VB 23073 - Wijziging huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen met TIGV - toevoeging optioneel toekenningsbeding eigen goederen man
- Nummer
- 23073
- Datum beslissing
- 4 december 2023
- Publicatiedatum
- 22 januari 2024
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (hierna: TIGV) ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op […] 2011.[1] De gezinswoning werd ingebracht in het TIGV door de heer X. De huwelijksovereenkomst omvat tevens een beding van ongelijke verdeling naar keuze, waarbij de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot het recht heeft om af te wijken van de gelijke verdeling van het TIGV.
2. Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel verder aan te passen in het kader van de verzorgingsgedachte tussen echtgenoten. Dit meer in het bijzonder voor het geval de heer X zou overlijden vóór zijn echtgenote. Concreet wensen de echtgenoten een toekenningsbeding voor bepaalde eigen goederen van de heer X toe te voegen voor het geval hij als eerste zal overlijden.
3. Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling, voor het geval van vooroverlijden van de heer X, vooraleer ze deze wijziging doorvoeren. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:
- de toevoeging van een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF;
- de toevoeging van het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- bij de toebedeling van de onroerende goederen op basis van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, het verdeelrecht verschuldigd zal zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF.
De aanvragers verzoeken bovendien uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf (5) jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
de heer X (rijksregisternummer: […]) met Belgische nationaliteit en mevrouw Y (rijksregisternummer: […]) met Nederlandse nationaliteit.
De heer X en mevrouw Y worden verder ook genoemd ‘de echtgenoten’ of de ‘aanvragers’.
De echtgenoten zijn thans gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen en een beding van ongelijke verdeling naar keuze.
De echtgenoten hebben vier gemeenschappelijke minderjarige kinderen. Zij hebben geen kinderen uit een vorige relatie.
De echtgenoten wonen te […]. Zij hebben hun woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting:
5. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen (met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen) behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, onder meer het behoud van autonomie van de echtgenoten en de bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers (van de andere echtgenoot).
De heer X ontving op xx.xx.2013 van zijn ouders via schenking aandelen van een familiale holdingvennootschap waarbij onder meer werd bepaald dat de geschonken aandelen en de helft van de vruchten van deze aandelen niet mogen toekomen aan het gemeenschappelijk vermogen/onverdeeldheid van de heer X en zijn echtgenote (zie verder). De geschonken aandelen (of wat ervoor in de plaats is gekomen) moeten dus bij voortduur tot het eigen vermogen van de heer X blijven behoren.
In het kader van de verzorgingsgedachte en de solidariteit tussen echtgenoten, wenst de heer X dat, mocht hij eerder komen te overlijden, zijn echtgenote dezelfde levensstandaard zou kunnen behouden. In dat verband wensen de echtgenoten een optioneel toekenningsbeding toe te voegen aan hun huwelijksovereenkomst voor bepaalde eigen goederen van de heer X.
Toekenningsbeding
6. Het toekenningsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenote, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van welbepaalde eigen goederen van de heer X, indien hij als eerste zal overlijden. De regeling zal gelden voor de roerende en onroerende goederen die ter gelegenheid van de wijziging van het huwelijkscontract worden opgesomd, en voor de goederen die ingevolge zaakvervanging daarvoor in de plaats zullen komen, voor zover ze nog in het vermogen van de overleden echtgenoot aanwezig zijn op het tijdstip van zijn vooroverlijden. Het gaat evenwel om een optioneel toekenningsbeding: het zal geen uitwerking hebben indien mevrouw Y als langstlevende zou kiezen om zich niet op dit toekenningsbeding te beroepen.
Via een wijziging van de huwelijksovereenkomst zal volgend artikel 12 worden toegevoegd:
“ARTIKEL 12 – Beding tot toekenning van eigen goederen in geval van overlijden
Toepassing
Het beding tot toekenning van eigen goederen voorzien in dit artikel is van toepassing in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van de heer X.
Deze toekenning van eigen goederen zal evenwel niet van toepassing zijn indien de echtgenoot komt te overlijden op een ogenblik dat er tussen de echtgenoten reeds een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend of indien op het ogenblik van het overlijden van de echtgenoot tussen de echtgenoten een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk. Er is geen sprake van een ontwrichting van het huwelijk wanneer de feitelijke scheiding bijvoorbeeld te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften of beroepsnoodwendigheden.
