Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22042 - Wijziging stelsel scheiding van goederen met toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding eigen goederen Vlaamse Belastingdienst

VB 22042 - Wijziging stelsel scheiding van goederen met toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding eigen goederen

Voorafgaande beslissing
Nummer
22042
Datum beslissing
12 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor mr. […], notaris met standplaats te […] op xx.xx.1978 (zie bijlage 3).

2. Op heden hebben de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst twee maal gewijzigd. De eerste wijziging vond plaats ingevolge akte wijziging huwelijksovereenkomst verleden voor mr. […], notaris met standplaats te […] op xx.xx.2011 (zie bijlage 4). De echtgenoten hebben daarbij onder meer een finaal en facultatief verrekenbeding in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden toegevoegd aan hun stelsel van scheiding van goederen. De tweede wijziging vond plaats ingevolge akte wijziging huwelijksovereenkomst verleden voor mr. […], notaris met standplaats te […] (Nederland) op xx.xx.2012 (zie bijlage 5). Hierbij voorzagen de echtgenoten in de aanpassing van voormeld finaal en facultatief verrekenbeding.

3. Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel verder aan te passen in het kader van de evoluerende verzorgingsgedachte tussen echtgenoten voor het geval van overlijden van een van hen. Meer bepaald wensen de echtgenoten het finaal en facultatief verrekenbeding ten voordele van de langstlevende te vervangen door (i) een verblijvingsbeding voor hun onverdeelde goederen en (ii) een toekenningsbeding voor de eigen goederen van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.[1]

4. Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling, voor het geval van overlijden van een van hen, vooraleer ze deze wijziging doorvoeren. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

  • de vervanging van het actueel facultatief finaal verrekenbeding door een verblijvings- en een toekenningsbeding (en telkens de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

de vervanging van het actueel facultatief finaal verrekenbeding door een verblijvings- en een toekenningsbeding (en telkens de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […] namens de heer X, geboren te […] op xx.xx.1953 en met rijksregisternummer […] (zie bijlage 1) (hierna genoemd ‘de heer X’ en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1955 en met rijksregisternummer […] (zie bijlage 2) (hierna genoemd ‘mevrouw Y’) (hierna samen ook genoemd ‘de echtgenoten’). De echtgenoten wonen te […]. De echtgenoten zijn thans gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met een finaal en facultatief verrekenbeding voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.

6. De echtgenoten hebben samen vier meerderjarige kinderen, die alle vier gemeenschappelijke kinderen zijn.

7. De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

8. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten en bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers. Zij wensen evenwel het finaal en facultatief verrekenbeding in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, dat in artikel 19 van de huidige huwelijksovereenkomst is opgenomen, te schrappen en te vervangen door een optioneel verblijvingsbeding en een eveneens optioneel toekenningsbeding.

Verblijvingsbeding

9. Het verblijvingsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende, de optionele integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn. De regeling zal gelden voor alle goederen die op het tijdstip van overlijden van een van de echtgenoten exclusief tussen hen in onverdeeldheid zijn (niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten in onverdeeldheid met derden zou zijn). Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. Het gaat evenwel om een optioneel verblijvingsbeding: het heeft geen uitwerking indien de langstlevende zou kiezen om zich niet of niet integraal op dit verblijvingsbeding te beroepen.[2]

Toekenningsbeding

10. Het toekenningsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende, de integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van een aantal eigen goederen van de echtgenoot die als eerste zal overlijden. De regeling zal gelden voor de roerende en onroerende goederen die ter gelegenheid van de wijziging van het huwelijksstelsel voor de ene dan wel voor de andere echtgenoot worden opgesomd, en voor de goederen die ingevolge zaakvervanging daarvoor in de plaats zullen komen, voor zover ze nog in het vermogen van de overleden echtgenoot aanwezig zijn op het tijdstip van zijn overlijden. Het gaat evenwel om een optioneel toekenningsbeding: het heeft geen uitwerking indien de langstlevende zou kiezen om zich niet of niet integraal op dit toekenningsbeding te beroepen.[3]

III. Motivering van de aanvraag

11. De echtgenoten vragen van uw dienst volgende bevestigingen:

  • dat de vervanging van het actueel facultatief finaal verrekenbeding door een verblijvings- en een toekenningsbeding (en telkens de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
  • dat de vervanging van het actueel facultatief finaal verrekenbeding door een verblijvings- en een toekenningsbeding (en telkens de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

12. De echtgenoten verzoeken met betrekking tot deze verrichting te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de echtgenoten vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

13. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.[4]

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW, art. 1469, § 1, vierde lid oud BW).

14. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW (art. 1464 oud BW) vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (art. 1465 oud BW), bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel (ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd) blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

15. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel (en dus niet-schenking) dus voor zowel voor volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

16. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

17. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding zouden weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

19. De echtgenoten zijn in casu gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en wensen dit stelsel te behouden. Aan dat stelsel wordt evenmin een beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen toe als een toekenningsbeding voor sommige goederen die exclusief aan één echtgenoot toebehoren. Deze bedingen hebben dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

20. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1. een kosteloze beschikking;

2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

21. Het voorgenomen verblijvingsbeding en het voorgenomen toekenningsbeding verstrekken evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, dat door in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044

22. Zowel het verblijvingsbeding als het toekenningsbeding verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Beide bedingen zijn inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als bedingen met betrekking tot de vereffening, toekenning en verdeling van hun vermogens. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

23. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. Het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding dat de echtgenoten sluiten moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk kanscontract gelden, omdat het niet kwalificeert als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract, maar als een huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en valt niet onder de vereisten van SP 17044.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding als een huwelijksvoordeel kwalificeert.

De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit

24. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De voorgenomen verrichting frustreert geenszins een toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

25. De voorgenomen verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden (verblijvingsbeding) of elk afzonderlijk (toekenningsbeding) gerechtigd zijn.

26. De voorgenomen verrichting frustreert noch art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan, noch art. 2.7.1.0.5 VCF, omdat het verblijvingsbeding respectievelijk het toekenningbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.

De voorgenomen verrichting verleent huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.

De niet-fiscale motieven voor de verrichting zijn dominant

27. De verrichting is niet fiscaal geïnspireerd. De echtgenoten wensen het actueel finaal en facultatief verrekenbeding in hun huwelijksovereenkomst te vervangen door zowel een verblijvingsbeding als een toekenningsbeding zoals toegelicht.

Zij wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers. Zij wensen ook nog steeds een goede regeling daarin te behouden, om invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar.

Nu het evenwel sedert 1 september 2018 zonder enige twijfel mogelijk is om binnen het stelsel van scheiding van goederen zakenrechtelijke huwelijksvoordelen aan de langstlevende van hen toe te kennen, wensen ze daar nu ook in ruime mate gebruik van te maken, ter vervanging van de actuele regeling die louter verbintenisrechtelijke gevolgen heeft.

De gecombineerde werking van het verblijvingsbeding en van het toekenningsbeding creëren voor de langstlevende een veel comfortabele positie dan het verrekenbeding. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, treedt de langstlevende immers, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang zijn of haar keuze van de goederen waarvan de echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende geconfronteerd wordt met de erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot.

De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Ook niet met een gemeenschapsstelsel, omdat de filosofie en werking van een gemeenschapsstelsel niet aansluit bij de wensen en noden van de echtgenoten. Overigens om die reden zijn zij ook van in het begin gehuwd geweest onder een stelsel van scheiding van goederen.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet.

Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, steeds moeten opgenomen worden in de rekenboedel (art. 4.153 BW, art. 922 oud BW) en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin ze als volkomen huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van art. 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers geen sprake van opname in de rekenboedel noch aanrekening op het beschikbaar deel.

De echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, ter vervanging van het finaal facultatief verrekenbeding, laten hen toe om hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende zeer ruim te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.

Het verblijvingsbeding slaat immers op onverdeelde goederen waarvan de echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging ervan reeds bevestigen dat het om goederen gaat met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van een van de echtgenoten. Deze onverdeelde goederen moeten daarom volkomen, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare beschikking blijven.

Het toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de ene dan wel van de andere echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat de langstlevende daar evenzeer bij overlijden van de andere langstlevende volkomen, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare beschikking moeten worden gesteld.

In beide gevallen behoudt de langstlevende de optie om na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel.

