Veelgestelde vragen over het EPC NR
Deze pagina wordt stelselmatig aangevuld met veelgestelde vragen over het EPC NR.
Toepassingsgebied
Als u eigenaar bent van een publiek of overheidsgebouw, had u sinds 1 januari over een EPC NR moeten beschikken voor elke grote niet-residentiële eenheid (eenheid die geen kleine niet-residentiële eenheid is). In het energiebesluit is geen mogelijkheid tot uitstel voorzien, behalve als u over een sloopvergunning beschikt.
Het is in het voorjaar van 2024 niet onze topprioriteit om publieke gebouwen die te laat zijn met het EPC te gaan beboeten. Momenteel zetten we voornamelijk in op sensibilisering. Het is echter in uw eigen belang om zo snel mogelijk een EPC NR op te maken. Enkel zo kan u zich terdege voorbereiden op de minimale labeleis vanaf 2028, door bijvoorbeeld de nodige meters of hernieuwbare energie te installeren. Bovendien zal het EPC NR, anders dan het EPC publiek, uitgroeien tot een kapstok waaraan het energiebeleid voor de niet-residentiële gebouwen zal vastgehangen worden. Elk niet-residentieel gebouw moet sowieso mee.
- Als u over een sloopvergunning beschikt, kunt u een vrijstelling aanvragen bij het VEKA. U moet dan ook binnen de 5 jaar aantonen dat het gebouw effectief gesloopt is.
Deze uitzondering geldt enkel voor de algemene EPC-verplichting. - Bij verkoop of andere vorm van notariële overdracht is er geen uitzondering en moet er wel een EPC zijn.
In dat geval is er geen vrijstelling voorzien. Voor specifieke gevallen of bij vragen, contacteer het VEKA(opent in uw e-mail applicatie).
Het EPC Publiek is een louter informatief document dat het energiegebruik van uw gebouw weergeeft zonder verdere doelstellingen of aanbevelingen. Het EPC NR gaat verder dan het EPC Publiek. Het geeft specifieke aanbevelingen en is daardoor een begeleidingstool die u bijstaat om de langtermijndoelstelling voor niet-residentiële gebouwen te behalen. Dat doel is al een tijdje gekend: een koolstofneutraal gebouwenpark.
Neen, er is geen vrijstelling voorzien voor beschermde gebouwen. Ook voor een beschermd gebouw kan een EPC opgemaakt worden. Ook de eerste minimale labeleis, label E, is niet zo streng dat ze een algemene vrijstelling voor alle beschermde gebouwen zou rechtvaardigen. In de toekomst, bij verstrenging van de labeleis, zal de haalbaarheid opnieuw geëvalueerd worden.
Dit hangt sterk af van de situatie en het gebouw. De prijs is niet vastgelegd door het VEKA. U kan dus best een offerte vragen bij meerdere energiedeskundigen en ook bespreken wat deze juist inhoudt, een iets hogere prijs kan ook immers een iets betere service inhouden.
Hoe meer informatie u als eigenaar zelf verzamelt (plannen, facturen, foto’s, meetgegevens,...) hoe minder werk de energiedeskundige zal hebben, en hoe lager de prijs.
Het klopt dat als er geen hernieuwbare energie aanwezig is, u sowieso label X zal krijgen. Het klopt echter niet dat het opmaken van een certificaat dan verloren geld is. Enerzijds zal er immers sowieso een energiescore berekend worden, en zal u daarbij een overzicht krijgen van welke schildelen en installatie goed presteren, en welke slecht. Anderzijds zal de energiedeskundige u heel concreet kunnen meegeven welke meters u best kan plaatsen, en hoe u zo kostenoptimaal mogelijk hernieuwbare energie kan voorzien, waarmee u zeker voldoet aan de eerstvolgende labelverplichtingen. Hoe sneller u over een EPC NR beschikt, hoe beter u zich kan voorbereiden op de minimale labeleis.
Het VEKA kan in dat geval een administratieve geldboete opleggen. Deze zal sowieso niet bevrijdend zijn, ook na het betalen van de boete blijft die label-eis gelden.
