Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17013 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 17013 - Inbreng in huwgemeenschap van eigen onroerend goed gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
17013
Datum beslissing
29 mei 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe een voorafgaande beslissing te bekomen over de fiscale gevolgen van een schenking van een onroerend goed met voorbehoud van vruchtgebruik door de echtgenoten X-Y aan hun zoon. De schenking werd voorafgegaan door de inbreng van het te schenken goed door de heer X in het gemeenschappelijk huwelijksvermogen X-Y. In het bijzonder wensen de aanvragers dus te weten of de schenking van het goed al dan niet zal belast worden als een schenking van de helft van dit goed door de heer X en van de andere helft door mevrouw Y.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris A.

3. De betrokken partijen zijn:

De heer X, en zijn echtgenote mevrouw Y.

4. Het betrokken onroerend goed is een woning te […], hierna het goed.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y waren gehuwd onder het `stelsel van de wettelijke gemeenschap van goederen', ingevolge huwelijkscontract aangenomen voor hun huwelijk en verleden voor notaris B op 27 februari 1970.

6. Bij akte verleden voor geassocieerd notaris A op 31 maart 2017 hebben zij dit huwelijksvermogensstelsel gewijzigd, door overgang naar het stelsel van algemene gemeenschap van goederen. Zij hebben dus in deze akte al hun eigen goederen (tegenwoordige en toekomstige, roerende en onroerende) ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen.

De echtgenoten X-Y hebben in deze akte uitdrukkelijk verklaard dat zij absoluut wensen gehuwd te zijn onder het stelsel van algemene gemeenschap, en dat zij alle gevolgen van dit stelsel wensen en aanvaarden.

De echtgenoten X-Y hebben dus ook al hun tegenwoordige en toekomstige onroerende goederen ingebracht.

De tegenwoordige eigen onroerende goederen die werden ingebracht zijn de volgende:

- inbreng door de heer X:

a) een woning, zijnde “het goed”

b) één/derde in volle eigendom in een perceel landbouwgrond

- inbreng door mevrouw Y:

c) een perceel landbouwgrond.

De echtgenoten X-Y hebben in de akte van 31 maart 2017 uitvoerig toegelicht waarom zij het stelsel van algemene gemeenschap van goederen wensen aan te nemen. Eén van de redenen is het feit dat de woning, die werd opgericht op een perceel dat eigen goed was van de heer X, werd gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. De volledige toelichting luidt als volgt:

"De echtgenoten X-Y verklaren vooraf het volgende:

  • dat zij wensen dat er op het vlak van hun huwelijksvermogensstelsel een maximale solidariteit tussen hen tot stand wordt gebracht;
  • dat zij wensen dat alle goederen die zij op vandaag reeds bezitten tot het gemeenschappelijk vermogen zouden behoren, en ook alle goederen die zij in de toekomst nog zouden verwerven; dat zij trouwens gedurende hun bijna vijftigjarig huwelijk al hun goederen steeds als gemeenschappelijk hebben beschouwd, ongeacht de wijze van verwerving; dat zij dus hun huwelijksvermogensstelsel wensen aan te passen aan de wijze waarop zij steeds feitelijk hebben samengeleefd;
  • dat zij absoluut een zo groot mogelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van de eerststervende wensen;
  • dat zij wensen dat hun hoofdverblijf tot het gemeenschappelijk vermogen behoort, vermits zij deze woning met gemeenschappelijke gelden hebben opgericht.
  • dat zij wensen te vermijden dat er bij de ontbinding van hun huwelijksvermogensstelsel vergoedingsrekeningen dienen te worden opgemaakt. In het verleden zijn er diverse vermogensverschuivingen tussen hun eigen vermogens en het gemeenschappelijk vermogen gebeurd, en zij wensen dat daar bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel géén rekening mee wordt gehouden;
  • dat zij wensen te vermijden dat bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel discussies over de eigen of gemeenschappelijke aard van gelden en andere tegoeden zouden ontstaan;
  • dat zij wensen dat de erfenissen en schenkingen die zij verwachten, van rechtswege tot hun gemeenschappelijk vermogen zouden behoren;
  • dat zij wensen dat al hun goederen gemeenschappelijk zijn, zodat zij bij familiale regelingen (schenkingen en legaten) geen rekening hoeven te houden met het feit of de goederen eigen dan wel gemeenschappelijk zijn, en op dit vlak ook de grootst mogelijke vrijheid hebben;
  • dat zij wensen dat bij het overlijden van de eerststervende de langstlevende over de ruimst mogelijke keuzemogelijkheden beschikt om dié bestanddelen van hun vermogen die hij of zij wenst volledig te bekomen, geheel of deels; dat deze keuzemogelijkheid zich ook over de huidige eigen goederen moet kunnen uitstrekken, en over de goederen die zij in de toekomst nog zullen erven of geschonken krijgen.

Kortom, de echtgenoten X-Y wensen een huwelijksvermogensstelsel van algemene gemeenschap, en zij aanvaarden en wensen de gevolgen van dergelijk stelsel in al zijn consequenties. ".