Uitgangspunt
De echtgenoten hebben als dominant basisregime van hun huwelijksvermogensstelsel gekozen voor scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] op […] 2011. Deze keuze is ingegeven door hun wens om hun (familie)vermogens gescheiden te houden, hun bestuursbevoegdheden zelfstandig te kunnen uitoefenen en de bescherming tegenover elkaars schuldeisers.
Bovenal wenst de heer X zijn langstlevende echtgenote verzorgd achter te laten en wenst hij een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door zijn vooroverlijden. De heer X acht dergelijke solidaire regeling noodzakelijk voor het behoud van de levensstandaard en ter compensatie van de door de echtgenote geleverde inspanningen voor het huishouden en de zorg en de opvoeding van de gemeenschappelijk kinderen, alsook ter compensatie van de ten gevolge daarvan opgeofferde beroepsopportuniteiten. Dit beding is dan ook niet ingegeven door de intentie van vrijgevigheid.
Om de bovenstaande wensen met elkaar te verzoenen wensen de echtgenoten (ondanks de scheiding van goederen als basisstelsel) een huwelijksvoordeel in hun huwelijkse voorwaarden in te lassen. Er wordt voorzien in de toekenning in natura van eigen goederen van de echtgenoot ten voordele van de langstlevende echtgenote, dat bij wijze van huwelijksvoordeel ten bezwarende titel aan haar wordt toegekend en dat niet voor inkorting vatbaar zal zijn, behoudens de toepassing van de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.
Optioneel
De toekenning voorzien in dit artikel is optioneel. Zij biedt aan de echtgenote, mevrouw Y, met betrekking tot de hierna vermelde goederen die op het tijdstip van het overlijden van de echtgenoot exclusief aan hem toebehoren, de mogelijkheid tot toekenning van eigen goederen, welk beding in natura zal worden uitgevoerd.
De hierboven vermelde toebedeling van de eigen goederen zal dus slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenote daarvoor kiest.
De langstlevende echtgenote dient haar keuze om deze optie tot toebedeling uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris en dit binnen de vier maanden na het overlijden van de heer X.
Indien de langstlevende echtgenote haar keuze niet of niet tijdig heeft gemaakt, dan wordt zij geacht haar optierecht niet te hebben uitgeoefend en derhalve afstand te hebben gedaan van het beding tot toekenning van de betreffende eigen goederen.
Toekenning eigen goederen
In geval van overlijden van de echtgenoot, de heer X, zullen de volgende goederen die tot zijn eigen vermogen toebehoren, in volle eigendom toekomen aan de langstlevende echtgenote, mevrouw Y, voor zover zij daarvoor kiest:
- de aandelen van de vennootschap A, met ondernemingsnummer […], waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is.
- de effecten en liquiditeiten, aangehouden bij […] Bank op rekening met nummer […], waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is.
- het appartement 0102 in de residentie […], gelegen te […], waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is.
- het appartement 0103 in de residentie […], gelegen te […], waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is.
- het appartement 0201 in de residentie […], gelegen te […], waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is.
- het appartement D002 en staanplaats 22 in de residentie […], gelegen te […], waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is.
Voormelde goederen zijn aanwinsten die door de heer X werden verkregen tijdens het huwelijk.
Onderhavig beding zal evenwel uitwerking hebben, ongeacht of de goederen die het voorwerp uitmaken van het toekenningsbeding als aanwinsten kwalificeren van de overleden echtgenoot, dan wel of deze goederen werden verkregen voor het huwelijk of tijdens huwelijk door erfenis of schenking.
De toepassing, evenals alle modaliteiten, voorwaarden en lasten van dit beding zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van wettelijke en contractuele zaakvervanging, subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zijn gekomen van bovenvermeld voorwerp van dit beding. Indien er geen zaakvervanging mogelijk is, kan de langstlevende echtgenote aanspraak maken op de betaling van een vergoeding, gelijk aan de geïndexeerde nominale waarde van bovenvermelde goederen op datum van overlijden van de heer X, dit te indexeren volgens de index van de consumptieprijzen.
Door de toepassing van dit huwelijksvoordeel ten voordele van de langstlevende echtgenote, zal zij er toe gehouden zijn om aangaande de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met voormelde goederen bij te dragen, en dit in verhouding tot het aandeel dat de langstlevende echtgenote in voormelde goederen verkrijgt.