Energiescore
Een ruimtecluster kan minimaal 5 % van de eenheid innemen, dit beperkt het aantal clusters voor een eenheid dus tot 20. U voert eerst de opdeling in ruimteclusters uit zoals vermeld in het inspectieprotocol. Indien het aantal clusters boven de 20 uitkomt, bundelt u de de (kleinere) clusters op een verdedigbare wijze en koppelt de opwekkers van beide individuele clusters aan de gebundelde cluster. Bv. een winkelcentrum bestaat uit 30 winkels met elk een andere lucht/lucht warmtepomp. U bundelt de kleinere winkels twee aan twee in één cluster en koppelt aan elk van deze clusters de twee warmtepompen die de twee onderliggende winkels bedienen. U houdt de indeling in clusters (zowel origineel als gebundeld) en de argumentatie/redenering voor de bundeling bij in het projectdossier.
In bestaande gebouwen is de lengte van een circulatieleiding of combilus vaak onbekend. In dit geval moet de lengte ingeschat worden op basis van de contour van de eenheid zoals beschreven in het inspectieprotocol deel IV.3.3.2. In het geval de circulatieleiding slechts een deel van de eenheid bedient kan dit leiden tot een (grote) overschatting. Bijvoorbeeld: een supermarkt heeft een deel beenhouwerij, die bediend wordt door een circulatieleiding, de rest van de eenheid heeft geen tappunten voor warm water. Hoe ga ik hier mee om?
U mag de volgende pragmatische oplossing toepassen, op voorwaarde dat er in het rest van het gebouw geen andere tappunten voor warm water zijn voorzien. Indien dit wel het geval is, past u de inschatting van de lengte van de circulatieleiding toe zoals algemeen vastgelegd in het inspectieprotocol deel IV.3.3.2.
U gaat als volgt te werk: u trekt een denkbeeldige lijn op het plan van de eenheid, die de ruimtes met tappunten voor warm water en de ruimte met de opwekker afsplitst van de rest van de eenheid. Als het niet mogelijk is dit met één enkele lijn te doen, kan u deze aanpak niet gebruiken. Vervolgens behandelt u het deel dat door deze lijn wordt afgesplitst als een fictief aparte gebouweenheid en past u de werkwijze uit het inspectieprotocol deel IV.3.3.2 hier op toe om de lengte van de circulatieleiding in te schatten.
In een winkelcentrum loopt een aparte lus, verwarmd door een centrale ketel. Elke winkel heeft vervolgens een water/lucht of water/water warmtepomp aangesloten op deze lus, die de winkel verwarmt. Hoe geef ik dit in?
In principe werken deze toestellen in serieschakeling, dit kan echter momenteel nog niet ingevoerd worden in het EPC NR. In dit geval maakt u een installatie voor ruimterverwarming aan per eenheid, waaraan u zowel de centrale ketels als de individuele warmtepompen koppelt. Dezelfde werkwijze past u toe voor koeling indien de lus ook voor koeling gebruikt wordt in de zomer.
Energielabel
Het betreft bijvoorbeeld een gebouw dat enkele jaren leegstaat alvorens het verkocht wordt, dus van de laatste jaren kunnen geen relevante verbruiksgegevens worden opgegeven. De eigenaar heeft echter nog de verbruiksgegevens van toen het gebouw nog in gebruik was.
In het geval het gebouw lange tijd leeg stond, kan u terugvallen op oudere meetgegevens. De aanvang van de meetperiode mag wel maximaal vijf jaar voor het plaatsbezoek liggen. Let wel dat u ook voor deze ‘oude’ meetgegevens moet nagaan of ze realistisch zijn, net als u zou doen bij meetgegevens die u zelf heeft opgenomen tijdens een plaatsbezoek.
Voor de invoer in de software heeft u 2 opties: u voert de gegevens in als het resultaat van een meetperiode van 4 jaar (3 jaar leegstand + 1 jaar gebruik) of van een meetperiode van 1 jaar (het jaar van gebruik). Bij de eerste optie is het wel aan te raden om in opmerking mee te geven dat het gaat om een uitzonderlijk geval, namelijk 3 jaar geen gebruik.
Let op, beide opties leveren een ander resultaat op. Ze zijn evenwel beiden ‘juist’. Het ligt eraan welke boodschap je aan de eigenaar wenst mee te geven. Het is belangrijk om dit met de eigenaar te bespreken en voldoende te duiden in het certificaat.