7. Thans wensen de echtgenoten X-Y “het goed” in blote eigendom en op voorschot van erfdeel te schenken aan hun zoon.

III. Motivering van de aanvraag

8. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 wordt volgende rechtshandeling als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

"Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot, onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF) . "

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot, die onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan hun kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1,§1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is dan sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

9. De echtgenoten X-Y wensen absoluut twee verschillende rechtshandelingen te stellen: enerzijds wensen zij het stelsel van algemene gemeenschap van goederen aan te nemen, omdat dit stelsel het beste beantwoordt aan de opvattingen die zij hebben over de vermogensrechtelijke aspecten van hun gehuwd samenleven. Anderzijds wensen zij “het goed” te schenken in blote eigendom aan hun zoon.

De volgorde waarin zij deze beide rechtshandelingen (wijziging huwelijksvermogensstelsel en schenking) stellen zal tot een verschillend resultaat leiden op fiscaal vlak. Wanneer de heer X eerst “het goed” schenkt en de echtgenoten X-Y pas daarna het stelsel van algemene gemeenschap aannemen, zal de schenking in principe zwaarder belast worden dan wanneer eerst het stelsel van algemene gemeenschap wordt aangenomen en pas daarna wordt geschonken.

Welnu, wanneer men een aantal rechtshandelingen wenst te stellen, waarbij de chronologie tot een verschillend fiscaal resultaat leidt, is er geen enkele wettelijke bepaling die echtgenoten verplicht om te kiezen voor het duurste scenario.

Deze zaak onderscheidt zich van de vele andere dossiers "inbreng eigen goed gevolgd door schenking" waarvoor reeds voorafgaande beslissingen werden gevraagd. De echtgenoten X-Y wensen samen met de schenking ook nog een totaal andere rechtshandeling te stellen (wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel) zodat zich de vraag naar de volgorde stelt.

10. De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking ingegeven is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen. Welnu, dit ander motief is dat de inbreng gebeurt als noodzakelijk onderdeel van de aanname van een ander huwelijksvermogensstelsel, nl. de algemene gemeenschap. De echtgenoten wensen absoluut onder het stelsel van algemene gemeenschap gehuwd te zijn, en dit is hun goed recht. De motieven voor deze keuze hoeven zij eigenlijk niet kenbaar te maken, maar zij hebben deze toch toegelicht in de akte houdende wijziging van hun huwelijksvermogen. Zij kunnen niet overgaan naar het stelsel van algemene gemeenschap zonder al hun eigen goederen in te brengen.

11. Bovendien heeft de volgorde een verschillend resultaat op burgerrechtelijke gevolgen van de schenking. Voor het berekenen van het beschikbaar deel waarover mevrouw Y vrij kan beschikken, is het wenselijk dat het goed wordt geschonken vanuit het gemeenschappelijk vermogen. Zo kan mevrouw Y ook op voorschot schenken en zal zij over een grotere vrijheid beschikken om de rest van haar vermogen te schenken of legateren aan wie zij wil. De schenking van de woning zal immers geschieden op voorschot van erfdeel.

Aan de schenking zullen bovendien een aantal voorwaarden gekoppeld worden, onder andere een vervreemdingsverbod, het recht van conventionele terugkeer, de ontbindende voorwaarde van faillissement of kennelijk onvermogen en een onderhoudsverplichting ten opzichte van de schenkers. Wanneer vanuit het gemeenschappelijk vermogen geschonken wordt, kunnen deze voorwaarden ten aanzien van beide echtgenoten bedongen worden. Het is de gezinswoning die geschonken wordt en het akkoord van mevrouw Y is dus hiervoor noodzakelijk, zelfs indien het een eigen goed van de heer X zou betreffen (onder meer gelet op art. 215 BW). Mevrouw Y zal haar instemming niet verlenen indien de genoemde voorwaarden niet in haar voordeel kunnen worden bedongen. Dus moet de woning eerst ingebracht worden in het gemeenschappelijk vermogen.

Het is dus om burgerrechtelijke redenen noodzakelijk dat het goed eerst wordt ingebracht en pas daarna wordt geschonken.

12. Besluit: Het feit dat de te schenken woning eerst ingebracht wordt in het gemeenschappelijk vermogen en kort daarna wordt geschonken, heeft duidelijk andere dan fiscale motieven:

  • de inbreng kadert in de inbreng van alle tegenwoordige en toekomstige goederen, roerende en onroerende, want de echtgenoten nemen het stelsel van algemene gemeenschap aan;
  • de echtgenoten wensen burgerrechtelijke voorwaarden te koppelen aan de schenking, die alleen kunnen bekomen worden wanneer de schenking vanuit het gemeenschappelijk vermogen plaats vindt.

De partijen wensen verschillende rechtshandelingen te stellen. De volgorde leidt tot een verschillend fiscaal resultaat. Niets verplicht de echtgenoten de duurste weg te kiezen.

IV. Beslissing

13. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

14. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

15. Uit de modaliteiten van de voorgenomen verrichting blijkt dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

De antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF is bijgevolg niet van toepassing in deze stand van zaken. Partijen zullen echter consequent dienen te blijven in hun keuze. Indien partijen hun huwelijksstelsel na de schenking opnieuw wijzigen, zal de antimisbruikbepaling alsnog toepassing vinden.

16. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.