Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23042 - Wijziging huwelijksstelsel - scheiding van goederen - toevoeging eenzijdig en optioneel toekenningsbeding eigen goederen (aanwinsten) Vlaamse Belastingdienst

VB 23042 - Wijziging huwelijksstelsel - scheiding van goederen - toevoeging eenzijdig en optioneel toekenningsbeding eigen goederen (aanwinsten)

Voorafgaande beslissing
Nummer
23042
Datum beslissing
4 juli 2023
Publicatiedatum
13 september 2023

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1994.[1]

Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel aan te passen in het kader van de evoluerende verzorgingsgedachte tussen echtgenoten. Dit meer in het bijzonder voor het geval de heer X zou overlijden vóór zijn echtgenote. Concreet wensen de echtgenoten een toekenningsbeding voor een welbepaald eigen goed van de heer X toe te voegen voor het geval hij als eerste zal overlijden.

Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling, voor het geval van vooroverlijden van de heer X, vooraleer ze deze wijziging doorvoeren. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

  • de toevoeging van een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF;
  • de toevoeging van een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF;
  • de toevoeging van het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is.

De aanvragers verzoeken bovendien uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, § 4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf (5) jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], […], namens de heer X (rijksregisternummer: […]) en mevrouw Y (rijksregisternummer: […]).

De heer X en mevrouw Y worden verder ook genoemd ‘de echtgenoten’ of ‘de aanvragers’.

De echtgenoten zijn thans gehuwd onder het Belgische stelsel van zuivere scheiding van goederen.

De echtgenoten hebben drie gemeenschappelijke meerderjarige kinderen. Zij hebben geen kinderen uit een vorige relatie.

De echtgenoten wonen te […]. Zij hebben hun woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, onder meer het behoud van autonomie van de echtgenoten en de bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers (van de andere echtgenoot). In het kader van de verzorgingsgedachte tussen echtgenoten, wenst de heer X een welbepaald eigen goed, ongeacht of dit aanwinsten of niet-aanwinsten betreft, optioneel toe te bedelen aan de langstlevende echtgenote indien hij als eerste overlijdt.

Toekenningsbeding

Het toekenningsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenote, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van een welbepaald eigen goed van de heer X, indien hij als eerste zal overlijden. De regeling zal gelden voor het roerend goed dat ter gelegenheid van de wijziging van het huwelijkscontract wordt vermeld, en voor de goederen die ingevolge zaakvervanging daarvoor in de plaats zullen komen, voor zover ze nog in het vermogen van de overleden echtgenoot aanwezig zijn op het tijdstip van zijn vooroverlijden. Het gaat om een optioneel toekenningsbeding: het zal geen uitwerking hebben indien mevrouw Y als langstlevende zou kiezen om zich niet op dit toekenningsbeding te beroepen.

Via een akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst zal volgend artikel 8 worden toegevoegd:

“ARTIKEL 8 – Beding tot toekenning van eigen goederen in geval van overlijden

Toepassing

Het beding tot toekenning van een eigen goed voorzien in dit artikel is van toepassing in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van de heer X.

Deze toekenning van een eigen goed in natura zal evenwel niet van toepassing zijn indien de echtgenoot komt te overlijden op een ogenblik dat er tussen de echtgenoten reeds een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend of indien op het ogenblik van het overlijden van de echtgenoot tussen de echtgenoten een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk. Er is geen sprake van een ontwrichting van het huwelijk wanneer de feitelijke scheiding bijvoorbeeld te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften of beroepsnoodwendigheden.

Uitgangspunt

De echtgenoten hebben als dominant basisregime van hun huwelijksvermogensstelsel gekozen voor scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1994. Deze keuze is ingegeven door hun wens om hun vermogens gescheiden te houden, hun bestuursbevoegdheden zelfstandig te kunnen uitoefenen en de bescherming tegenover elkaars schuldeisers.

De heer X wenst zijn langstlevende echtgenote evenwel verzorgd achter te laten en wenst hiertoe in een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door zijn vooroverlijden. De heer X acht dergelijke solidaire regeling noodzakelijk voor het behoud van de levensstandaard en ter compensatie van de door zijn echtgenote geleverde inspanningen voor het huishouden en de zorg en de opvoeding van de gemeenschappelijk kinderen, alsook ter compensatie van de ten gevolge daarvan opgeofferde beroepsopportuniteiten. Dit beding is dan ook niet ingegeven door de intentie van vrijgevigheid.

Om de bovenstaande wensen met elkaar te verzoenen wensen de echtgenoten (ondanks de scheiding van goederen als basisstelsel) een huwelijksvoordeel in hun huwelijkse voorwaarden in te lassen. Er wordt voorzien in de toekenning in natura van een eigen goed van de echtgenoot ten voordele van de langstlevende echtgenote, dat bij wijze van huwelijksvoordeel ten bezwarende titel aan haar wordt toegekend en dat niet voor inkorting vatbaar zal zijn, behoudens de toepassing van de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.

