Gedaan met laden. U bevindt zich op: Definitie gebouweenheid Welk EPC moet opgemaakt worden?

Definitie gebouweenheid

Een gebouweenheid is de kleinste eenheid binnen een gebouw die geschikt is voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden en die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde circulatieruimte. Een gebouweenheid is in functioneel opzicht zelfstandig.

Het VEKA gebruikt de definitie van gebouweenheid die opgemaakt werd door Digitaal Vlaanderen, in samenspraak met lokale en Vlaamse overheden. Digitaal Vlaanderen is verantwoordelijk voor de coördinatie van de aanmaak van gegevens in het gebouwen- en adressenregister (waaronder gebouweenheden), de kwaliteitscontrole op de gegevenstoevoer en het (her)gebruik van gegevens uit de registers. Deze pagina licht de belangrijkste punten van deze definitie toe.

Uitgebreide uitleg en voorbeelden over de definitie van een gebouweenheid vindt u terug in het document ‘Afbakening gebouweenheden’ van Digitaal Vlaanderen.(PDF bestand opent in nieuw venster)

Voorwaarden

Een gebouweenheid

  • is één of meerdere binnenruimtes gelegen in een gebouw
  • wordt ontsloten via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde circulatieruimte.
  • is groot genoeg en toegankelijk voor het uitoefenen van het gebruiksdoel en beschikt over de basisvoorzieningen
  • is functioneel zelfstandig.

Deze voorwaarden worden hieronder na de aandachtspunten in detail besproken.

Aandachtspunten
  • Bij de identificatie van een gebouweenheid wordt altijd de feitelijke situatie beoordeeld. De feitelijke situatie kan afwijken van de vergunde situatie. Hierdoor kan een correctie nodig zijn om de reeds aangemaakte eenheden af te stemmen op de werkelijkheid. De feitelijke situatie is de meest realistische toestand die kan vastgesteld worden, waarbij een vaststelling op terrein voorrang heeft op een vaststelling op plan.
  • Of een circulatieruimte gedeeld of privatief is kan afhangen van de functies die erop uitkomen, wonen of niet wonen. Dit wordt verder op deze pagina verduidelijkt.
  • Het apart verhuren of verkopen van een gebouwdeel betekent niet noodzakelijk dat dit gebouwdeel altijd een aparte gebouweenheid vormt.

  • Niet elk (losstaand) gebouw bevat ook noodzakelijk een gebouweenheid. Zo kan een gebouw nul, één of meerdere gebouweenheden omvatten.
  • Gaat het niet om een aparte gebouweenheid, dan kan en mag er sowieso geen apart EPC voor opgemaakt worden.

Ruimte(s) binnen één gebouw

Betreft de ruimte één of meerdere binnenruimtes die binnen één gebouw gelegen zijn?

  • De ruimtes van een gebouweenheid bevinden zich steeds binnen één gebouw

  • Een ruimte kan maar tot één gebouweenheid behoren.

  • Een ruimte dient omsloten te zijn door wanden , dichte plafond- of dakconstructie en vloerconstructie. Oneigenlijke openingen (renovatie, schade door storm, ongeval, brand… ) worden niet meegenomen in de afbakening.

Eigen afsluitbare toegang?

Gebouweenheden beschikken over een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde circulatieruimte.

  • Van zodra een deur of poort die als toegang kan dienen aanwezig is, kunnen we spreken over afsluitbaar. De aanwezigheden van een slot, badgelezer… heeft hier geen invloed op.
  • Er wordt gekeken naar de hoofdingang: nooduitgangen of toegangsdeuren enkel voor logistiek gebruik worden niet beschouwd als eigen afsluitbare toegang.

Gedeelde of privatieve circulatieruimte?

Een privatieve circulatieruimte

  • is een ruimte binnen een gebouweenheid die toegang heeft tot de andere (gedeelde) ruimtes binnen de gebouweenheid.
  • maakt deel uit van de gebouweenheid.

Een gedeelde circulatieruimte

  • is een gedeelde ruimte binnen een gebouw die toegang geeft tot andere gebouweenheden.
  • heeft geen gebruiksdoel en dient enkel voor verbinding tussen de gebouweenheden.
  • maakt hierdoor deel uit van het gemeenschappelijke deel en behoort niet tot een andere gebouweenheid.

Een gedeelde circulatieruimte tussen gebouweenheden met een woonfunctie blijft een gedeelde circulatieruimte, ook als deze gebruikt wordt om privatieve basisvoorzieningen van de gebouweenheden te bereiken.

De volgende uitzondering is enkel van toepassing op ruimtes die geen woonfunctie hebben: als een (gedeelde) basisvoorziening zoals een keuken of een toilet uitkomt op een circulatieruimte wordt deze niet meer aanzien als gedeelde circulatieruimte. Een circulatieruimte wordt dus als privatief aanzien als men zich door deze ruimte moet verplaatsen om zich naar een basisvoorziening te begeven binnen het geheel van de eenheid.

