Opstapvlak in rubbertegels met kunstmatige geleidelijn naar natuurlijke gidslijn voor blinde en slechtziende mensen.
Blinde en slechtziende reizigers moeten zelfstandig de ingang van de juiste bus kunnen vinden. En na het afstappen hun weg vinden.
Dankzij een opstapvlak in zwarte rubbertegels weten blinde en slechtziende mensen waar de voorste deur van de bus zal stoppen.
Dat opstapvlak moet via een geleidelijn in ribbels leiden naar een natuurlijke gidslijn. Dat is een lijn die blinde en slechtziende reizigers kunnen voelen en veilig volgen, bijvoorbeeld een grasrand of een gevel.
Een waarschuwingsmarkering in noppen duidt op gevaar, zoals de oversteek van een fietspad of de rijbaan.
Opstapvlak
Het opstapvlak bestaat uit een zwart vlak in rubbertegels.
Het geeft aan waar de voorste deur van de bus aan de halte zal stoppen. Blinde en slechtziende reizigers wachten daar op de bus. Dan kunnen ze meteen vragen aan de chauffeur of het de bus is die ze willen nemen.
De chauffeurs van De Lijn leren dan ook om met de eerste deur aan het opstapvlak te stoppen.
Uitvoering opstapvlak
- Het opstapvlak moet uit een zwart vlak van 90 x 90 centimeter in verende rubbertegels bestaan.
- Gebruik rubbertegels die voelbaar veren, maar toch vormvast zijn, zodat ze niet vervormen.
Dat gebeurt vooral wanneer er regelmatig voertuigen over rijden. Bij opstapvlakken is die kans wel klein, want ze liggen op een verhoogd perron. - Gebruik rubbertegels die ook als ze nat zijn slipvrij zijn.
Verende vlakken zoals een opstapvlak bestaan meestal uit rubberen tegels van 30 x 30 cm. De kwaliteit van de tegels verschilt aanzienlijk van product tot product. Op maat gemaakte vlakken komen minder vaak voor.
Ieder producttype heeft zijn voor- en nadelen. Om goed bruikbaar te zijn, moeten ze aan deze technische kenmerken voldoen.
- De tegels moeten genoeg veerkracht hebben zodat je duidelijk het verschil voelt met de hardere bestrating rond de tegels.
- De standaardkleur is zwart.
- De oppervlakte moet stroef zijn, ook als het nat is of als het vriest of ijzelt.
- De bekleding moet bestand zijn tegen normale omstandigheden buiten, zoals vorst, regen, UV en temperatuurschommelingen, zonder de kwaliteit aan te tasten.
- De bekleding moet vormvast zijn en niet te snel verslijten als er regelmatig lichte voertuigen over rijden.
Zo moet het niet. Het opstapvlak bestaat uit beton en niet uit zwarte rubbertegels. Bovendien hebben de tegels noppen. Ze wijzen dus zonder dat dat nodig is op gevaar.
Plaats opstapvlak
- Het opstapvlak moet op minstens 1 meter van de verhoogde kop van het perron liggen. Zo stappen reizigers altijd vanaf het verhoogd perron op, ook als de chauffeur niet helemaal op de juiste plaats stopt.
- Als het opstapvlak verder dan 1 meter van de verhoogde kop van het perron ligt, moet het verhoogd perron langer zijn.
Opstapvlak in veilige wachtzone
Voorzie een veilige zone waar blinde en slechtziende mensen kunnen wachten. Ook de manoeuvreerruimte voor rolstoelgebruikers ligt het best volledig gescheiden van het fietspad.
- De afstand tussen de rand van het fietspad en de achterzijde van de perronboord moet minstens 150 cm zijn.
- Slechts uitzonderlijk is een tussenafstand vanaf 120 cm nog toegelaten. In dat geval hebben de afmetingen van 60 x 60 cm van de waarschuwingsmarkering voorrang. Alleen dan is een versmald opstapvlak van 60 x 90 cm nog toegelaten. Dat mag alleen met goedkeuring van De Lijn.
