Gedaan met laden. U bevindt zich op: EPC NR: Kwaliteitsvoorwaarden voor energiemeters Meters en meetgegevens voor het EPC NR

EPC NR: Kwaliteitsvoorwaarden voor energiemeters

Bij een methode gebaseerd op energiemetingen is de kwaliteit van de metingen cruciaal om een correcte inschatting van het energielabel te bekomen. Dit geldt zowel voor de kwaliteit van de meters als de geregistreerde metingen zelf.

    Deze pagina gaat over de kwaliteitsvoorwaarden voor meters. Hoe u de kwaliteit van de metingen nagaat, staat beschreven in Controle meetgegevens.

    Voorwaarden

    Een meter moet voldoen aan de volgende kwaliteitsvoorwaarden.

    • De stroom wordt voldoende nauwkeurig gemeten.
    • De gemeten stroom is representatief voor het gebruik van de scope.
    • De meter wordt correct gebruikt en is niet beschadigd.

    Meters die niet voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden mogen niet gebruikt worden voor de bepaling van het energielabel. Indien er meters zijn die niet voldoen, ga dan na of de resterende meters voldoende zijn voor de verplichte metingen.

    Nauwkeurigheid

    De specifieke voorwaarden voor de meetnauwkeurigheid worden vastgelegd in deel VII.1.1. van het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster).

    Merk op: de bepalingen in het IP gaan puur over het EPC NR, deze staan los van eventuele nauwkeurigheidseisen in het kader van facturatie van verbruiken.

    U moet de nauwkeurigheid enkel nagaan voor meters die geen nutsmeters zijn én niet geplaatst werden om te voldoen aan bepaalde andere verplichtingen. Zie het inspectieprotocol voor meer info.

    De nauwkeurigheid van een meettoestel geeft aan hoeveel de gemeten waarde kan afwijken van de werkelijke waarde. Algemeen is de nauwkeurigheid van een meettoestel terug te vinden in de technische documentatie van deze meter of op het kenplaatje.

    Vind hier uitgebreide uitleg en voorbeelden over de meetnauwkeurigheid.

    Snel op weg: is mijn meter nauwkeurig genoeg?

    Hieronder vindt u een samenvatting van hoe u nagaat of een meter voldoet aan de eisen qua nauwkeurigheid. Bekijk ook ons webinar, dat u een concrete uitleg geeft en voorbeelden bespreekt per type meter.

    Of een meter voldoet aan de voorwaarden qua nauwkeurigheid zoals vastgelegd in het inspectieprotocol, kunt u op 3 manieren aantonen:

    • Stap 1

      Nauwkeurigheidsklasse volgens bepaalde norm

      U vindt op de meter zelf, of in de technische fiche, een aanduiding van een bepaalde norm en klasse terug. De vereiste norm en klasse verschillen per type meter, hieronder vindt u een overzicht.

    • Stap 2

      Voldoet aan opgelegde waarde binnen meetbereik

      De technische fiche toont aan dat de nauwkeurigheid voldoet aan de opgelegde waarde (X%) binnen het meetbereik, zoals vastgelegd in het inspectieprotocol (VII.1.1). Deze waarde is vastgelegd op een nauwkeurigheid van 1% op de meting voor vloeibare brandstofdebietsmeters en 2% op de meting voor alle andere types. Het is typisch dat de nauwkeurigheid (sterk) terugloopt naar de ondergrens van het meetbereik toe. Daarom hanteren we hier de pragmatische regel dat een meter minstens vanaf 20% van zijn nominale meetbereik moet voldoen aan de gestelde nauwkeurigheidseisen.