Optioneel

De toekenning zoals voorzien in dit artikel is optioneel. Zij biedt aan de echtgenote, mevrouw Y, met betrekking tot het hierna vermeld goed dat op het tijdstip van het overlijden van de echtgenoot exclusief aan hem toebehoort, de mogelijkheid tot toekenning van het eigen goed, welk beding in natura zal worden uitgevoerd.

De hierboven vermelde toebedeling van een eigen goed zal dus slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenote daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenote dient haar keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris en dit binnen de vier maanden na het overlijden van de heer X.

Indien de langstlevende echtgenote haar keuze niet of niet tijdig heeft gemaakt, dan wordt zij geacht haar optierecht niet te hebben uitgeoefend en derhalve afstand te hebben gedaan aan het beding tot toekenning van een eigen goed.

Toekenning eigen goed

In geval van overlijden van de echtgenoot, de heer X, zal de vordering in rekening-courant op vennootschap A, met maatschappelijke zetel te […] en gekend onder ondernemingsnummer […], die hem persoonlijk toebehoort, in volle eigendom toekomen aan de langstlevende echtgenote, mevrouw Y, voor zover zij daarvoor kiest. Een boekhoudkundig uittreksel van de voormelde rekening-courant op datum van het verlijden van de onderhavige akte wordt toegevoegd. Hieruit blijkt een waarde van x,x EUR dd. xx.xx.2023.

Voormeld goed vormt een aanwinst die door de heer X werd verkregen tijdens het huwelijk.

De toepassing, evenals alle modaliteiten, voorwaarden en lasten van dit beding zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van wettelijke en contractuele zaakvervanging, subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zijn gekomen van bovenvermeld voorwerp van dit beding. Indien er geen zaakvervanging mogelijk is, kan de langstlevende echtgenote aanspraak maken op de betaling van een vergoeding, gelijk aan de geïndexeerde nominale waarde van bovenvermeld goed op datum van overlijden van de heer X, dit te indexeren volgens de index van de consumptieprijzen.

Door de toepassing van dit huwelijksvoordeel ten voordele van de langstlevende echtgenote, zal zij er toe gehouden zijn om aangaande de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met voormeld goed bij te dragen, en dit in verhouding tot het aandeel dat de langstlevende echtgenote in voormeld goed verkrijgt.

Tussen de echtgenoten zal, als gevolg van de toekenning krachtens dit beding, voor het toegekend goed geen verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of door de andere echtgenoot, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van het goed, of voor kosten of werken met betrekking tot het goed. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden echtgenoot verschuldigd zijn, en zal evenmin voor een bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen.

De artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op dit beding.”[2]

III. Motivering van de aanvraag

4. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:

  • de toevoeging van een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) voor het hoger vermeld roerend goed (vordering in rekening-courant) aan de huwelijksovereenkomst van de heer X en mevrouw Y niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF en 2.7.1.0.5. VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
  • de toevoeging van een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) voor het hoger vermeld roerend goed (vordering in rekening-courant) aan de huwelijksovereenkomst van de heer X en mevrouw Y niet onderworpen is aan de artikelen 2.8.1.0.1. VCF en 2.8.4.0.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
  • de toevoeging van het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is.

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

5. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking of hetzij via contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende echtgenote ingevolge de toevoeging van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel.

De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.

Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap.[3] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen voorafgaan. Als een dergelijk intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd.[4] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan.[5]

Bovendien, maar ten overvloede, wensen aanvragers te benadrukken dat één en ander geregeld is ter compensatie en derhalve ten bezwarende titel. De aanvragers voorzien een eenzijdig huwelijksvoordeel ten voordele van mevrouw Y dat haar enerzijds moet toelaten verzorgd achter te blijven na het overlijden van haar echtgenoot, maar haar anderzijds een compensatie moet bieden voor haar inspanningen en opofferingen gedurende het huwelijk.

Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.

Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door.[6] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding dat in de huwelijksovereenkomst zal worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF.[7]

2 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

6. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.

Aangezien de voorgenomen verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou toekomen.

Hoewel het toekenningsbeding pas uitwerking zal hebben bij het vooroverlijden van de heer X, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.[8]

3 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

7. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen.[9]

Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die exclusief tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van scheiding van goederen, blijven vervolgens buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.

In casu, zijn de echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding en goederen en zal het toekenningsbeding betrekking hebben op een eigen goed dat exclusief toebehoort aan de heer X. De voorwaarden voor toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF zijn derhalve niet vervuld voor het toekenningsbeding.

De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.[10]

4 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

8. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden.

Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. Een kosteloze beschikking:

Het voorgenomen toekenningsbeding verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan, zoals voormeld, immers niet worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking. Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie dat verblijvingsbedingen als huwelijksvoordelen geen schenkingen zijn (Cass. 10 december 2010, AR F.08.0102.N en Cass. 5 januari 2017, AR F.15.0164.F).