Zo moet het niet. Het opstapvlak moet een veilige plaats zijn om op de bus te wachten. Hier staan reizigers te dicht bij de weg en het voorbijkomend verkeer. Hou bij de aanleg ook rekening met de achteruitkijkspiegel van de bus. Die komt over de perronboord heen als de chauffeur de bus daar netjes vlak langs stopt.
Geleiding naar het opstapvlak
Een gidslijn is een natuurlijke geleiding waarlangs blinde en slechtziende voetgangers al voelend hun weg volgen. Het is een lijn uit aaneengesloten punten die u voelt met uw stok of uw voet. Bijvoorbeeld een muur en daarna een tegelpad met struiken erlangs.
Een geleidelijn is een kunstmatige geleiding voor blinde en slechtziende mensen. U legt hem aan op plaatsen waar er geen natuurlijke geleiding is.
- Verbind het opstapvlak met een geleidelijn aan een bruikbare natuurlijke gidslijn.
- De geleidelijn moet bestaan uit een ribbelmarkering in een kleur die duidelijk verschilt van de omliggende verharding.
- De ribbelmarkering moet 60 cm breed zijn en bestaan uit twee tegels bij een tegelbreedte van 30 cm, of drie tegels bij een tegelbreedte van 22 cm.
Leid blinde en slechtziende mensen langs een veilige route naar en van de halte, liefst via de achterzijde van het perron, weg van de rijbaan en van fietspaden.
- Vermijd hindernissen op looproutes voor blinden en slechtzienden. Hou 90 cm vrij vanaf de natuurlijke gidslijn en van het midden van de geleidelijn.
- Voorzie geleiding voorbij open stukken, zoals hekken met openingen onderaan en zones waar regelmatig voorwerpen van plaats veranderen, zoals fietsenstallingen en terrassen.
- Losse voorwerpen op het perron zijn niet geschikt als natuurlijke gidslijn.
- Duid veranderingen van richting en kruisende geleidelijnen bij voorkeur aan met een zwart verend vlak van 60x60 cm op de plaats van de kruising of richtingverandering. Deze plaats opvullen met de gewone perronverharding kan ook nog. Het is vooral belangrijk dat de blinde of slechtziende voetganger merkt dat er een overgang is.
Zo moet het niet. Het opstapvlak moet via een geleidelijn naar een bruikbare gidslijn lopen. Maar losse of open voorwerpen zoals open hekjes zijn niet geschikt. Blinde en slechtziende mensen hebben om hun weg te voelen een aaneengesloten rand nodig tot op 10 cm vanaf de grond. Hier staat het open hekje zelfs een stukje dwars over de geleidelijn. Dat mag al helemaal niet.
Meer over geleidelijnen
- Geleidelijnen in ribbelpatroon dienen om blinde en slechtziende voetgangers een veilige looproute te tonen.
- U moet ze kunnen volgen met uw voet, uw stok of uw ogen, als u nog genoeg ziet.
- De as van de ribbels moet in de richting van de looproute lopen.
Waar gebruiken?
- Om de as van een voetgangersoversteek aan te geven.
- Naar een wachtzone bij een tram- of bushalte of op het treinperron.
- Naar de toegang van een publiek gebouw.
- Naar een informatiepunt.
- Als de natuurlijke gidslijn meer dan 3 meter lang onderbroken is.
Naast standaard witte betonnen tegels van 30 x 30 cm en 22 x 22 cm zijn er veel andere producten op de markt, zoals epoxy, metalen strippen, thermoplast of kleefmarkeringen.
De onderdelen van de geleidelijn kunnen ook op maat worden gemaakt.
Ieder producttype heeft zijn voor- en nadelen. Ze moeten zeker aan deze technische kenmerken voldoen.
