hem en zijn echtgenote. “Goed 1” behoorde tot zijn eigen vermogen, aangezien de grond waarop deze woning werd gebouwd hem werd geschonken door zijn moeder in 1977.
6. De echtgenoten X-Y hebben de woning gebouwd met gemeenschappelijke gelden, echter zonder dat de heer X daarbij afstand heeft gedaan van zijn recht van natrekking.
De inbreng van “goed 1” in de huwelijksgemeenschap gebeurde uit billijkheidsoverwegingen ten aanzien van mevrouw Y, aangezien de gezinswoning werd gebouwd met gemeenschappelijke gelden.
7. Tevens werd in deze akte een beding van vooruitmaking met betrekking tot het gemeenschappelijk vermogen toegevoegd ter bescherming van de echtgenoten bij het overlijden van één van hen.
8. Bij akte verleden in 2011 heeft de heer X “goed 2” ingebracht in de huwelijksgemeenschap. “Goed 2” behoorde tot het eigen vermogen van de heer X, eveneens omdat het hem werd geschonken door zijn moeder.
9. Het beding van vooruitmaking met betrekking tot het gemeenschappelijk vermogen werd vervangen door een keuzebeding, ter bescherming van de langstlevende van hen beide.
10. De echtgenoten X – Y wensen voormelde onroerende goederen te schenken aan hun beide kinderen (in onverdeeldheid), met voorbehoud van vruchtgebruik.
De beoogde schenking zal plaatsvinden in 2018.
IV. Motivering van de aanvraag
- De federale antimisbruikbepaling in artikel 18, § 2 Vl.W.Reg., ingevoegd door de Wet van 30 maart 1994, werd fundamenteel gewijzigd door artikel 168 van de Programmawet van 29 maart 2012 (1). Daar waar de oude antimisbruik-bepaling niet van toepassing was op rechtshandelingen gesteld in de privésfeer, maar alleen op verrichtingen gesteld in de economische sfeer, is de gewijzigde regeling wel degelijk van toepassing op handelingen gesteld in de privésfeer.
- Artikel 18, §2 Vl.W.Reg., zoals van toepassing in het Vlaamse Gewest, werd - met ingang van 1 januari 2015 - geïntegreerd in artikel 3.17.0.0.2. VCF (2), echter zonder dat deze materieelrechtelijke bepaling inhoudelijk werd gewijzigd (3).
- In de Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015 heeft de Vlaamse Belastingdienst haar eigen lijst gepubliceerd met rechtshandelingen die worden beschouwd als fiscaal misbruik (4).
TOEPASSINGSGEBIED RATIONE TEMPORIS VAN DE ANTIMISBRUIKBEPALING IN ARTIKEL 3.17.0.0.2. VCF
- De gewijzigde antimisbruikbepaling in artikel 18, §2 Vl.W.Reg. is in werking getreden met ingang van 1 juni 2012 (5): “Artikel 168 is van toepassing op de rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die éénzelfde verrichting tot stand brengt, die zijn gesteld vanaf de eerste dag van de tweede maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.”
De rechtsleer is van mening dat - indien de Vlaamse Belastingdienst de antimisbruikbepaling wil toepassen op een geheel van rechtshandelingen, zoals in casu de inbreng van een onroerend goed door één van de echtgenoten, gevolgd door de schenking van dat onroerende goed door beide echtgenoten - alle rechtshandelingen moeten zijn gesteld na 1 juni 2012 opdat de antimisbruikbepaling toepassing zou kunnen vinden (6).
De Vlaamse Belastingdienst heeft in 2015 hetzelfde standpunt ingenomen (7):
“De antimisbruikbepaling kan enkel worden toegepast voor handelingen gesteld vanaf 1 juni 2012 (zie Programmawet van 29 maart 2012).”
De staatssecretaris voor de Bestrijding van de Sociale en de Fiscale Fraude heeft eveneens dit principe bevestigd in verband met de inwerkingtreding (8).
We kunnen bovendien verwijzen naar een aantal voorafgaande beslissingen van de Vlaamse Belastingdienst die dezelfde vraag tot voorwerp hadden, met name: is de antimisbruikbepaling van toepassing indien de inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap door één van de echtgenoten dateert van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling, en bijgevolg werd gesteld in tempore non suspecto, terwijl de schenking van dat onroerend goed na 1 juni 2012 gebeurt?
Telkenmale werd beslist door de Vlaamse Belastingdienst dat - indien de inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap dateert van vóór de inwerkingtreding van de gewijzigde antimisbruikbepaling op 1 juni 2012 - deze antimisbruikbepaling niet van toepassing kan zijn (9).
Tijdsverloop tussen de inbreng en de schenking
- De Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015 vermeldt dat er wordt vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door een schenking van dit goed door beide echtgenoten gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken (10), zonder echter een verdere indicatie te geven over wat de Vlaamse Belastingdienst een aanvaardbare tijdspanne acht tussen de inbreng en de schenking.
In casu is de inbreng respectievelijk gebeurd in 2001 (goed 1) en in 2011 (goed 2). De voorgenomen schenking door de echtgenoten X – Y zal plaatsvinden in 2018.
De Vlaamse Belastingdienst heeft sinds eind 2015 tot en met nu een aantal voorafgaande beslissingen afgeleverd die telkens de niet toepassing van de antimisbruikbepaling inhielden, omdat er een bepaalde termijn was verstreken tussen de inbreng en de schenking.
Indien de inbreng is gebeurd in 2009, 2010, 2013 0f 2014 en de voorgenomen schenking in 2016 zal plaatsvinden, beslist de Vlaamse Belastingdienst de antimisbruikbepaling niet toe te passen (11). De Vlaamse Belastingdienst vermeldt uitdrukkelijk dat een tijdspanne van meer dan 5 jaar niet als een korte tijdspanne kan worden beschouwd, in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF (12).