  1. Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:

Het voorgenomen toekenningsbeding zal worden opgenomen in de akte van wijziging van de huwelijksovereenkomst. Of het al dan niet een huwelijksvoordeel oplevert ten voordele van de langstlevende echtgenote kan slechts worden beoordeeld bij de ontbinding van het huwelijksstelsel in geval van vooroverlijden van de heer X. Daar het voordeel pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden.

  1. Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het overwogen toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.[11]

5 Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044

9. Het toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, die louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het beding wordt in de huwelijksovereenkomst opgenomen als beding met betrekking tot de vereffening, toekenning en verdeling van hun vermogens. Het is met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Het kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

Aangezien het voorgenomen toekenningsbeding een huwelijksvoordeel is, kan dit niet worden beschouwd als een aanwasovereenkomst, noch als een kanscontract. Het beding dient niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het Vlabel standpunt met nummer 17044.

6 Geen toepassing van artikel 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

10. Artikel 2.8.1.0.1 VCF belast met schenkbelasting een schenking onder de levenden. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het (eventuele) voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het voorgenomen toekenningsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast.

Van een schenking is in casu echter geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

7 De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit

11. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling.

De voorgenomen verrichting frustreert geenszins een specifieke antimisbruikbepaling. Dit werd reeds hoger aangetoond.

Evenmin kan de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen aanwenden, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt die eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).

De echtgenoten verzoeken om te bevestigen, mede op grond van de hierna uiteengezette motieven, dat er geen sprake is van fiscaal misbruik.

7.1. Geen frustratie van de in de VCF opgenomen bepalingen

12. De voorgenomen verrichting verleent een huwelijksvoordeel dat huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.

De voorgenomen verrichting frustreert de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking fictief tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Een huwelijksvoordeel wordt immers beschouwd als een “niet-schenking” en niet als een kosteloze beschikking.

De voorgenomen verrichting frustreert verder noch artikel 2.7.1.0.4 VCF omdat het toekenningsbeding betrekking zal hebben op goederen die exclusief eigendom zijn van de heer X, noch artikel 2.7.1.0.5 VCF omdat het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.

Het toekenningsbeding betreft huwelijksvoordeel en geen schenking, waardoor artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF evenmin worden gefrustreerd door de voorgenomen verrichting.

7.2. Geen fiscaal misbruik – niet fiscale motieven

13. Bovendien wensen de echtgenoten specifiek te wijzen op de volgende motieven die bij de opname van het toekenningsbeding voorhanden zijn.

De aanvragers zijn in 1994 gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen. Zij wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers. Zij wensen deze regeling te behouden en bovendien invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar.

Zoals reeds aangehaald, strekt de voorgenomen verrichting meer concreet tot compensatie van de geleverde inspanning en opofferingen van zijn echtgenote om te zorgen voor hun gezin, waarbij mevrouw Y tevens bepaalde (beroeps)inkomsten heeft moeten derven. Zij legt zich immers vooral toe op het huishouden en de opvoeding van de drie kinderen. Mogelijks zal mevrouw Y in de toekomst een beperkte bezoldiging ontvangen vanuit […] (met als ondernemingsnummer […]), doch deze beperkte vergoeding zal haar niet in staat stellen om bij voortduur, en op dezelfde wijze als bij leven van haar echtgenoot, in haar levensonderhoud te voorzien.

Bovendien heeft de heer X een aanzienlijk industrieel patrimonium kunnen opbouwen dat recent aan de kinderen is toegekomen middels schenking. Ten gevolge van voormelde schenkingen onder levenden is de bescherming van zijn echtgenote, mocht de heer X als eerste komen te overlijden, des te belangrijker.

De heer X wenst tijdens het huwelijk eigenaar te blijven van het goed dat het voorwerp zal uitmaken van het toekenningsbeding, maar de bescherming van de langstlevende echtgenote in geval van zijn vooroverlijden is voor de heer X van zeer groot belang. Hij wenst zijn echtgenote het nodige comfort en dezelfde levensstandaard te kunnen bieden op het ogenblik dat hij er niet meer zou zijn. Het is daarbij de wens van de heer X om voor zijn echtgenote te voorzien in een bescherming als langstlevende op een manier die niet eenzijdig door hem kan worden herroepen.

Belangrijk is verder dat deze bescherming slechts uitwerking zal hebben indien de heer X zal overlijden voor zijn echtgenote en niet in geval van echtscheiding. Het is evenmin de bedoeling om ook een bescherming in de andere richting tot stand te brengen.

Het is niet de bedoeling dat er rekening wordt gehouden met de besparingen tijdens het huwelijk van beide echtgenoten. Om die reden hebben de heer X en mevrouw Y geopteerd voor een forfaitaire regeling ten voordele van de langstlevende echtgenoot.