- De standaardkleur is wit. Zorg voor een goed contrast tussen de geleidelijn en het omliggende oppervlak. Er moet een verschil in lichtreflectiecoëfficiënt (LRV) zijn van minstens 60 punten.
- De breedte van de ribbelstrook is 550 tot 650 mm, gemeten tussen de aslijnen van de twee buitenste ribbels.
- De ribbels zijn 16 tot 20 mm breed.
- De groeven tussen de ribbels zijn 18 tot 30 mm breed.
- De groeven moeten altijd breder zijn dan de ribbels.
- De hoogte van de ribbels moet 4,5 tot 5,5 mm zijn.
- De ribbels moeten boven het loopoppervlak uitsteken.
- De ribbels mogen hoogstens over een afstand van 5 mm onderbroken worden bij de boord van de tegel. En deze onderbrekingen mogen niet meer dan drie keer voorkomen per lopende meter.
- De dikte van de drager bij kleefelementen mag hoogstens 3,5 mm zijn.
Zie ook de ISO-norm 23599/2019 Hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden - Tactiele loopvlakaanduidingen(opent in nieuw venster).
Kruising van een geleidelijn met een vrijliggend fietspad. Onderbreek de geleidelijn als die een vrijliggend fietspad kruist en voorzie waarschuwingsmarkeringen van 60 x 60 centimeter in noppentegels voor en na het fietspad. Lees lager ook ‘Blindengeleiding bij oversteekplaatsen’ Zo moet het niet. De waarschuwingsmarkering in noppentegels moet 3 tegels diep zijn. Hier zijn er maar 2 rijen noppentegels. Zo moet het niet. Een geleidelijn mag nooit doorlopen over de rijbaan of het fietspad. Blinde of slechtziende voetgangers krijgen zo geen waarschuwing dat ze een zone kruisen waar ze kunnen aangereden worden door een wagen of fiets.
Meer over gidslijnen
Natuurlijke gidslijnen moeten deze kenmerken hebben.
- Ze zijn makkelijk te voelen met een stok of een voet en goed waar te nemen met het overblijvende zicht.
- Ze lopen langs een veilige route met herkenningspunten en zonder hindernissen.
- Ze vormen een aaneengesloten route.
De natuurlijke gidslijn moet waar te nemen zijn door blinde en slechtziende mensen, dat wil zeggen met een witte stok, de voet en het overblijvende zicht.
- Voelbaar textuurverschil, zoals bijvoorbeeld gras en verharding.
- Opstaande, gesloten rand tot 15 cm vanaf de grond.
- Goot met 2 cm opstand. Merk op dat dit een probleem kan zijn voor toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers
Natuurlijke gidslijnen vormen een veilige route.
- Ze leidt blinden en slechtzienden langs een veilige route van en naar de halte. Dat is meestal via de achterzijde van het perron, weg van de rijbaan en van een eventueel fietspad.
- Ze volgt de meest eenvoudig te volgen lijn, met zo min mogelijk conflictpunten. Dat is dus niet altijd de kortste route.
Natuurlijke gidslijnen zijn vrij van hindernissen.
- Doorgang van minstens 150 cm breed en 210 cm hoog.
- Uitgezonderd puntversmallingen: minstens 100 cm over ten hoogste 120 cm lengte
- Uitgezonderd lijnversmallingen: minstens 120 cm over ten hoogste 10 m lengte. Voor en na de versmalling, en bij richtingsveranderingen, moet er een vrije en vlakke draaicirkel van minstens 150 cm doorsnede zijn.
- Vermijd plaatsen waar losse voorwerpen geplaatst en verplaatst worden, zoals een fietsenstalling of een terras.
- Vermijd overhangend groen.
Vaste voorwerpen langs de route kunnen als herkenningspunten dienen als blinde en slechtziende mensen ze kunnen waarnemen.
- Voorwerpen van minstens 80 cm hoog.
- Contrastmarkering of volledig gekleurd in contrast met de omgeving
- De omtrek van het voorwerp moet op het niveau van de grond te voelen zijn.