De Vlaamse Belastingdienst houdt ook rekening met het feit dat de inbreng heeft plaatsgevonden vóór de verlaging van de schenkbelasting in het Vlaamse Gewest in 2015, als een argument om de antimisbruikbepaling niet toe te passen (13), hetgeen in casu eveneens het geval is.
Afdoende burgerrechtelijke niet-fiscale motieven voor de inbreng
- De Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015 vermeldt dat – indien er een vermoeden van éénheid van opzet geldt tussen de inbreng en de schenking – de belastingplichtige zijn keuze voor deze opeenvolgende rechtshandelingen dient te verantwoorden aan de hand van andere motieven dan het ontwijken van de progressieve schenkbelasting (14).
Uw dienst aanvaardt dat:
- indien de inbreng van een goed in de huwelijksgemeenschap is gebeurd om vervolgens een keuzebeding, ter bescherming van de langstlevende, te kunnen inlassen met betrekking tot dit goed, zoals in casu ook het geval is, een afdoende niet fiscaal motief voorligt om het vermoeden tot toepassing van de antimisbruikbepaling te weerleggen (15).
- indien de inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap is gebeurd, omwille van redenen van wederkerigheid en billijkheid, omdat de andere echtgeno(o)t€ eveneens gelden heeft geïnvesteerd in de renovatie van het desbetreffende goed (in casu heeft mevrouw Y mee de bouw van goed 1 gefinancierd), een afdoende niet fiscaal motief voorligt opdat de antimisbruikbepaling geen toepassing zou vinden (16)
- Op basis van het hoger geschetste, is de aanvrager van oordeel dat er voldoende motieven voorliggen teneinde te concluderen dat de antimisbruikbepaling in artikel 3.17.0.0.2. VCF geen toepassing vindt op de inbreng door de heer X in de huwelijksgemeenschap van de onroerende goederen in 2001 en in 2011, gevolgd door de schenking van deze onroerende goederen door beide echtgenoten samen aan hun twee kinderen in 2018.
V. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
18. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
19. De inbreng van de goederen in de huwelijksgemeenschap dateert van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het privévermogen op 1 juni 2012, zodat de antimisbruikbepaling van artikel 18 § 2 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten overgenomen door artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing kan zijn.
20. De verschuldigde schenkbelasting, zoals bepaald in de artikelen 2.8.4.1.1. t.e.m. 2.8.4.3.1. VCF, zal worden berekend rekening houdend met het feit dat de echtgenoten X – Y elk de helft van de onroerende goederen schenken aan hun beide kinderen, in onverdeeldheid.
Voetnoten
[1] B.S. 6 april 2012.
[2] Artikel 294 Decreet van 19 december 2014, B.S. 29 januari 2015.
[3] Parl.St., Vl.Parl. 2014-15, Stuk 114, Nr. 1, p. 4.
[4] Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015 betreffende art. 3.17.0.0.2. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 – antimisbruikbepaling – fiscaal misbruik – registratiebelasting en erfbelasting, B.S. 25 maart 2016.
[5] Artikel 169, 2de lid van de Programmawet van 29 maart 2012, B.S. 6 april 2012.
[6] L. DE BROE en J. BOSSUYT, “Interpretatie en toepassing van de algemene antimisbruikbepalingen in de inkomstenbelasting, registratie en successierechten”, AFT 2012, afl. 11, 4-23, nr. 49; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “Les droits de donation et les droits de succession à l’épreuve de la nouvelle règle sur l’abus fiscal”, Rec.gén.enr.not. 2012, afl. 7, 284; V.-A. DE BRAUWERE en G. DE FOY, “Abus fiscal en ingénierie patrimoniale: le tigre de papier”, Rec.gén.enr.not. 2012, afl. 7, 300.
[7] Standpunt nr. IV-2015.027 dd. 30 maart 2015.
[8] Vr. 101 DEVLIES 8 november 2012, Vr. & Antw. Kamer 2012-2013, nr. 107, 304-305; zie ook Vr. nr. 15155 ALMACI 19 februari 2013, Vr. & Antw. Kamer 2012-2013, COM 671, 1.
[9] Voorafgaande beslissing nr. 16012, dd. 4 april 2016; voorafgaande beslissing nr. 17016, dd. 29 mei 2017; voorafgaande beslissing nr. 17028, dd. 2 oktober 2017; voorafgaande beslissing nr. 17020, dd. 5 juli 2017; voorafgaande beslissing nr. 16061, dd. 21 december 2016; voorafgaande beslissing nr. 16058, dd. 21 december 2016.
[10] Punt 3) Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015.
[11] Voorafgaande beslissing nr. 16036, dd. 24 augustus 2016; voorafgaande beslissing nr. 16012, dd. 4 april 2016; voorafgaande beslissing nr. 17004, dd. 6 maart 2017; voorafgaande beslissing nr. 17014, dd. 29 mei 2017; voorafgaande beslissing nr. 17021, dd. 5 juli 2017 (geen eenheid van opzet, aangezien de inbreng reeds in 2014 had plaatsgevonden); voorafgaande beslissing nr. 17027, dd. 4 september 2017.
[12] Voorafgaande beslissing nr. 17016, dd. 29 mei 2017.
[13] Voorafgaande beslissing nr. 16043, dd. 24 augustus 2016.
[14] Punt 3) Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015.
[15] Voorafgaande beslissing nr. 16020, dd. 24 augustus 2016; voorafgaande beslissing nr. 17013, dd. 29 mei 2017.
[16] Voorafgaande beslissing nr. 17003, dd. 6 februari 2017; voorafgaande beslissing nr. 17013, dd. 29 mei 2017.