In het licht van de regeling van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingeval van overlijden van de heer X, bedingen de partijen ook dat de langstlevende echtgenote er tevens zal toe gehouden zijn om in de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met voormelde goederen proportioneel bij te dragen.

Gelet op bovenstaande, wensen echtgenoten in een toekenningsbeding te voorzien, hetgeen ingevolge de wet van 22 juli 2018 mogelijk is. Het is sedertdien immers mogelijk om huwelijksvoordelen – waaronder het toekenningsbeding - aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, burgerrechtelijke voordelen bieden die andere bedingen, zoals bijvoorbeeld een verrekenbeding, niet bieden.

Ingevolge het toekenningsbeding komen de goederen bij overlijden van rechtswege (en ingeval van een positieve keuze) in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenote. Dit biedt voor de langstlevende echtgenote een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt gecreëerd.

Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenote en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenote tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen. Dit is evenwel niet de bedoeling van de aanvragers. Het is hun bedoeling om een regeling uit te werken die de langstlevende echtgenote beschermt bij een eerder overlijden van haar echtgenoot, zonder dat dergelijke regeling in de andere richting noodzakelijk is.

Ook het gebruik van bijvoorbeeld een kanscontract, een beding van aanwas of een verblijvingsbeding is niet mogelijk vermits het goed exclusief eigendom is van de heer X.

De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Ook niet met een gemeenschapsstelsel, omdat de filosofie en werking van een gemeenschapsstelsel niet aansluit bij de wensen en noden van de echtgenoten. Overigens om die reden zijn zij ook van in het begin gehuwd geweest onder een stelsel van scheiding van goederen. Hoewel er op diverse burgerrechtelijke manieren compensatie kan worden geboden, is er geen enkele andere burgerrechtelijke regeling of beding gepast om de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven. Zoals reeds hoger in deze aanvraag uiteengezet is het belangrijk dat het beding:

  • de heer X eigenaar blijft van het goed dat voorwerp uitmaakt van artikel 8 van het huwelijkscontract tijdens het huwelijk en dat dit buiten het bereik van eventuele schuldeisers van mevrouw Y blijft;
  • niet eenzijdig door de heer X kan worden herroepen;
  • een forfaitaire regeling betreft zonder dat er rekening wordt gehouden met de besparingen en de aanwinsten die werden opgebouwd tijdens het huwelijk;
  • niet erfrechtelijk kan worden verrekend en derhalve vatbaar zou zijn voor inkorting;
  • zakelijke werking heeft;
  • slechts in één richting werkt.

De bovenstaande overwegingen en wensen kunnen dus enkel worden gerealiseerd door de toevoeging van een toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten. De heer X zal gedurende het huwelijk de exclusieve eigendom behouden van het goed onderworpen aan het toekenningsbeding. Bij zijn overlijden komt het goed, ingeval van een positieve keuze door de echtgenote, in exclusieve eigendom toe aan zijn echtgenote, om haar huidige levensstandaard te kunnen blijven behouden. Door het optioneel karakter van het beding, verkrijgt langstlevende echtgenote in de voorgenomen regeling de beoordelingsvrijheid of zij wel of niet nood heeft aan de regeling in het huwelijkscontract die moet toelaten haar verzorgd achter te laten op het ogenblik dat haar echtgenoot er niet meer zal zijn. Deze beslissing zal kunnen worden genomen in acht nemende de situatie op dat ogenblik, zoals onder meer de leeftijd van de langstlevende, de financiële situatie en de relatie met de kinderen.

Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het toekenningsbeding niet in hun huwelijksovereenkomst wensen in te voegen op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag, die zij aan het besluitvormingsorgaan voorleggen en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

* * *

Gelet op het voorgaande verzoek ik het besluitvormingsorgaan onderhavig verzoek ontvankelijk te willen verklaren, en bij wijze van voorafgaande beslissing te willen bevestigen dat:

  • de voorgenomen wijziging aan de huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF daarop niet van toepassing is.
  • de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.
  • dat het besluit van de Vlaamse Belastingdienst geldig blijft tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten overeenkomstig artikelen 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF en gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag,

IV. Beslissing

14. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

15. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

16. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500

TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

17. De te beoordelen verrichting

De voorgenomen wijziging van huwelijkscontract (met behoud van het stelsel van zuivere scheiding van goederen) en meer bepaald de toevoeging aan dit stelsel van scheiding van goederen van een eenzijdig optioneel toekenningsbeding van een welbepaald eigen roerend goed van de heer X aan mevrouw Y voor het geval de heer X als eerste zou overlijden.

18. Beoordeling.

1) Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van een (optioneel) toekenningsbeding van een niet-onverdeeld goed, dat toegevoegd is aan een stelsel van scheiding van goederen.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

In de mate dat de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief een huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

19. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

20. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

21. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

22. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

23. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De optionele toekenning van een niet onverdeeld goed heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

24. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

25. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

26. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2) Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

27. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

28. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

3) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

29. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

30. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

31. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

32. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

33. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1994.