- Kolomvormige vormen moeten verticaal doorlopen tot op de grond.
- Bij hindernissen die in de vrije ruimte hangen moet u op grondniveau als waarschuwing een opstaande rand ter grootte van de hindernis voorzien, met een rand van minstens 5 cm, en bij voorkeur 15 tot 20 cm.
Natuurlijke gidslijnen lopen bij voorkeur in een rechte lijn langs een aaneengesloten route.
- Op hun vaste routes kunnen blinde en slechtziende mensen leren om rekening te houden met onderbrekingen van minder dan 3 m lang op een vaste route.
- Waar nodig kunt u de route aanvullen met kunstmatige geleidelijnen.
Geleiding bij schuilhuisjes
Ook als u blind of slechtziend bent wilt u een schuilhuisje makkelijk kunnen vinden.
Meestal lukt dat via een natuurlijke gidslijn, omdat zo’n huisje vaak vlak tegen de rooilijn staat. Als dat bijvoorbeeld een haag is, een afrastering of als er een overgang is tussen verharding en bijvoorbeeld gras, kunnen voetgangers door die te volgen het schuilhuisje vinden.
Ook als de geleidelijn die het opstapvlak met de gidslijn verbindt langs het schuilhuisje loopt, is het makkelijk om te vinden. De geleidelijn moet er dan wel dichtbij lopen, op maximaal 60 cm afstand.
Als een schuilhuisje verder dan 60 cm van een geleidelijn of natuurlijke gidslijn staat, zorg dan voor een extra geleidelijn ernaartoe.
Geleiding bij oversteekplaatsen
Als er een zebrapad is naar een halte aan de overkant, dan moet er ook geleiding zijn voor blinde en slechtziende voetgangers.
- Geleidelijn van de natuurlijke gidslijn naar de oversteekzone.
- In de looprichting.
- Met noppentegels die waarschuwen dat er een oversteekzone is.
- Aan beide kanten van de oversteekzone.
Noppentegels zijn een waarschuwingsmarkering voor blinde en slechtziende voetgangers.
- Ze waarschuwen voor gevaar, zodat u weet dat u niet zomaar mag verder stappen, bijvoorbeeld bij een oversteekzone.
- U moet ze kunnen opmerken met uw voet, uw stok of uw ogen, als u nog genoeg ziet.
Waar gebruiken?
- Bij oversteekplaatsen
- Bovenaan trappen
- Bij perronranden die 20 cm of hoger zijn
Naast standaard witte betonnen tegels van 30 x 30 cm en 22 x 22 cm zijn er veel andere producten op de markt, zoals epoxy, metalen strippen, thermoplast of kleefmarkeringen.
De markering kan ook op maat worden gemaakt.
Ieder producttype heeft zijn voor- en nadelen. Ze moeten zeker aan deze technische kenmerken voldoen.
- De standaardkleur is wit. Zorg voor een goed contrast tussen de markering en het omliggende oppervlak. Er moet een verschil in lichtreflectiecoëfficiënt (LRV) zijn van minstens 60 punten.
- De noppen moeten 4,5 tot 5,5 mm hoog zijn.
- De noppen moeten een doorsnede van 23 tot 27 mm hebben.
- De afstanden AB en CD moeten gelijk zijn.
- De noppen moeten een geschrankt patroon hebben.
- De noppen moeten boven het loopoppervlak uitsteken.
- De dikte van de drager bij kleefelementen mag hoogstens 3,5 mm zijn.
Technische kenmerken noppenpatroon
Meer over markeringen voor geleiding aan oversteekplaatsen
- Leg voor en na de oversteekzone een waarschuwingsmarkering aan met een noppenstrook van 60 cm diep.
- Maak die waarschuwingsmarkering het liefst even breed als het zebrapad en minstens 180 cm breed.
- Leg de waarschuwingsmarkering op de stoep aan.