Tussen de echtgenoten zal, als gevolg van de toekenning krachtens dit beding, voor geen enkel van de toegekende goederen, nog enige verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of door de andere echtgenoot, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van deze goederen, of voor kosten of werken met betrekking tot deze goederen. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden echtgenoot verschuldigd zijn, en zal evenmin voor een bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen.
De artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op dit beding.”
7. De aanvragers verzoeken om te willen bevestigen dat:
- op de toebedeling van de roerende goederen geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd is;
- bij de toebedeling van de onroerende goederen, het verdeelrecht verschuldigd zal zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF. Heeft de verkrijger geen onverdeeld deel van het onroerend goed, dan leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding (een aandeel in) het onroerend goed verkrijgt (art. 2.9.1.0.1 VCF).
- In casu betekent dit dat op de volledige waarde van de voormelde appartementen het verkooprecht zal verschuldigd zijn indien mevrouw Y de langstlevende partner zou zijn en zou opteren voor de toepassing van het toekenningsbeding met betrekking tot deze onroerende goederen.
III. Motivering van de aanvraag
8. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:
- de toevoeging van een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) voor bepaalde roerende en onroerende goederen aan de huwelijksovereenkomst van de heer X en mevrouw Y niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de toevoeging van het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- bij de toebedeling van de onroerende goederen op basis van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, het verdeelrecht verschuldigd zal zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF. Heeft de verkrijger geen onverdeeld deel van dit onroerend goed, dan zal het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.1 VCF.
1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
9. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking of hetzij via contractuele erfstelling.
10. Het voordeel dat de langstlevende echtgenote ingevolge de toevoeging van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel.
De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.
11. Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap.[2] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen voorafgaan. Als een dergelijk intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd.[3] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan.[4]
Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.
Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door.[5] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
12. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding dat in de huwelijksovereenkomst zal worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.[6]
2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
13. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.
14. Aangezien de voorgenomen verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou toekomen.
Hoewel het toekenningsbeding pas uitwerking zal hebben bij het vooroverlijden van de heer X, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.
15. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.[7]
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
16. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.
17. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen.[8]
Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die exclusief tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van scheiding van goederen, blijven vervolgens buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.
In casu, zijn de echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding en goederen met een TIGV en zal het toekenningsbeding betrekking hebben op eigen goederen die exclusief toebehoren aan de heer X. De voorwaarden voor toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF zijn derhalve niet vervuld voor het toekenningsbeding. Artikel 2.7.1.0.4. VCF zal in casu enkel kunnen worden toegepast op de goederen van het TIGV (op heden de gezinswoning) voor zover de voorwaarden daartoe zijn vervuld.
18. De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.[9]
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
19. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden.
20. Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- Een kosteloze beschikking:
Het voorgenomen toekenningsbeding verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan, zoals voormeld, immers niet worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking. Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie dat verblijvingsbedingen als huwelijksvoordelen geen schenkingen zijn (Cass. 10 december 2010, Cass. 5 januari 2017).
- Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:
Het voorgenomen toekenningsbeding zal worden opgenomen in de akte van wijziging van de huwelijksovereenkomst. Of het al dan niet een huwelijksvoordeel oplevert ten voordele van de langstlevende echtgenote kan slechts worden beoordeeld bij de ontbinding van het huwelijksstelsel in geval van vooroverlijden van de heer X. Daar het voordeel pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden.
- Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:
Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.
21. De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.[10]
5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044
22. Het voorgenomen toekenningsbeding is zoals hoger uiteengezet een huwelijksvoordeel, waardoor dit niet kan worden beschouwd als een aanwasovereenkomst, noch als een kanscontract. Het beding dient niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het Vlabel standpunt met nummer 17044.
6. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
23. Artikel 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1. VCF belasten naar aanleiding van een registratie of een verplichting tot registratie van akten en geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder levenden in de registratiebelasting.
24. Omwille van de voormelde kwalificatie van een toekenningsbeding als huwelijksvoordeel kan op het (eventuele) voordeel dat de langstlevende echtgenote zou verkrijgen op basis van het voorgenomen toekenningsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Van een schenking is in casu geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel.
Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.