De aanvragers nemen zich voor hun huwelijksovereenkomst te wijzigen.

De wijziging die zij wensen door te voeren bestaat erin, in het kader van de verzorgingsgedachte tussen echtgenoten, dat de heer X een welbepaald exclusief eigen goed van hem optioneel toekent aan zijn langstlevende echtgenote indien hij als eerste overlijdt.

34. Uit de voorgenomen verrichting blijkt dat deze verrichting tot enig doel heeft zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen.

Het basisidee dat schuilgaat achter de heffing van de erfbelasting is dat deze belasting geheven wordt over de nagelaten goederen, en dus bijgevolg de goederen die ingevolge het overlijden van de erflater overgaan op de erfopvolgers (art. 2.7.1.0.2 VCF). Deze grondregel loopt volledig parallel met de regels van het burgerlijk recht inzake de nalatenschap en de verkrijging van de nagelaten goederen.

Het is in casu duidelijk dat door de voorgenomen rechtshandeling de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.2 VCF worden gefrustreerd. De aanvragers wensen met name doelbewust te vermijden dat goederen die slechts na overlijden aan de langstlevende zullen toekomen, voor zover deze nog aanwezig zullen zijn, aan erfbelasting onderworpen worden. Door exclusief eigen goederen van de heer X voor het geval van zijn vooroverlijden toe te bedelen aan zijn echtgenote via opname in een huwelijkscontract onder de benaming huwelijksvoordelen, stellen de aanvragers zich doelbewust buiten de toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

35. Uit de parlementaire werkzaamheden voorafgaand aan de voorloper van het wetboek van successierechten, namelijk de wet van 27 december 1817, geïnterpreteerd door de interpretatieve wet van 19 maart 1841 en aangevuld door o.m. de wet van 17 december 1851, blijkt bovendien dat het steeds de bedoeling van de wetgever geweest is om overlevingsrechten tussen echtgenoten aan erfbelasting te onderwerpen, onder welke vorm deze overlevingsrechten ook geformuleerd worden, zij het voor echtgenoten met een gemeenschap van goederen slechts voor de helft van deze gemeenschap (artikel 7 wet 17 december 1851):

Artikel 1 van de wet van 27 december 1817, voorloper van het wetboek van successierechten, vestigde een successierecht op het netto actief nagelaten door rijksinwoners.[12] Bij interpretatieve wet van 19 maart 1841, werd dit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 als volgt verder uitgelegd (enig artikel van deze interpretatieve wet): “L’impôt est dû sur la valeur de ce qui est recueilli par l’époux survivant dans la succession du conjoint prédécédé, à titre de gain de survie coutumier.

De parlementaire voorbereiding bij deze interpretatieve wet verduidelijkt dat successierecht op hetgeen de overlevende echtgenoot in de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenoot verkrijgt als overlevingsrecht enkel geldt voor echtgenoten die niet gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen. (Op dat moment waren de overlevingsrechten tussen echtgenoten gehuwd met een stelsel van gemeenschap van goederen hiervan vrijgesteld.)[13]

De fiscale fictie die de overlevingsrechten die via een gemeenschap van goederen naar de langstlevende van echtgenoten met dit stelsel overgaan, gelijkstelt met een legaat, werd dan tien jaar later ingevoerd bij artikel 7 van de wet van 17 december 1851, het latere artikel 5 wetboek successierechten[14] (thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.4 VCF). Ook de voorbereidende werken bij dit artikel 7 geven de bedoeling van de wetgever weer om overlevingsrechten tussen gehuwden te onderwerpen aan de erfbelasting; zij het slechts voor de helft voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap[15].

Ook uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt dus dat het steeds de bedoeling van de fiscale wetgever geweest is om de overlevingsrechten tussen gehuwden aan erfbelasting te onderwerpen voor de geheelheid van deze rechten (artikel 2.7.1.0.2 VCF), behalve voor gehuwden waartussen een gemeenschap van goederen bestaat. Gezien bij gehuwden onder een stelsel van gemeenschap van goederen reeds een solidariteit bestaat vanaf het sluiten van het huwelijk, wordt voor deze gehuwden slechts de helft van deze gemeenschap onderworpen aan de erfbelasting en dit sedert de wet van 17 december 1851 (het huidige artikel 2.7.1.0.4 VCF).

36. De aanvragers geven aan dat de voorgenomen verrichting ingegeven is door de verzorgingsgedachte van de langstlevende echtgenote die bepaalde (beroeps)inkomsten heeft moeten derven door te zorgen voor het gezin, terwijl de echtgenoot een aanzienlijk industrieel patrimonium heeft kunnen opbouwen. De aanvragers vermelden hierbij dat dit patrimonium recent aan de (gemeenschappelijke) kinderen is toegekomen middels schenking, ten gevolge waarvan de bescherming van de echtgenote des te belangrijker is. Het behoud van de beschikkingsbevoegdheid van de heer X en de schuldeiserbescherming ten opzichte van eventuele schuldeisers van mevrouw Y dient hiermee verzoend te worden.

