Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16058 - Inbreng huwgemeenschap - Schenking kinderen - Fiscaal misbruik Vlaamse Belastingdienst

VB 16058 - Inbreng huwgemeenschap - Schenking kinderen - Fiscaal misbruik

Voorafgaande beslissing
Nummer
16058
Datum beslissing
21 december 2016
Publicatiedatum
27 januari 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking (hierna beschreven) door de echtgenoten A-B aan hun kinderen niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvragers en de betrokken partij, en beschrijving van het betrokken onroerend goed

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’ namens de echtgenoten A-B:

De heer ‘A’;

Mevrouw ‘B’.

De heer en mevrouw A-B zijn gehuwd in het jaar 1961 onder het wettelijk stelsel.

3. De betrokken partijen zijn de twee kinderen van de echtgenoten A-B, m.n.:

Mevrouw ‘kind1’;

De heer ‘kind2’.

4. Het betrokken onroerend goed betreft:

Een woning. De grond waarop deze woning werd gebouwd hoorde oorspronkelijk toe aan de heer ‘A’ door aankoop bij akte verleden voor notaris ‘Z’ in het jaar 1955 (voor zijn huwelijk). De grond werd bij akte van wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris ‘Y’ in het jaar 1998, ingebracht in de huwgemeenschap A-B. Deze inbreng vond plaats met het oog op oprichting van de gezinswoning op het perceel grond, gefinancierd met gemeenschappelijke gelden.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

5. De echtgenoten A-B wensen thans de blote eigendom te schenken aan hun 2 kinderen, vermeld onder punt 3.

III. Motivering van de aanvraag

6. De aanvrager wenst bevestiging dat op de onder punt 5 beschreven verrichting de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet zal toegepast worden aangezien de voorafgaande inbreng in de huwgemeenschap reeds plaatsvond in het jaar 1998 en wordt verantwoord door andere dan fiscale motieven, zijnde de gemeenschappelijke financiering door de echtgenoten A-B van de oprichting van de woning, vermeld onder punt 4.

IV. Beslissing

9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast aangezien de inbreng in de huwgemeenschap reeds plaatsvond in 1998 en dus niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne wordt gevolgd door de voorgenomen schenking. De inbreng wordt verantwoord door de gemeenschappelijke financiering van de oprichting van de woning.

10. Bovendien dateert de inbreng van het goed in het gemeenschappelijk vermogen van 1998 en dus van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het privévermogen op 1 juni 2012, zodat de antimisbruikbepaling van artikel 18, § 2, van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten overgenomen door artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing kan zijn.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.