7. De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit
25. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling.
De voorgenomen verrichting frustreert geenszins een specifieke antimisbruikbepaling. Dit werd reeds hoger aangetoond.
Evenmin kan de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen aanwenden, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt die eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).
De echtgenoten verzoeken om te bevestigen, mede op grond van de hierna uiteengezette motieven, dat er geen sprake is van fiscaal misbruik.
7.1. Geen frustratie van de in de VCF opgenomen bepalingen
26. De voorgenomen verrichting verleent een huwelijksvoordeel dat huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.
De voorgenomen verrichting frustreert de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking fictief tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Een huwelijksvoordeel wordt immers beschouwd als een “niet-schenking” en niet als een kosteloze beschikking.
De voorgenomen verrichting frustreert verder noch artikel 2.7.1.0.4 VCF omdat het toekenningsbeding betrekking zal hebben op goederen die exclusief eigendom zijn van de heer X, noch artikel 2.7.1.0.5 VCF omdat het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.
7.2. Geen fiscaal misbruik – niet fiscale motieven
27. Bovendien wensen de echtgenoten specifiek te wijzen op de volgende motieven die bij de opname van het toekenningsbeding voorhanden zijn.
De aanvragers zijn in 2011 gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen met een TIGV waarbij de gezinswoning werd ingebracht in dit TIGV door de heer X. Deze inbreng gebeurde in het licht van de verzorgingsgedachte en de civielrechtelijke voordelen. Door de gezinswoning in te brengen in het TIGV kan de vergoedingsrekening slechts na de ontbinding van het TIGV worden opgemaakt. De afrekening zal in dit geval ook volgens duidelijke en gekende regels verlopen. Een TIGV is bovendien performanter naar derden, vooral schuldeisers, toe dan een gewone gemeenschap. In dat geval is er geen vermoeden van gemeenschap voor de schulden en zijn er geen verhaalsmogelijkheden op de drie vermogens. De persoonlijke schuldeisers van de echtgenoten kunnen geen beslagprocedure voeren zonder voorafgaande verdeling van dit TIGV.
Als het TIGV reeds bestaat en de gezinswoning er al in zit, dan moeten de echtgenoten volgens gezaghebbende rechtsleer niet verantwoorden waarom ze de gezinswoning niet mee opnemen in de nieuwe regeling. Er kan geen sprake zijn van fiscaal misbruik omdat een belastingplichtige die zich in een situatie bevindt waarin er geen erfbelasting verschuldigd zal zijn, omdat de fiscale wetgever uitdrukkelijk in een vrijstelling voorziet, deze situatie niet verandert, omdat hij daar geen enkele reden voor heeft.[11] De inbreng van de gezinswoning dateert bovendien reeds van 2011.
De echtgenoten wensen het stelsel van scheiding van goederen met een TIGV voor de gezinswoning te behouden. Dit stelsel biedt immers de gewenste voordelen van de echtgenoten, met name de autonomie van iedere echtgenoot over zijn/haar eigen vermogen en de bescherming van het eigen vermogen tegen elkaars schuldeisers.
28. De heer X heeft verder tijdens het huwelijk via schenking een belangrijk familievermogen verkregen.
Op xx.xx.2013 werden aan X en aan zijn broers V en W voor notaris […] ieder 2.623 aandelen van de NV Z (hierna: Z), met ondernemingsnummer […], geschonken door hun ouders, C en D.
De rechtsvorm van de vennootschap Z NV is op xx.xx.2013 omgezet naar een CVBA.
Op xx.xx.2021 werden via akte verleden voor notaris […] wijzigingen aangebracht aan de voorwaarden van voormelde schenkingsakte d.d. […] 2013 (bijlage 2).[12]
Op diezelfde dag, xx.xx.2021, werd de vennootschap Z CVBA gesplist in drie nieuwe vennootschappen:
- BV E (ondernemingsnummer […]);
- BV F (ondernemingsnummer […]);
- BV G (ondernemingsnummer […]).
De splitsing vond plaats met disproportionele uitgifte van aandelen. De heer X verkreeg ingevolge deze splitsing volgende participaties:
- 45% van BV E (klasse A aandelen)
- 10 % van BV G (klasse C aandelen).