Dit gebeurt dan bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om de bedingen, die in deze aanvraag zijn vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

Vraagstelling

28. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de echtgenoten van uw dienst een bevestiging te krijgen van het feit dat:

  • de vervanging van het actueel facultatief finaal verrekenbeding door een verblijvings- en een toekenningsbeding (en telkens de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

de vervanging van het actueel facultatief finaal verrekenbeding door een verblijvings- en een toekenningsbeding (en telkens de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

IV. Beslissing

29. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

30. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

31. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

32. Voorgenomen verrichtingen

De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten en bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers. Zij wensen evenwel het finaal en facultatief verrekenbeding in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, dat in artikel 19 van de huidige huwelijksovereenkomst is opgenomen, te schrappen en te vervangen door een optioneel verblijvingsbeding en een eveneens optioneel toekenningsbeding.

33. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich enkel uit over de fiscale behandeling en niet over de burgerrechtelijke geldigheid van dergelijke clausules.

34. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat de toebedeling van de onverdeelde goederen die gebeurt als huwelijksvoordeel, zoals opgenomen in artikel 30 van de akte houdende wijziging huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2022, een overeenkomst onder bezwarende titel is. Bovendien blijft deze overeenkomst onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.

Uit de samenlezing van de artikelen 38 en 41 van de akte van xx.xx.2022 blijkt dat het voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat op grond van het optioneel integraal toekenningsbeding, eveneens louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

35. Wat de fiscale behandeling van het beding van toebedeling van onverdeelde goederen betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.

Gelet op de formulering van de clausules opgenomen in de akte van xx.xx.2022, kan dezelfde redenering gevolgd worden voor wat betreft de fiscale behandeling van de optionele integrale toebedeling van de eigen goederen van de eerststervende.

36. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

37. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

38. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

Indien de keuze van de langstlevende echtgeno(o)t(e) tot gevolg heeft dat er roerende goederen worden toebedeeld, is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd.

Als er daarentegen onroerende goederen worden toebedeeld, zal naargelang de gemaakte keuze het verdeelrecht dan wel het verkooprecht van toepassing zijn.

39. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan evenwel worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

40. Uit de aanvraag blijkt dat de aanvragers hun basisstelsel van scheiding van goederen wensen te behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten en bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers.

Thans wensen de aanvragers hun huwelijksstelsel verder aan te passen in het kader van de evoluerende verzorgingsgedachte tussen echtgenoten voor het geval van overlijden van een van hen. Meer bepaald wensen de echtgenoten het finaal en facultatief verrekenbeding ten voordele van de langstlevende te vervangen door zowel een verblijvingsbeding voor hun onverdeelde goederen als een toekenningsbeding voor de eigen goederen van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

De aanvragers hebben samen vier meerderjarige kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

41. Gelet op de concrete feitenconstellatie, de voorgelegde niet-fiscale motieven in randnummer 27, en de hogervermelde mogelijke toepassing van de registratiebelasting, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Evenmin vinden de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF in casu toepassing.

42. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Tijdens de hoorzitting werd meegedeeld dat de akte houdende wijziging huwelijksovereenkomst werd verleden voor notaris […], notaris met zetel te […], op xx.xx.2022. Een afschrift van de akte werd voorgelegd.

[2] Uit de akte van xx.xx.2022 blijkt dat er in geval van overlijden niet enkel sprake is van een optioneel verblijvingsbeding, maar tevens van een optionele verdeelsleutel in geval van verdeling en van de betaling van de eventuele oplegschuld. Gelet op het feit dat de aanvraag louter betrekking heeft op het optioneel verblijvingsbeding wordt voor deze voorafgaande beslissing enkel artikel 30 beoordeeld.

[...]

[3] Uit de akte van xx.xx.2022 blijkt dat er in geval van overlijden niet enkel sprake is van een optioneel integraal toekenningsbeding, maar tevens van een optioneel gedeeltelijk toekenningsbeding. Gelet op het feit dat de aanvraag louter betrekking heeft op het optioneel integraal toekenningsbeding wordt voor deze voorafgaande beslissing enkel artikel 38 beoordeeld.

[...]

[4] In de akte dd. xx.xx.2022 onder Hoofdstuk 5. Gemeenschappelijke bepalingen

[...]