De voorgenomen verrichting bestaat erin dat bij vooroverlijden van de heer X, zijn vordering in rekening-courant op de vennootschap A, met zetel te […], en gekend onder ondernemingsnummer […], in volle eigendom (optioneel) toekomt aan zijn echtgenote. Een boekhoudkundig uittreksel van deze rekening-courant in credit, welke op xx.xx.2023 een vordering op de vennootschap x,x euro vertegenwoordigt, wordt voorgelegd.

De voorgenomen verrichting voorziet in zaakvervanging, en bij gebrek aan mogelijkheid tot zaakvervanging, in de betaling van een vergoeding aan de echtgenote van de geïndexeerde nominale waarde van het toe te kennen goed..

Hiernaast voorziet de voorgenomen verrichting ook in een passiefregeling die parallel loopt met de actiefregeling van het toe te kennen goed, geformuleerd in het ontwerp van clausule zoals voorgelegd als volgt: “Door de toepassing van dit huwelijksvoordeel ten voordele van de langstlevende echtgenote, zal zij er toe gehouden zijn om aangaande de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met voormeld goed bij te dragen, en dit in verhouding tot het aandeel dat de langstlevende echtgenote in voormeld goed verkrijgt”.

Volgens de aanvragers zou er geen andere burgerrechtelijke regeling of beding bestaan dan het hier besproken toekenningsbeding om de voorschreven bedoelingen van verzorgingsgedachte langstlevende echtgenoot in combinatie met beschikkingsbevoegdheid tijdens het leven van de heer X, te voldoen.

Uit de motivatie van de aanvragers zelf blijkt dat het beperken van de reserve van de (gemeenschappelijke) kinderen ten opzichte van de langstlevende echtgenote geen niet-fiscaal motief is. De aanvragers vermelden hierover het volgende:Bovendien heeft de heer X een aanzienlijk industrieel patrimonium kunnen opbouwen dat recent aan de kinderen is toegekomen middels schenking. Ten gevolge van voormelde schenkingen onder levenden is de bescherming van zijn echtgenote, mocht de heer X als eerste komen te overlijden, des te belangrijker. “ (randnummer 13 hiervoor).[16]

Door aan te geven dat het opgebouwde industriële patrimonium reeds aan de kinderen overgedragen werd, is de verwijzing door aanvragers (onder punt 4.7.2 van de aanvraag) naar de beperkte mogelijkheid van inkorting van een huwelijksvoordeel, niet aannemelijk als motivatie van de voorgenomen verrichting.

Ook is niet aangetoond dat de beweerde nadelen van een verrekenbeding, namelijk de niet gewenste vaststelling met mogelijk nodige besprekingen over de nettowaarde van de verrekenmassa welke gevorderd moet worden, opgelost zouden kunnen zijn door de toekenning van de rekening-courant vordering van de heer X. Deze rekening-courant vordering heeft immers een evolutieve waarde. Na overlijden van de heer X, zal de langstlevende echtgenote bijgevolg overtuigende (boekhoudkundige) bewijzen moeten voorleggen om aan te tonen welke waarden/goederen voortkomende van deze rekening-courant nog traceerbaar aanwezig zullen zijn ten opzichte van de goederen van de nalatenschap.

Bovendien sommen de aanvragers nog als civielrechtelijke voordelen op: het eenzijdig karakter en de onherroepelijkheid van de voorgelegde regeling. Aan deze wensen kan echter ook voldaan worden door bijvoorbeeld in het huwelijkscontract een eenzijdige contractuele erfstelling ten bijzondere titel te voorzien. Een contractuele erfstelling kan aansluiten bij zowel de wens van eenzijdig karakter, de onherroepelijkheid alsook de zakenrechtelijke werking.

Bij een contractuele erfstelling is het bovendien niet meer mogelijk om nog om niet te beschikken over het voorwerp ervan. Dit in tegenstelling tot de voorgenomen verrichting, waar geen enkele beperking aan de beschikkingsbevoegdheid over het voorwerp ervan wordt toegevoegd. De heer X behoudt bij de voorgenomen verrichting nog volledig de bevoegdheid om, om niet over de goederen te blijven beschikken. Om dan nog aanspraak te kunnen maken op een (geïndexeerde) vergoeding, dient de langstlevende echtgenote kunnen bewijzen welke waarde juist geschonken werd en of deze wel betrekking heeft op het voorwerp van het toekenningsbeding. De onherroepelijkheid van de voorgenomen verrichting wordt hierdoor in grote mate uitgehold waardoor deze verrichting de langstlevende echtgenote niet in een zekerdere en comfortabelere positie plaatst.