Voor de aandelen van de vennootschappen BV E en de BV G, die in de plaats gekomen zijn van de geschonken aandelen Z geldt de clausule ‘Eigen goed’ zoals gestipuleerd in de wijzigende akte van xx.xx.2021.
Deze clausule bepaalt:
“Eigen goed
De schenkers verklaren dat deze schenking wordt gedaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het geschonkene een eigen goed van de begiftigden blijft, zonder rekening te houden met hun huwelijksstelsel. Bijgevolg kunnen de geschonken aandelen, met inbegrip van de effectief genoten vruchten binnen de grenzen die in de voorlaatste alinea hierna worden bepaald, en met inbegrip van al hetgeen door zaakvervanging, belegging of wederbelegging in de plaats treedt van het geschonkene verkregen ingevolge deze schenking, niet in een onverdeeldheid vallen in het kader van een contract van samenleving met een partner van de begiftigden of kan het evenmin bij wijze van huwelijksovereenkomst worden ingebracht of vallen in enige vermogensgemeenschap ingevolge huwelijk van de begiftigden.
Het bovenstaande geldt tevens voor alle andere vormen van goederengemeenschap ten gevolge van een partnerschap van de begiftigden of enige andere vorm van samenwoning van de begiftigden. Wat aldus effectief is verkregen, zal evenmin kunnen worden betrokken bij enige verrekening krachtens de door de begiftigden overeengekomen huwelijkse voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden of samenlevingsregeling.
Voor de toepassing van deze bepaling, wat betreft de vruchten bedoeld in de eerste alinea, is dit verbod beperkt tot (50%) van de vruchten die tijdens het leven van de begiftigde effectief worden voortgebracht door het geschonkene of door de goederen die door zaakvervanging, belegging of wederbelegging in de plaats treden van het geschonkene. Bijgevolg zal een begiftigde, ten belope van (50%) van alle vruchten die hij effectief tijdens het leven ontving, vrij kunnen beschikken ten voordele van zijn echtgenoot of de partner met wie hij samenwoont. … ”
Dit heeft tot gevolg dat de geschonken aandelen, die de grootste waarde vertegenwoordigen in het eigen vermogen van de heer X, in ieder geval eigen vermogen moeten blijven, net zoals de helft van alle vruchten die dit geschonken vermogen heeft opgeleverd en nog zal opleveren. Deze bepalingen houden uiteraard een verregaande beperking in om de betreffende goederen en vruchten te betrekken in een beschermingsregeling naar de echtgenote. Teneinde toch in deze bescherming te voorzien, wenst de heer X dat de bovenvermelde goederen aan zijn echtgenote zouden toekomen.
29. Sedert de voormelde schenking heeft de heer X het gezinsvermogen verder uitgebouwd. Deze aangroei, met uitzondering voor wat betreft de gezinswoning, maakt huwelijksvermogensrechtelijk deel uit van zijn eigen vermogen. Nog steeds in het licht van de verzorgingsgedachte en rekening houdende met de positieve evolutie van het eigen vermogen wenst de heer X bepaalde eigen vermogensbestanddelen toe te kennen aan zijn echtgenote in het geval zij de langstlevende zal zijn.
De heer X vindt de bescherming van de langstlevende echtgenote in geval van zijn vooroverlijden immers van zeer groot belang. Hij wenst zijn echtgenote het nodige comfort en dezelfde levensstandaard te kunnen bieden op het ogenblik dat hij er niet meer zou zijn. Hij wenst tevens erkenning te bieden aan de geleverde inspanning en opofferingen van zijn echtgenote om te zorgen voor hun gezin, waarbij mevrouw Y tevens bepaalde (beroeps)inkomsten heeft moeten derven. Zij legt zich immers vooral toe op het huishouden en de opvoeding van de vier kinderen. Hierdoor is zij slechts deeltijds beroepshalve actief (zie: https://www. […].be/).
30. Het is bovendien ook de wens van de heer X om voor zijn echtgenote te voorzien in een bescherming als langstlevende op een manier die niet eenzijdig door hem kan worden herroepen. Het is daarbij geenszins de bedoeling om ook een bescherming in de andere richting tot stand te brengen.
31. Belangrijk is verder dat deze bescherming slechts uitwerking zal hebben indien de heer X zal overlijden voor zijn echtgenote en niet in geval van echtscheiding.
