Verlichting: rekenmethode hulpvariabele L
Algemeen
De hulpvariabele L van een verlichtingsinstallatie is een maat voor het gemiddelde verlichtingsniveau in de ruimte en wordt bepaald voor elke ruimte apart. De hulpvariabele L is dimensieloos, maar vereenvoudigd kunt u stellen dat ze, uitgedrukt in lux, een maat is voor de gemiddelde verlichtingssterkte in de ruimte. Er bestaan 3 methodes om deze hulpvariabele te bepalen:
- Waarde bij ontstentenis
- Detailmethode
- Conventionele methode
Waarde bij ontstentenis
Als u kiest voor de waarde bij ontstentenis, wordt de hulpvariabele L voor alle ruimten gelijkgesteld aan 500.
Gedetailleerde methode
De rekenmethode voorziet ook de mogelijkheid om zelf de verlichtingssterkte op een fictief vlak op een hoogte van 0,8m te berekenen. Dit kan enkel aan de hand van een rekenprogramma, dat vooraf door de minister werd erkend. U vindt de erkenningsvoorwaarden voor rekenprogramma’s op de productendatabank(opent in nieuw venster).
Conventionele methode
Bij de bepaling van de hulpvariabele L, beschouwt u enkel de plafondarmaturen die aan de eisen voor de hulpvariabele voldoen:
- De optische kenmerken moeten gekend zijn.
- Het moet een plafondarmatuur zijn. Wand- of vloerarmaturen worden niet meegerekend.
- Een oriënteerbare plafondarmatuur moet in de meest ongunstige stand nog voldoende verticaal gericht zijn.
Optische kenmerken gekend
Als u de invloed van de armatuur op de hulpvariabele L wil valideren, moet u de optische karakteristieken van de armatuur ingeven. Zo niet wordt enkel het elektriciteitsverbruik van de armatuur in rekening gebracht en wordt de hulpvariabele L gelijk aan nul gesteld. Dat heeft een belangrijke impact op het E-peil: de referentiewaarde (de noemer) stijgt niet, maar het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik wel. Het E-peil zal stijgen, en zelfs spectaculair als u voor geen enkele armatuur gegevens invult.
Voldoende verticaal gericht
De plafondarmatuur moet bovendien voldoende verticaal gericht zijn. Daarvoor bekijkt u de hoofdas van de armatuur, dat is de as waarlangs de armatuur hoofdzakelijk licht uitstraalt. Die hoofdas mag niet meer dan 45° afwijken van de verticale. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn voor plafondarmaturen die tegen een hellend dak zijn aangebracht (zie onderstaande figuur).
De hoofdas wijkt voor de armatuur links 60° af van de verticale. Daarom zal de armatuur niet worden ingerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L en dus enkel in het elektriciteitsverbruik voor verlichting. De armatuur rechts voldoet dan weer wel aan het criterium en bepaalt mee de hulpvariabele L.
Oriënteerbare plafondarmaturen
Oriënteerbare plafondarmaturen mogen niet te ver kunnen afwijken van de verticale. Bekijk opnieuw de hoofdas van de armatuur, nu in de meest ongunstige (meest horizontale) stand.
Als de hoofdas in die stand meer dan 45° afwijkt van de verticale, wordt de armatuur niet ingerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L, maar wel in het elektriciteitsverbruik voor verlichting. De armatuur op de figuur wijkt in de meest ongunstige positie minder dan 45° af van de verticale en zal dus worden ingerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L en in het elektriciteitsverbruik voor verlichting.