De aanvragers leveren bijgevolg geenszins het bewijs dat de voorgenomen verrichting op burgerrechtelijk gebied (beter) tegemoet zou komen aan de bedoelingen en intenties van de aanvragers.

Door de bij overlijden nog openstaande schulden die verband houden met het toe te kennen goed ten laste te leggen van de langstlevende echtgenote, werken de aanvragers een regeling uit die voor wat betreft de toerekening van de eventuele passiva gelijkaardig is aan het erfrecht van een algemene rechtsopvolger (algemeen legataris/legataris ten algemene titel of wettelijke erfgenaam).

Indien een optimale en zekere verzorgingsgedachte van de langstlevende echtgenote door toekenning van een specifiek goed inderdaad de motivatie zou zijn voor de voorgenomen verrichting, zouden aanvragers hier beter aan tegemoet kunnen komen door zelfde goed (zo nodig met subrogatie) erfrechtelijk doch ten bijzondere titel te laten toekomen aan de langstlevende echtgenote.

De verkrijger die ten bijzondere titel bepaalde goederen verkrijgt in een nalatenschap is niet gehouden tot de schulden. In een nalatenschap kleven de schulden niet aan de nagelaten goederen, maar worden deze schulden aan de algemene rechtsopvolger toegerekend.

Het is bijgevolg niet in te zien hoe een toekenning bij overlijden van eigen goederen (of de op dat moment nog traceerbare gesubrogeerde goederen), mét de passiva, een betere bescherming zou kunnen bieden aan een langstlevende echtgenote, dan een begunstiging ten bijzondere titel in de nalatenschap waarbij eventuele passiva gedragen worden door de algemene rechtsopvolgers.

Uit dit alles blijkt dat de voorgenomen verrichting louter fiscaal geïnspireerd is, en dat het bewijs van andere motieven voor ontwijking van erfbelasting geenszins geleverd is.

37. Zoals voormeld onder randnummers 35 en 36 plaatsen de aanvragers de goederen kunstmatig buiten de nalatenschap om zo buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.02 VCF te vallen, hetgeen in strijd is met de doelstelling van dit artikel. Zoals uiteengezet onder randnummer 36 wordt de keuze van de voorgenomen verrichting niet verantwoord door andere motieven dan het ontwijken van belasting.

Bijgevolg zal bij vooroverlijden van de heer X waarbij het toekenningsbeding zal worden ingeroepen door zijn langstlevende echtgenote, artikel 2.7.1.0.2 VCF worden toegepast op het voorwerp van het toekenningsbeding. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de volledige voorgenomen wijziging van het huwelijksstelsel immers niet tegenstelbaar zijn, in de mate dat deze wijziging het mogelijk maakt de toepassing van de erfbelasting te ontwijken.

38. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een kopie van deze huwelijksovereenkomst werd als bijlage bij de aanvraag bezorgd.

[2] Op de hoorzitting van xx.xx.2023 werd de volgende nadere toelichting gegeven bij deze clausule:

Bevestiging van het voorwerp van de toekenning:

  • Aanvragers hebben tijdens gemelde hoorzitting bevestigd dat het boekhoudkundig uittreksel met vermelding van het bedrag van de rekening-courant in credit op een bepaalde datum enkel ter informatie is weergegeven. Het is de rekening-courant zoals deze op dag van overlijden zal bestaan die het voorwerp is van de toekenning. De heer X blijft eigenaar van de rekening-courant.

Bevestiging van de modaliteiten van zaakvervanging en toerekening passief van het voorwerp van de toekenning:

  • Aanvragers hebben tijdens gemelde hoorzitting bevestigd dat de zaakvervanging als volgt moet gezien worden: De zaakvervanging bestaat uit eventuele opnames en wederbeleggingen van gelden van de vordering in rekening-courant die X eventueel zal doen. De toekenning slaat dan op de goederen van de wederbelegging/zaakvervanging. Indien geen zaakvervanging mogelijk is omdat geen tegenprestatie geleverd wordt (bijvoorbeeld bij schenking), zal de toekenning slaan op een vergoeding.

Volgens aanvragers werd de clausule inzake zaakvervanging opgenomen zoals deze gebruikelijk voorzien is in familiaal vermogensrechtelijke akten. Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Beroep van Gent is deze zaakvervanging volgens aanvrager ruim te bekijken, mits invulling van de bewijslast door de betrokkene. Als de band duidelijk aantoonbaar is, bijvoorbeeld een effectenportefeuille die voortkomt uit een opname van de rekening-courant.