    • Stap 3

      Testbankrapport

      Er is een testbankrapport (ijkrapport) beschikbaar dat aantoont dat de nauwkeurigheid voldoet aan de opgelegde waarde (X%) binnen het meetbereik, zoals vastgelegd in het inspectieprotocol (VII.1.1). Deze waarde is vastgelegd op een nauwkeurigheid van 1% voor vloeibare brandstofdebietsmeters en 2% op de meting voor alle andere types.. Een testbankrapport, indien beschikbaar, kan opgevraagd worden bij de fabrikant. Ook hier geldt de regel dat een meter minstens vanaf 20% van zijn nominale meetbereik moet voldoen aan de gestelde nauwkeurigheidseisen.

    Representatief

    De specifieke voorwaarden voor het representatief zijn van een opgemeten stroom worden vastgelegd in deel VII.1.2. van het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster).

    Een meter moet zo geplaatst zijn dat de gemeten stroom representatief is voor de scope van het EPC NR. Bijvoorbeeld: bij het transport van warmte treden verliezen op. Om de geleverde warmte, inclusief de verliezen op de site, te meten moet de meter zo dicht mogelijk bij de opwekker geplaatst worden.

    Een meting wordt verondersteld als representatief voor de scope wanneer:

    • de meting voor een opwekker zo dicht als praktisch haalbaar bij de opwekker gebeurt
    • de meting van een inkomende of geëxporteerde stroom zo dicht als praktisch haalbaar bij de grens van de scope geplaatst wordt.

    Wat ‘zo dicht als praktisch haalbaar’ juist inhoudt, wordt niet verder gedefinieerd aangezien dit sterk afhangt van de situatie en meters. U schat zelf in of de afstand tot de opwekker/scope redelijk is. Met ‘redelijk’ wordt bedoeld dat de gemeten waarde voldoende overeenstemt met de effectieve gebruikte hoeveelheid binnen de scope/opgewekte hoeveelheid door de opwekker en er dus geen grote verliezen optreden tussen de meetlocatie en de scope/opwekker.

    Een meting die niet representatief is kan gebruikt worden, indien deze leidt tot een onderschatting van ILTD en het energielabel.

    Voorbeelden

    Correct gebruik

    Een meter zal alleen correct meten met de gerapporteerde nauwkeurigheid wanneer deze gebruikt wordt onder de omstandigheden waarvoor deze bedoeld is. De technische fiche vermeldt onder welke condities het toestel gebruikt kan worden, dit kan variëren per (type) toestel.
    Enkele voorbeelden.

    • Een gasdebietsmeter ontworpen om luchtdebieten te meten, kan niet zomaar gebruikt worden om debieten van aardgas te meten.
    • Een meter die moet werken in een omgevingstemperatuur tussen 10°C en 50°C kan niet in de buitenomgeving geplaatst worden. In de winter zal deze immers niet bij de minimale omgevingstemperatuur kunnen werken.
    • Een warmtemeter bedoeld om warmtemetingen van waterstromen uit te voeren, kan niet gebruikt worden om warmtemetingen in een koelmiddelleiding uit te voeren.
    • Een gasdebietsmeter is gemaakt voor verticale plaatsing, maar is horizontaal geplaatst
    • Een waterdebietsmeter is bruikbaar tot een druk van 5 bar, maar op het circuit waar dit toestel geplaatst is, is een druk tot 10 bar voorzien

    Een meter die buiten de omstandigheden waarvoor deze bedoeld is werkt, kan niet verondersteld worden correct te werken of te meten met de beloofde onzekerheid. Metingen opgemeten met deze meters mogen dan ook niet gebruikt worden bij de opmaak van een EPC NR.

    Los van de correcte omstandigheden is het ook mogelijk dat de meter beschadigd is. Indien een meter duidelijk beschadigd is (bv. deuken, loshangende draden, lekken,…) gaat u na of deze nog correct kan werken. Bij twijfel worden de gegevens van dit toestel niet gebruikt voor de opmaak van het EPC NR. Uiteraard kan de energiedeskundige niet alle onzichtbare of interne defecten vaststellen, het is vooral wanneer er duidelijke schade aanwezig is, dat dit verder onderzocht moet worden.