Groenafvalbeheer op terreinen met PFAS
Hoe voert u het groenbeheer uit op een met PFAS verontreinigd perceel?
Voor wie zijn deze richtlijnen?
Deze richtlijnen zijn bedoeld voor beheerders van met PFAS verontreinigde percelen, meer bepaald voor lokale besturen, natuurbeheerorganisaties, of andere terreinbeheerders die groenbeheer uitvoeren.
Voor particuliere tuinen gelden de specifieke no regret-maatregelen die van toepassing zijn in uw gemeente.
Op welke gronden zijn deze richtlijnen van toepassing?
Deze richtlijnen zijn van toepassing op percelen waarbij een verontreiniging met PFAS werd vastgesteld. De afbakening van het verontreinigde perceel evolueert tussen het tijdstip waarop een perceel als ‘PFAS verdacht’ wordt geïdentificeerd, en de afsluiting van de saneringsfase:
- Tot het oriënterende bodemonderzoek gelden de richtlijnen op het volledige kadastrale perceel. In de beginfase (=tot en met fase oriënterend bodemonderzoek) is de mate van verspreiding van de verontreiniging op het ruimere perceel (= buiten de locatie van een puntverontreiniging) vaak onbekend, of staat al vast dat door de verontreinigende activiteit (bv. oude stortplaats) het ruimere perceel is verontreinigd. De richtlijnen worden dan op het volledige kadastrale perceel toegepast.
- De richtlijnen gelden altijd bij vervuilde bodem, en soms bij vervuild grondwater. Als er alleen verontreiniging in het grondwater wordt vastgesteld, zijn de richtlijnen enkel relevant wanneer:
- Lokaal grondwater wordt gebruikt om de beplanting te irrigeren;
- De grondwatertafel hoog is (< 1 m-mv) aangezien dan de kans bestaat dat planten grondwater via de wortels opnemen.
- Na het beschrijvende bodemonderzoek gelden de richtlijnen op het groenafval binnen de afgebakende contouren van de verontreiniging.
- Na de sanering en het daarop volgende eindevaluatie-onderzoek (EEO) worden de richtlijnen vertaald naar gebruiksadviezen binnen een duidelijk afgelijnde perimeter. Als de PFAS-concentraties dan dalen naar een aanvaardbaar niveau, mag u als beheerder het groenafval opnieuw naar de recyclagetoepassingen afvoeren.
Groenbeheer op het verontreinigde perceel
Maatregelen rond groenbeheer op verontreinigde percelen moeten in de eerste plaats gericht zijn op beperken van de verspreiding van PFAS buiten het verontreinigde perceel.
Aangepast groenbeheer kan hier sterk toe bijdragen. Een cascade van maatregelen kan zorgen dat de hoeveelheid beheerresten (en de aanwezige PFAS) die extern moeten worden afgevoerd tot een minimum worden herleid.
Volgende cascade wordt geadviseerd:
- Stap 1
Richt de groene ruimte op het perceel in met onderhoudsarme groenstructuren.
- Stap 2
Als er toch groenbeheer nodig is, maximaliseer dan het hergebruik ter plaatse door:
- grasperken te mulchmaaien
- bladafval te hergebruiken als bodembedekker in perken
- snoeihout ter plaatse te verhakselen en als bodembedekker te gebruiken of voor de aanleg of onderhoud van wandelpaden
- ander groenafval ter plaatse te composteren en op het perceel zelf te hergebruiken in de groenbeplanting.
- Stap 3
Als beheer met afvoer van de beheerresten onvermijdelijk is, vermijd zoveel mogelijk de insleep van bodemdeeltjes:
- Maai het gras niet te kort en vermijd maaien bij langdurige droge periodes.
- Als de struiken worden verwijderd, knip de wortelkluit eraf en graaf die ter plaatse onder zodat hij afbreekt in de bodem.