Het is dus toegestaan om meetgegevens voor gebouwen die (tijdelijk) leeg stonden tijdens de meetperiode te gebruiken om het EPC op te stellen. Bij een volgende hernieuwing van het EPC NR, wanneer het gebouw wel terug in gebruik is, moet de eis gehaald worden.
Sowieso mogen enkel gebouweenheden in één opdracht samengenomen worden die op eenzelfde site liggen (dit is het kadastrale perceel of de aansluitende kadastrale percelen van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon als eigenaar, erfpachter, opstalhouder of concessiehouder). Het valt echter voor (bijvoorbeeld in het geval van een DBFM constructie op een schoolsite) dat al de percelen wel van dezelfde eigenaar zijn, maar dat één of meerdere gebouweenheden op die site toch een andere eigenaar hebben. In dat geval is het toch mogelijk om deze eenheden samen te nemen in één opdracht, de houder van een zakelijk recht en hun opdrachthouder, lasthebber of gevolmachtigde worden immers als equivalent aan de eigenaar beschouwd. Indien er dus onderling een volmacht worden gegeven door de verschillende eigenaars aan één partij. Als er geen akkoord is tussen de verschillende eigenaars, moeten de metingen inderdaad apart opgenomen worden.
Bij voorkeur worden de meetgegevens afgelezen op de meter en gestaafd met een fot van de meterstand. Dit is echter niet altijd mogelijk. Sommige meters hebben geen display of zijn niet te bereiken, zoals bv. sommige AMR meters. Voor nutsmeters die niet ter plaatse afgelezen kunnen worden, kunnen de verbruiksgegevens opgevraagd worden bij de netbeheerder of op basis van een factuur bepaald worden. Voor niet-nutsmeters kan een bv. een screenshot van een dashboard waar de meter wordt uitgelezen gebruikt worden.
Sommige meters kunnen wel ter plaatse afgelezen worden, maar (tussentijdse) metingen werden niet door de energiedeskundige opgenomen, maar bv. de eigenaar of een gebruiker. Op zich mogen deze gegevens aanvaard worden, op voorwaarde dat ze realistisch zijn (zie hieronder). Er is geen vastgelegde vorm waarin deze gegevens beschikbaar moeten zijn (bv. spreadsheet, manueel opgenomen,…).
Algemeen is er geen beperking op een bepaalde vorm of bron van de meetgegevens. Wel moet de energiedeskundige steeds nagaan of:
- De gebruikte meters voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden
- De meetperiode correct is en voor alle metingen dezelfde
- De metingen realistisch zijn
Indien de energiedeskundige oordeelt dat de meetgegevens aanvaard kunnen worden, mogen deze gebruikt worden. Staving en argumentatie van waarom bepaalde gegevens mogen gebruikt worden, worden bijgehouden in het projectdossier.
Bij bv. nutsmeters die niet ter plaatse uitgelezen kunnen worden, is vaak alleen het energiegebruik over de meetperiode bekend en niet de begin- en eindmeterstand. In dit geval geeft u als beginmeterstand 0 kWh en als eindmeterstand het energiegebruik over de meetperiode. Als opmerking bij de meter voegt u toe dat de meterstanden niet uitgelezen kunnen worden.
Indien u het energiegebruik over de meetperiode heeft én de meterstand kan aflezen bij het einde van de meetperiode, geeft u als eindmeterstand de afgelezen meterstand in en berekent u de beginmeterstand als eindmeterstand – energiegebruik over de meetperiode.
Indien er geen meetgegevens zijn voor een verplichte meting en geen facturen om het energiegebruik te staven, maar de eindmeterstand kan wel uitgelezen worden, gaat u als volgt te werk. U geeft aan dat de minimaal verplichte metingen niet beschikbaar zijn. Vervolgens geeft u de meter in en als begin – en eindmeterstand geeft u de afgelezen eindmeterstand in. Dit heeft geen effect op de berekening maar kan bij de hernieuwing van het EPC wel nuttige informatie zijn voor de energiedeskundige.
Blijf op de hoogte
Schrijf u in op de EPC-nieuwsbrief