32. De heer X wenst verder tijdens het huwelijk eigenaar te blijven van de goederen die het voorwerp zullen uitmaken van het toekenningsbeding.
33. De bovenstaande overwegingen en wensen kunnen worden gerealiseerd door de toevoeging van een toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten. De heer X zal gedurende het huwelijk de exclusieve eigendom behouden van de goederen onderworpen aan het toekenningsbeding. Bij zijn overlijden komen deze goederen, ingeval van een positieve keuze door de echtgenote, in exclusieve eigendom toe aan zijn echtgenote, om haar huidige levensstandaard te kunnen blijven behouden.
34. Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, burgerrechtelijke voordelen bieden die andere bedingen, zoals bijvoorbeeld een verrekenbeding, niet bieden.
Ingevolge het toekenningsbeding komen de goederen bij overlijden van rechtswege (en ingeval van een positieve keuze) in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenote. Dit biedt voor de langstlevende echtgenote een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt gecreëerd.
Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenote en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenote tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.
Bij een klassiek verrekenbeding dient er een verrekenmassa te worden samengesteld die vervolgens tussen de echtgenoten wordt verdeeld volgens een bepaalde overeengekomen verdeelsleutel. Dat is evenwel niet de bedoeling van de aanvragers. Het is hun bedoeling om een regeling uit te werken die de langstlevende echtgenote beschermt bij een eerder overlijden van haar echtgenoot, zonder dat dergelijke regeling in de andere richting noodzakelijk is.
Er dient bovendien op te worden gewezen dat de vier kinderen van de echtgenoten minderjarig zijn, wat de praktische werking van een verrekenbeding bemoeilijkt.
35. Ook het gebruik van bijvoorbeeld een kanscontract, een beding van aanwas of een verblijvingsbeding is niet mogelijk vermits de goederen exclusief eigendom zijn van de heer X.
36. Het is ook niet de bedoeling dat er wordt rekening gehouden met de besparingen tijdens het huwelijk van beide echtgenoten.
37. Door het optioneel karakter van het beding, verkrijgt langstlevende echtgenote in de voorgenomen regeling de beoordelingsvrijheid of zij wel of niet nood heeft aan de regeling in het huwelijkscontract die moet toelaten haar verzorgd achter te laten op het ogenblik dat haar echtgenoot er niet meer zal zijn. Deze beslissing zal kunnen worden genomen in acht nemende de situatie op dat ogenblik, zoals onder meer de leeftijd van de langstlevende, de financiële situatie en de relatie met de kinderen.
38. Tenslotte kunnen de echtgenoten de voormelde bedoelde doelstellingen niet op een andere manier en met dezelfde burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door een wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Een testament, een schenking en een contractuele erfstelling zouden ook eenzijdig kunnen herroepen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Ook met een gemeenschapsstelsel kunnen de gewenste doelstellingen niet worden bereikt, omdat de werking van een gemeenschapsstelsel niet aansluit bij de wensen en noden van de echtgenoten. Overigens om die redenen zijn zij ook van in het begin gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met een TIGV beperkt tot de gezinswoning. Zoals hoger is vermeld, geldt daarenboven dat de heer X van zijn ouders via schenking aandelen verkreeg van een familiale holdingvennootschap waarbij onder meer werd bepaald dat de geschonken aandelen en de helft van de vruchten van deze aandelen niet mogen toekomen aan een gemeenschappelijk vermogen/onverdeeldheid van de heer X en zijn echtgenote en deze aandelen en de vruchten evenmin mogen betrokken worden in een verrekenbeding.
39. In het licht van de regeling van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingeval van overlijden van de heer X, bedingen de partijen ook dat de langstlevende echtgenote er tevens zal toe gehouden zijn om in de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met voormelde goederen proportioneel bij te dragen.
40. Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het toekenningsbeding niet in hun huwelijksovereenkomst wensen in te voegen op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag, die zij aan het besluitvormingsorgaan voorleggen en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
41. Gelet op het voorgaande verzoek ik het besluitvormingsorgaan onderhavig verzoek ontvankelijk te willen verklaren, en bij wijze van voorafgaande beslissing te willen bevestigen dat:
- de voorgenomen wijziging aan de huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF;
- bij de toebedeling van de onroerende goederen op basis van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, het verdeelrecht verschuldigd zal zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF. Heeft de verkrijger geen onverdeeld deel van het onroerend goed, dan leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht op grond van art. 2.9.1.0.1 VCF;
dat het besluit van de Vlaamse Belastingdienst geldig blijft tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF en gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
42. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
43. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
44. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 2.9.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
45. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
De echtgenoten behouden het basisstelsel van scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.