- Laat beheerresten niet lang op de grond liggen vooraleer ze worden afgevoerd.
- Laat bladafval liggen of beperk de afvoer tot de delen van het perceel waar het bladafval omwille van veiligheidsredenen moet worden verwijderd.
- Stap 4
Bij afvoer van beheerresten buiten het verontreinigde perceel moet de beheerder op basis van de reële concentraties aan PFAS beslissen welke verwerkingspiste mogelijk is.
Advies van de OVAM:
Laat het groenafval analyseren vóór het wordt afgevoerd. Het liefst 2 keer per jaar: 1 keer in de periode april-juni en 1 keer in de periode september-oktober. De bemonstering moet door een erkend staalnemer worden uitgevoerd. Ingeval van maaisel moet een van de monsters in de ‘slechtste’ omstandigheden worden genomen: bij droog weer, met insleep van droge bodemdeeltjes in het maaisel.
- Liggen de gemeten analyseresultaten onder de toetsingswaarde van 15 µg/kg DS? Dan kan de afvoer naar externe recyclage worden toegelaten. Dit is in regel compostering. Voor zover de beheermethode ongewijzigd blijft, moet de daarop volgende jaren geen verdere opvolging van de PFAS-concentraties in het af te voeren afval gebeuren.
- Liggen de gemeten analyseresultaten boven de toetsingswaarde 15 µg/kg DS? Dan moet het groenafval naar de verbranding.
Op basis van analyses van groenafvalstromen wordt vastgesteld dat PFAS in de grootteorde van maximaal enkele tientallen µg/kg DS voorkomt.
Daarom kunnen beheerresten die een PFAS-concentratie boven die toetsingswaarde bevatten, als niet-recycleerbaar niet-gevaarlijk afval samen met ander restafval worden afgevoerd naar een verbrandingsinstallatie vergund voor het verbranden van niet-gevaarlijke afvalstoffen (roosteroven, wervelbedoven). U kunt een lijst van die verbrandingsinstallaties(opent in nieuw venster) terugvinden op de OVAM-website.
Beheer van groenafval afkomstig van verontreinigde waterlopen of andere waterlichamen
Waterlopen die een instroom van PFAS-verontreiniging ontvangen of hebben ontvangen, moeten op regelmatige tijdstippen worden onderhouden. Daarbij komen afvalstromen vrij zoals bagger- en ruimingsspecie en groenafvalstromen (waterplanten, oeverplanten). Voor het beheer van bagger- en ruimingsspecie gelden de bepalingen inzake grondverzet.
Het ruimen van plantaardig materiaal kan ervoor zorgen dat verontreinigd slib wordt meegenomen bij de werken.
Hergebruik van plantaardig materiaal ter plaatse is vaak niet mogelijk omwille van de volgende redenen:
- de aard van het groenafval (vaak nat, structuurloos materiaal dat niet composteerbaar is)
- gebrek aan oppervlakte voor compostering of hergebruik als bodembedekker
- insleep van slibdeeltjes zorgt voor verhoogde PFAS concentraties in het groenafval.
Plantaardig materiaal afkomstig van het onderhoud van waterlopen moet daarom zo snel mogelijk na de beheerwerken worden afgevoerd naar een daartoe vergunde verwerkingslocatie. Daarbij bepaalt de aanwezige PFAS concentratie de verwerkingsmogelijkheden (zie hoger).
Tijdelijke opslag van dergelijk plantaardig materiaal op de berm of dijk, of op aangrenzende percelen moet worden vermeden om verspreiding van PFAS op die percelen te voorkomen.
De bepalingen in hoofdstuk 3.5. van de bijlage aan de code van goede natuurpraktijk voor het beheer van waterlopen(opent in nieuw venster) vermelden dat maaisel binnen de 10 dagen moet worden afgevoerd. Dergelijke korte opslagtermijn beperkt de mogelijke verspreiding van PFAS naar de omgeving tot een minimum.