Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17003 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking met voorbehoud van vruchtgebruik aan zoon Vlaamse Belastingdienst

VB 17003 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door schenking met voorbehoud van vruchtgebruik aan zoon

Voorafgaande beslissing
Nummer
17003
Datum beslissing
6 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe een voorafgaande beslissing te bekomen omtrent de fiscale gevolgen van een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik door de echtgenoten X-Y aan hun enige zoon voorafgegaan door een inbreng door mevrouw Y van een eigen onroerend goed in de huwelijksgemeenschap X-Y.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris A.

3. De betrokken partijen zijn:

a) De heer X en zijn echtgenote, Mevrouw Y.

Gehuwd in juli 1977 onder het wettelijk stelsel blijkens voorafgaand huwelijkscontract verleden voor notaris B in juni 1977, waarbij bij aktes verleden voor notaris C in augustus 2001 en in september 2014, een aanvulling werd aangebracht zonder wijziging van het bestaande stelsel en nadien niet meer gewijzigd.

Hierna de heer X en mevrouw Y, zijnde de schenkers

b) De heer Z, ongehuwd en niet wettelijk samenwonend

Hierna de heer Z, zijnde de begiftigde

4. Het betrokken onroerend goed betreft een woonhuis met aanhoren op en met grond.

Hierna het onroerend goed

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Blijkens akte wijziging huwelijkscontract verleden in september 2014 voor notaris C, heeft voornoemde mevrouw Y voormeld goed ingebracht in de huwgemeenschap X-Y.

De echtgenoten X-Y wensen thans het onroerend goed met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan hun enige zoon, de heer Z.

III. Motivering van de aanvraag

6. De inbreng van het onroerend goed in de huwgemeenschap door mevrouw Y steunde op volgend motief: Mevrouw Y deed de inbreng uit wederkerigheid en billijkheid ten overstaan van haar echtgenoot. Haar echtgenoot heeft immers eigen gelden in het goed geïnvesteerd om het goed te renoveren. Die gelden die waren hem eigen om ze te hebben verkregen uit de nalatenschap van zijn moeder.

7. In de ruling (voorafgaandelijke beslissing nr. 16043 dd. 24.08.16.) van Vlabel staat in de “motivering” volgende passus:

De inbreng van het onroerend goed in de huwelijksgemeenschap werd door de echtgenote gedaan omwille van de volgende beweegreden: het testament van de tante werd opgemaakt enkel ten voordele van mevrouw omdat zij alleen familie was, namelijk de nicht. Mevrouw was echter van mening dat het appartement ook zeker voor de helft toekwam aan haar echtgenoot, omwille van het feit dat haar echtgenoot evenveel de zorgen op zich heeft genomen voor haar tante tijdens haar leven”.

8. De “geest” van deze passus zou, mutatis mutandis, ook kunnen toegepast worden op de specifieke situatie van het onroerend goed: De moeder van de heer X overleed in 2011, en het kapitaal dat hij toen erfde (aan te tonen via aangifte nalatenschap) werd geïnvesteerd (kan worden aangetoond a.d.h.v. facturen) in de renovatie van het onroerend goed in kwestie en in nog twee andere onroerende goederen (waarvan één werd aangekocht door de huwgemeenschap en één oorspronkelijk eigendom was van mevrouw Y en eveneens in 2014 werd ingebracht in de gemeenschap). In dit verband kan worden vermeld dat de inbreng in de huwgemeenschap door mevrouw Y gebeurde omdat zij van mening was dat de aanwending en de investering van het door haar echtgenoot geërfd kapitaal in haar eigen onroerende goederen noopte tot wederkerigheid en billijkheid van haar kant, d.w.z. de inbreng in 2014 van de betrokken goederen in de huwgemeenschap. Op dàt ogenblik werd niet aan de toekomst (bv. een latere schenking) gedacht, maar we zijn intussen meer dan twee jaar verder, en de echtgenoten X-Y zijn elk 63 jaar oud, en dan begint men toch wel aan de toekomst te denken, zeker omdat zij slechts één zoon hebben.

9. Tussen beide verrichtingen (de inbreng en de schenking) is er bovendien nu reeds een tijdspanne van 2 jaar en 4 maanden.

10. Tot slot zien de echtgenoten X-Y in de recente verlaging van de schenkingstarieven een extra stimulans om nu over te gaan tot de schenking aan hun enige zoon Z.

11. Als bijlage bij dit verzoek wordt gevoegd: kopie akte 9 september 2014 verleden voor notaris C, waarbij het onroerend goed samen met andere goederen werd ingebracht.

IV. Beslissing

12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

14. Aangezien de voorgenomen schenking van het onroerend goed door de echtgenoten X-Y aan hun zoon Z niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne volgt op de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen, worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en is er geen sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

15. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven rekening houdend met de inbreng van het onroerend goed in de huwgemeenschap.

In de veronderstelling dat de verkoopwaarde van het onroerend goed op het ogenblik van de schenking 168.000 euro bedraagt, zal de schenkbelasting overeenkomstig de artikelen 2.8.3.0.1, § 1 en §2, 2° en 2.8.4.1.1, § 1 VCF worden geheven als volgt:

  • schenking door mijnheer X aan Z: 84.000 x 3%= 2.520 eur
  • schenking door mevrouw Y aan Z: 84.000 x 3%= 2.520 eur

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.