Onderafdeling 1. Opvolging, feedback en evaluatie
Algemene toelichting
Uit artikel 194 van het DLB en artikel 111 van het Provinciedecreet volgt dat de evaluatie volledig facultatief is, behalve voorafgaandelijk aan het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Het personeelslid heeft op grond van de decreten recht op opvolging en feedback tijdens de loopbaan. Dat kan nog steeds de vorm aannemen van een periodieke evaluatie, maar dat is geen verplichting.
Sinds het decreet van 3 juni 2016 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, kunnen besturen een eigen stelsel van prestatiemeting uitwerken, omdat het formalistische evaluatiesysteem niet langer verplicht is. Die wijziging van de organieke decreten sloot aan bij de tendensen die er op dat moment opmars deden in het HR-management. Grote bedrijven, zoals Accenture, Microsoft en Google, verlieten het jaarlijkse evalueren of gingen het herdenken. Voorop stond de visie dat organisaties zelf moeten nadenken over hoe ze hun feedback en evaluaties gaan organiseren, zodat deze hun personeelsleden beter kunnen motiveren. Enkel het recht op opvolging en feedback, al dan niet gevolgd door een formele evaluatie, werd daarom decretaal verankerd. Niettemin kunnen naast de positieve gevolgen ook nog steeds negatieve gevolgen gekoppeld worden aan een eventueel evaluatiesysteem, waardoor het omwille van de rechtszekerheid nodig is om enkele algemene regels in te bouwen.
Hiermee wordt bevestigd dat het eigenlijke HR-beleid een zaak is van het lokaal en provinciaal bestuur zelf.
Artikel 13
De raad bepaalt in de rechtspositieregeling de wijze van opvolging en feedback, en de procedure voor de eventuele evaluatie, vermeld in artikel 194, eerste lid, van het decreet van 22 december 2017, en artikel 111, eerste lid van het Provinciedecreet van 9 december 2005, en ook de gevolgen van opvolging, feedback of eventuele evaluatie.
Als de evaluatie, vermeld in het eerste lid, ongunstig is, kan het personeelslid ontslagen worden wegens beroepsongeschiktheid als vermeld in artikel 111, vierde lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005, en artikel 194, vierde lid, van het decreet van 22 december 2017. (W2)
In afwijking van het tweede lid kan de raad tijdelijke of minder verstrekkende gevolgen koppelen aan een ongunstige opvolging, feedback of evaluatie. (W2)
Artikel 14
De raad werkt in de rechtspositieregeling een beroepsprocedure uit voor het personeelslid dat bezwaar indient tegen ongunstige of negatieve gevolgen als gevolg van de opvolging, de feedback of de eventuele evaluatie als vermeld in artikel 13. Het personeelslid wordt in elk geval vooraf gehoord.
Artikel 15
§1. In voorkomend geval bepaalt de raad in de rechtspositieregeling voor de evaluatie van de algemeen directeur, de adjunct-algemeendirecteur, de financieel directeur, de provinciegriffier en de financieel beheerder van de provincie, de wijze waarop de externe deskundigen in het personeelsbeleid betrokken worden bij de procedure en de wijze waarop ze de noodzakelijke informatie krijgen voor de opmaak van het voorbereidende rapport, vermeld in artikel 194, derde lid, van het decreet van 22 december 2017, en artikel 111, derde lid, van het Provinciedecreet van 9 december 2005.
§2. De onafhankelijkheid waarmee de financieel directeur van de gemeente en de financieel beheerder van de provincie bepaalde taken als vermeld in het decreet van 22 december 2017 en in het Provinciedecreet van 9 december 2005, uitvoeren, mag niet het voorwerp zijn van een evaluatie. De mate waarin ze zich inzetten voor de uitvoering van die taken, is wel een aandachtspunt in de evaluatie.
De onafhankelijkheid waarmee de ombudsman de zaken die worden voorgelegd, behandelt, mag niet het voorwerp zijn van een evaluatie. De mate waarin de ombudsman zich inzet voor de uitvoering van die taken, is wel een aandachtspunt in de evaluatie.