  • Aanvragers hebben tijdens gemelde hoorzitting bevestigd dat de toerekening van de gebeurlijke openstaande schuld van die verband houdt met het toe te kennen goed kan bestaan in de eventuele rekening-courant die in debet zou kunnen zijn op moment van overlijden van X Ook de schulden die eventueel rusten op de goederen die door zaakvervanging in de plaats gekomen zullen zijn, dienen ten laste genomen te worden door Y als langstlevende echtgenoot.
  • Tot slot hebben de aanvragers op de hoorzitting bevestigd dat het ‘aandeel’ dat toekomt aan de langstlevende echtgenote in vermelde vordering in rekening-courant van de heer x, 100% is.

Aanvragers hebben in het algemeen bevestigd dat de waarde van het toe te kennen goed evolutief is; en dat zij de boekhouding goed zullen moeten bijhouden om het precieze voorwerp van de vordering te kunnen leveren.

[3] Cass. 24 maart 2017, http://www.cass.be; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.

[4] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[5] H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[6] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.

[7] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 2027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[8] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 2027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[9] Bevestigd in o.m. VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021. ; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[10] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 2027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[11] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 2027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[12] “Er zal, onder den naam van Regt van Successie, eene Belasting worden geheven van de waarde van al wat door overlijden wordt geërfd of verkregen in den Boedel van eenen Ingezetenen deze Rijks, na den 31sten December 1817, overlijdende.”

[13] “Votre commission, messieurs, n’a pas hésité un seul instant à se ranger à l’opinion de la cour de cassation. Il lui a paru incontestable que les avantages conférés au survivant des époux par la coutume de Luxembourg sur les biens du prédécédé, étant receuillis dans la succession de ce dernier, donnent ouverture aux droits de succession établis par l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817. (…) Il semble donc qu’il eût fallu se borner à déclarer que les avantages que l’article 8 du titre VIII de la coutume de Luxembourg confèrent au survivant des époux, tombent sous l’application de l’article 1 de la loi du 27 décembre 1817. (…) Cependant il existait d’autres coutumes où les biens des deux époux, formaient, dès le moment du mariage, une masse commune et solidaire dont la propriété resposait simultanément sur leur chef pendant le mariage. (…) Dans ces coutumes, il ne s’opérait à la dissolution du mariage aucune mutation au profit du survivant, qui ne faisait que continuer exclusivement sur son chef la propriété qu’il avait eu solidairement avec son conjoint dès le jour du mariage. (…) la cour de cassation elle-même a reconnu par un arrêt ultérieur du 22 mai 1839, en décidant que le survivant de deux époux mariés sous le régime de la communauté du Code civil, qui retient, en vertu d’une stiputlation de son contrat autorisée par l’article 1525 du Code civil, la totalité de la communauté, ne doit pas acquitter le droit de succession à raison de la moitié de cette communauté, aux termes de l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817.” (MvT: Verslag van M. de Haussy, samen met wet gepubliceerd in B.S. 11 maart 1841 – Pasinomie 1841 p. 49 e.v.)

[14] DONNAY, M. Commentaar op het Wetboek der successierechten, II, Brussel, F. Van Buggenhoudt, 1949.p. 135

[15]Pourquoi les avantages qui résultent des conventions dont il s’agit, bien que non sujets aux règles relatives aux donations (art. 1525 du Code civil), seraient-ils exempts d’impôt?

Ils ont une analogie évidente avec les avantages coutumiers, atteints par l’impôt, comme le déclare une loi interprétative du 19 mars 1841, et en général avec ceux faits par donation à l’époux survivant.

Là comme ici, ils n’expriment que des gains de survie, ce qui a été clairement manifesté dans la discussion du Code civil devant le corps législatif, car les orateurs ont fait observer relativement au préciput, que cet avantage était une véritable donation de survie, qui seulement échappait aux règles établies pour les donations abolues.En effet, le partage égal de la communauté résultant du droit commun, il est incontestable que la clause qui attribue à l’époux survivant, une portion supérieure à la moitié, opère en sa faveur, au décès du prémourant, un avantage réel, un gain de survie que la loi semble pouvoir soumettre au droit de succession, de même qu’il soumet à l’impôt les donations formelles que les époux se font sur les biens de la communauté et les gains de survie coutumiers.

Il est d’autant plus nécessaire d’y pourvoir, qu’à l’avenir les donations seraient remplacées par des conventions de l’espèce, afin de les affranchir du droit.” (Mvt, Parl. St. Kamer 1848-49, nr. 8.)

[16] Tijdens de hoorzitting van xx.xx.2023 bevestigden de aanvragers dat huidige regeling nodig is omdat in het licht van de stelselmatige toetreding van de 3 kinderen tot de groep, de aandelen van de groep reeds geschonken werden aan de kinderen (familiale vennootschap, attest Vlabel bekomen), en dat hierbij geen rechten, zoals bijvoorbeeld een opvolgend vruchtgebruik, voorzien werden voor mevrouw Y als langstlevende echtgenote voor de LE bv. opvolgend VG. De focus ligt hierbij op de overdracht van de groep naar de volgende generatie.