De gedeelde circulatieruimte eindigt op de plaats waar de circulatieruimte gebruikt wordt om een gedeelde basisvoorziening te gebruiken. Tussen de privatieve en gedeelde circulatieruimte wordt een fictieve afsluiting verondersteld.

Voor het onderscheid tussen ‘wonen’ en ‘niet wonen’ wordt gekeken naar de functie van de ruimte, niet naar de bestemming zoals deze voor de EPC-regelgeving bepaald wordt.

Zo kan een assistentiewoning bijvoorbeeld voor EPC zowel niet-residentieel als residentieel zijn, afhankelijk of dit een erkende Welzijns- en gezondheidsinstelling is of niet. Voor het bepalen van de afbakening in gebouweenheden hebben assistentiewoningen een woonfunctie, los van het feit of ze erkend zijn of niet.

Voorbeelden gedeelde of privatieve circulatie - wonen

Voorbeelden gedeelde of privatieve circulatie - niet wonen

Waarom worden circulatieruimtes anders bekeken in residentiële en niet-residentiële gebouwen?

De definitie van een gebouweenheid is tot stand gekomen in samenspraak met verschillende partijen, waaronder VEKA, Wonen in Vlaanderen, de gemeenten..., onder leiding van Digitaal Vlaanderen. Voor de bepaling van de woonkwaliteit, werd er gestreefd om elke bewoonbare entiteit zo veel mogelijk als aparte gebouweenheid te zien. Elke entiteit die over privatieve basisvoorzieningen beschikt, zal dus een aparte gebouweenheid vormen, ook als er een gemeenschappelijke gang gebruikt moet worden om deze te bereiken.

Om te vermijden dat in niet-residentiële gebouwen, zoals kantoorgebouwen of commerciële centra, elk kantoor of elke winkelruimte een aparte gebouweenheid zou vormen, worden circulatieruimtes die gebruikt worden om basisvoorzieningen van niet-residentiële functies te bereiken, wel als privatief beschouwd.

Gebruiksdoel en basisvoorzieningen?

De ruimtes binnen een gebouweenheid

  • hebben een samenhangend gebruik
  • zijn groot genoeg en toegankelijk voor het uitoefenen van het gebruiksdoel
  • beschikken over de vereiste basisvoorzieningen.

De aanwezigheid van een tussendeur, een binnendeur tussen 2 ruimtes die geen circulatieruimtes zijn, is een bewijs van samenhangend gebruik. Een evacuatiedeur (een deur tussen ruimtes die enkel bedoeld is voor evacuatie) wordt niet aanzien als tussendeur.

Afhankelijk van het gebruiksdoel moeten de basisvoorzieningen aanwezig zijn in de ruimtes van het gebouw of toegankelijk zijn op het terrein.

Exclusief gebruik van basisvoorzieningen

Een gebouweenheid maakt exclusief gebruik van een specifieke basisvoorziening. Ruimtes die gebruik maken van een gedeelde basisvoorziening, zullen geen aparte gebouweenheid vormen, maar samen één gebouweenheid vormen. Zo wordt er vermeden dat kantoren (bijvoorbeeld flex kantoren) zonder eigen toilet of keuken of winkelruimtes (bijvoorbeeld pop-up stores) zonder eigen toilet als aparte gebouweenheid worden ingedeeld.

Functioneel zelfstandig?

De ruimte moet functioneel zelfstandig zijn. Dit betekent dat de eenheid functioneel blijft ook als andere ruimtes verdwijnen of een ander gebruiksdoel krijgen.

Een klassiek voorbeeld is een eengezinswoning met een garage heeft in een ander gebouw. De garage dient exclusief als ondersteuning aan het gebruiksdoel wonen van de eengezinswoning en heeft geen eigen gebruiksdoel. Deze ruimte zal dan geen zelfstandige functie kunnen uitoefenen en vormt dus geen gebouweenheid.

Andere voorbeelden zijn fietsenstallingen, opslagplaatsen, loodsen… die enkel ter ondersteuning dienen van een andere gebouweenheid.

Deze functionele zelfstandigheid kan veranderen in tijd. Als een garage bijvoorbeeld een ander gebruiksdoel krijgt (bv. wordt ingericht als een industrieel bedrijf) zal deze functioneel zelfstandig worden en zijn ondersteunende functie aan het gebruiksdoel wonen van de eengezinswoning verliezen.

Gebouwenregister

Een EPC kan slechts opgemaakt worden voor een gebouweenheid als de eenheid beschikbaar is in het Gebouwenregister. Er moet dus steeds gecontroleerd worden of het Gebouwenregister strookt met de werkelijkheid, anders kan het EPC niet of niet correct opgemaakt worden.