- Haaks op de as van de oversteekzone.
- Evenwijdig met de waarschuwingsmarkering aan de overzijde.
- Leg de waarschuwingsmarkering het liefst minstens 35 cm en hoogstens 45 cm van de rijbaan aan.
- Kunt u door plaatsgebrek de waarschuwingsmarkering niet op die afstand van de rijbaan aanleggen? Kort dan nooit de noppenstrook in. Die moet altijd 60 cm diep blijven. Als het echt niet anders kan, kort dan de afstand tussen de strook en de rijbaan in.
- Bij prefab stoeprandverlaging legt u de waarschuwingsmarkering op de stoep vlak voor de verlaging aan. Let er ook op dat bij een hoogteverschil van 2 tot 10 cm de helling niet meer dan 10% is . De helling van standaard inritboordstenen is te steil.
- De geleidelijn geeft de richting aan waarin u oversteekt. Daarom moet de geleidelijn het liefst minstens 90 cm voor de oversteek recht blijven doorlopen.
- Bij een haakse aansluiting van een geleidelijn op een gidslijn, moet de geleiding tot aan de gidslijn doorlopen.
- Bij een evenwijdige aansluiting van een geleidelijn op een gidslijn:
- moet de as van de geleidelijn evenwijdig lopen met de natuurlijke gidslijn op een afstand van liefst 75 cm. Een afstand van 30 tot 90 cm is ook goed.
- moeten de gidslijn en de geleidelijn minstens 120 cm lang overlappen.
- Als de rand van de rijbaan niet loodrecht ligt op de as van de oversteek, zoals in een bocht, is het vaak beter om een smallere waarschuwingsmarkering aan te leggen, dus niet zo breed als het zebrapad, maar wel nog altijd minstens 180 cm breed.
Leg dan uitzonderlijk de waarschuwing niet loodrecht op de as van het zebrapad en laat hoogstens 1 tegel op de hoek van de waarschuwingsmarkering weg. Zo kunt u de waarschuwingsmarkering zo dicht mogelijk tegen de rand van de rijbaan aanleggen, bij voorkeur op 35 tot 45 cm.
- Als er te weinig opstelruimte is tussen fietspad en rijbaan, wordt het zebrapad over het fietspad doorgetrokken. De waarschuwingsmarkering voor en na het zebrapad moeten dan bij voorkeur even breed zijn als het zebrapad en minstens 180 cm.
Als er een tussenberm is met plaats voor een bijkomende waarschuwingsmarkering, is het aangeraden om er een aan te leggen. Zo weten blinde en slechtziende voetgangers dat zij nog in de juiste richting aan het gaan zijn.
- Wanneer er tussen het fietspad en de rijbaan genoeg opstelruimte is, van minstens 180 cm diep, spreken we van een vrijliggend fietspad.
Voor en na het fietspad voorziet u dan een waarschuwingsmarkering van 60 x60 cm.
Voor en na het zebrapad maakt u de waarschuwingsmarkering bij voorkeur even breed als het zebrapad en minstens 180 cm.
- Maak noppenstroken nooit meer dan 60 cm diep.
Als er niet genoeg plaats is op een middenberm voor 2 waarschuwingsstroken met daartussen een geleidelijn , leg dan één waarschuwingsmarkering van 60 cm diep in het midden van de middenberm.
- Leg een richtingsverandering bij voorkeur in een hoek van 90° aan. Als het moet, mogen kleinere hoeken ook. Tot 30° mogen de lijnen schuin op elkaar aansluiten. Vanaf 30° moet u een keuzevlak voorzien.
- Bij een kruising of een richtingsverandering van geleidelijnen moet u volgens de afspraken een verend vlak gebruiken.
- Waar dat niet kan, wordt weleens een opening van 60 x 60 cm gelaten. Bijvoorbeeld plaatsen waar geregeld voertuigen rijden, zoals een marktplein, of binnen in een gebouw.