De echtgenoten wensen een optioneel toekenningsbeding toe te voegen aan hun huwelijksovereenkomst voor welbepaalde eigen goederen van de heer X. Hiertoe zal het hierboven aangehaalde artikel 12 worden toegevoegd aan de huwelijksovereenkomst.
Het toekenningsbeding beoogt in casu ten voordele van de langstlevende echtgenote, de integrale toekenning in volle eigendom van welbepaalde eigen goederen van de heer X, indien hij als eerste zal overlijden. De regeling zal gelden voor de roerende en onroerende goederen die in het huwelijkscontract worden opgesomd. Overeenkomstig het hierboven aangehaalde ontwerp van artikel 12 dat in de huwelijksovereenkomst zal worden toegevoegd, betreft het in casu de aandelen van de vennootschap A, effecten en liquiditeiten bij […] bank en 4 appartementen. Hierbij wordt ook in zaakvervanging voorzien.
Het gaat om een optioneel toekenningsbeding, dat geen uitwerking zal hebben indien mevrouw Y als langstlevende zou kiezen om zich niet op dit toekenningsbeding te beroepen.
Beoordeling
1) Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
46. Op burgerrechtelijk vlak wordt algemeen aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.
47. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van het (optioneel) toekenningsbeding van eigen goederen, dat toegevoegd is aan een stelsel van scheiding van goederen.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
In de mate dat de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief een huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
48. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
50. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
52. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De optionele toekenning van eigen goederen van de heer X heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
53. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
54. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?
56. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.
6. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?
58. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.
59. Samengevat betekent dit concreet het volgende:
- op de toekenning van de roerende goederen is noch verkooprecht, noch verdeelrecht verschuldigd;
- op de toekenning van de onroerende goederen zal het verkooprecht verschuldigd zijn.
2) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
60. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
61. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
62. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
63. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
64. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen ingevolge akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2011. Bij dit huwelijkscontract werd de gezinswoning in het TIGV ingebracht door de heer X. De huwelijksovereenkomst omvat ook een beding van ongelijke verdeling naar keuze, waarbij de langstlevende echtgenoot het recht heeft om af te wijken van de gelijke verdeling van het TIGV.
De echtgenoten hebben vier gemeenschappelijk minderjarige kinderen. Zij hebben geen kinderen uit een vorige relatie.
Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel aan te passen in het kader van de verzorgingsgedachte tussen echtgenoten, meer in het bijzonder voor het geval de heer X zou overlijden voor mevrouw Y.
Hierbij willen zij hun basisstelsel van scheiding van goederen met TIGV behouden, gelet op de autonomie van iedere echtgenoot over diens eigen vermogen en de bescherming van het eigen vermogen tegen elkaars schuldeisers.
In het licht van de verzorgingsgedachte en de solidariteit tussen echtgenoten wenst de heer X welbepaalde eigen vermogensbestanddelen toe te kennen aan zijn echtgenote, voor het geval hij eerder zou overlijden, zodat zijn echtgenote dezelfde levensstandaard zou kunnen behouden.
Concreet wensen de echtgenoten een optioneel toekenningsbeding op te nemen voor welbepaalde eigen goederen van de heer X. Overeenkomstig de voorgelegde ontwerpclausule voor het toekenningsbeding, betreft het in casu de aandelen van de vennootschap A, effecten en liquiditeiten bij […] bank en 4 appartementen. Hierbij wordt ook in zaakvervanging voorzien.
65. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
66. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen
Voetnoten
[1] Een kopie van het huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx. 2011 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Cass. 24 maart 2017, www.cass.be.; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.
[3] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.
[4] H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.
[5] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.
[6] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[7] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[8] Bevestigd in o.m. VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021. ; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.
[9] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[10] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[11] VERBEKE, A., CASMAN, H., Huwelijksvoordelen bij scheiding van goederen, Intersentia, 2022, 141, nr. 144.
[12] Een kopie van de akte houdende wijzigingen aan de schenking verleden voor notaris […] op xx.xx.2021 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.