Werkwoorden vervoegen - 1. Spelling van de stam en de tegenwoordige tijd (o.t.t.)
Voor de vervoeging van de werkwoorden gaan we uit van de stam.
De stam van een werkwoord is de vorm die we horen als we de infinitief uitspreken en daarbij de uitgang -en (soms -n) weglaten. Als we de stam schrijven, passen we waar nodig de regels toe voor enkele of dubbele klinker (dromen - ik droom) en enkele of dubbele medeklinker (hakken - ik hak).
Regel 1 - Eerste persoon
Gebruik voor de eerste persoon enkelvoud de stam.
Als de infinitief eindigt op -ven of -zen, horen we aan het einde van de stam /v/ of /z/, maar schrijven we -f of -s. Bij de werkwoorden glijden, houden, rijden en snijden kan de -d in de eerste persoon enkelvoud weggelaten worden, zoals in de uitspraak.
Regel 2 - Tweede en derde persoon
Gebruik voor de tweede en derde persoon enkelvoud de stam + t.
Voeg geen extra -t toe als de stam al eindigt op een -t.
Regel 2.1
UITZONDERING: Schrijf geen -t als het werkwoord vóór het onderwerp van de tweede persoon je of jij staat.
Als het werkwoord vóór het onderwerp staat, is er inversie. Inversie doet zich voor in vraagzinnen en in zinnen die beginnen met een zinsdeel dat niet het onderwerp is.
Regel 3 - Meervoud
Gebruik voor de eerste, tweede en derde persoon meervoud de stam + en (of n).
Dat is dezelfde vorm als de infinitief.