EPC NR: Standaard-installaties
Standaard-installaties voor verwarming, verlichting en ventilatie.
Types standaard-installaties
Zie delen I.2.2.2 en IV.1.4 in het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster) voor de basisbepalingen over de standaard installaties.
Voor de energiescore wordt de gebouweenheid steeds beschouwd als bewust en correct geklimatiseerd, geventileerd en verlicht. Er wordt steeds een forfaitair energiegebruik voor deze posten voorzien, ook wanneer er geen installaties van dit type aanwezig zijn.
In de berekeningsmethode wordt default uitgegaan van de energetisch minst performante installaties:
- ruimteverwarming: plaatselijke, elektrische convectoren met elektronische regeling;
- ventilatie: ventilatiesysteem met mechanische toe- en afvoer, zonder debietsregeling of warmteterugwinning;
- verlichting: compacte fluorescentielampen zonder sturing (daglicht- of aanwezigheidsdetectie).
U bent dus niet verplicht om elke aanwezig installatie voor verwarming, ventilatie en verlichting vast te stellen ‘as it is’, maar u kan uw inspectie beperken tot de vaststellingen van een ‘betere’ of ‘afwijkende’ prestatie van de default veronderstelde installaties.
Deze aanpak heeft als gevolg dat de som van de oppervlaktefracties van de ingevoerde ruimteclusters kleiner kan zijn dan 100%.
U bent dus niet verplicht om voor elk deel van de eenheid een cluster aan te maken. Alleen wanneer de vastgestelde installaties beter presteren dan de standaard veronderstelde installaties, voert u deze ‘betere’ of ‘afwijkende’ prestaties in de software in om ze zo te valideren in de energiescore.