VB 17004 - Inbreng in het intern gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking
- Nummer
- 17004
- Datum beslissing
- 6 maart 2017
- Publicatiedatum
- 13 maart 2017
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te verkrijgen dat de inbreng door de “heer”, hierna vermeld, van de hierna beschreven goederen niet ingegeven was door fiscale motieven en niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.02 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvragers en de betrokken partij, en beschrijving van het betrokken onroerend goed
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’ namens de echtgenoten:
De “heer”, en zijn echtgenote, “mevrouw”
De heer en mevrouw zijn gehuwd in 1983 onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris “Y” in 1983.
Bij akte van wijziging van huwelijkscontract verleden voor notaris “X” op 22 oktober 2010 werd aan voormeld stelsel een intern gemeenschappelijk vermogen toegevoegd.
Bij zelfde akte werd in dit intern gemeenschappelijk vermogen een eigen goed (appartement) van “mevrouw” ingebracht.
3. De betrokken partijen zijn de twee kinderen van de echtgenoten,
4. Het betrokken onroerend goed betreft:
Een hofstede met aanpalende gronden.
Dit onroerend goed hoorde oorspronkelijk toe aan de “heer” door verkrijging voor de volle eigendom bij akte van afstand verleden voor notaris “X” te Destelbergen op 12 september 2013.
Dit eigen onroerend goed van de “heer”, voormeld werd bij akte van wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris “X”, op 23 oktober 2013, ingebracht in het intern gemeenschappelijk vermogen tussen de echtgenoten.
Deze inbreng gold als compensatie voor de inbreng van een eigen onroerend goed door “mevrouw”, bij akte verleden voor notaris “X” op 22 oktober 2010.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De echtgenoten wensen thans de volle eigendom te schenken aan hun 2 kinderen, vermeld onder punt 3.
III. Motivering van de aanvraag
6. De aanvrager wenst bevestiging dat op de onder punt 5 beschreven verrichting de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet zal toegepast worden aangezien de voorafgaande inbreng in de huwgemeenschap reeds plaatsvond op 23 oktober 2013 en wordt verantwoord door de inbreng van een eigen onroerend goed door mevrouw, voormeld, en dus andere dan fiscale motieven.
IV. Beslissing
9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:
In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting
te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast aangezien de inbreng in de huwgemeenschap reeds plaatsvond in 2013 en dus niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne wordt gevolgd door de voorgenomen schenking.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.