EPC NR: Gebouw en gebouwgebruik
Op deze pagina vindt u de algemene eigenschappen van het gebouw die u moet inspecteren.
Bestemming
Het niet-residentiële gebouwenpark is heel divers. Er zijn heel veel verschillende soorten niet-residentiële gebouwen (kantoren, scholen, ziekenhuizen, woonzorgcentra, sportcentra, winkelruimtes, ...), die elk op een eigen specifieke manier gebruikt worden.
De bestemming van een gebouweenheid bepaalt in sterke mate het werkelijke gebruik en dus ook de werkelijke energiebehoefte. Ziekenhuizen bijvoorbeeld, zijn volcontinu in gebruik, daar waar scholen gemiddeld slechts 30% van de tijd bezet worden. Rust- en verzorgingsinstellingen eisen eerder hogere binnentemperaturen, sportcentra eerder lagere. Ook de aanwezigheid van specifieke functies (zwembaden, laboratoria) en energie-intensieve activiteiten (bv. keukens, sauna’s, …) bepalen in sterke mate de uiteindelijke energiebehoefte van een gebouweenheid.
Het overzicht van al de bestemmingen die u kunt selecteren, met hun bijhorende specifieke functies vindt u in paragraaf II.7.1 van het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster).
Type bebouwing
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- open bebouwing = vrijstaand gebouw, geen enkele gevel is aangebouwd
- halfopen bebouwing = gebouw met 3 vrijstaande gevels, 1 gevel is aangebouwd
- gesloten bebouwing = gebouw in de rij, gebouw met 2 vrijstaande gevels.
Gesloten constructie die tegen het gebouw staan aangebouwd maar die nooit geklimatiseerd worden, bv. serres, gesloten fietsenstallingen, … laat u buiten beschouwing bij het bepalen van het ‘Type bebouwing’.
Zodra meer dan 50% van een zijgevel is aangebouwd, beschouwt u de volledige gevel als aangebouwd. In geval van twijfel beschouwt u de gevel als ‘vrijstaand’.
Oriëntatie
U bepaalt de oriëntatie van de voorgevel, per 45° (noord, noordoost, oost, zuidoost, zuid, zuidwest, west en noordwest). Als de oriëntatie verschilt van deze mogelijkheden voert u de dichtstbijzijnde oriëntatie in. Bij twijfel over welke gevel u moet beschouwen als de voorgevel kiest u de meest voor de hand liggende gevel. Dit is de gevel langs de straatzijde, de gevel met de voordeur, toegang, …
Luchtdichtheid
Er zijn verschillende grootheden om de luchtdichtheid van een gebouw te kwantificeren. In het kader van de energieprestatieregelgeving wordt steeds gewerkt met de v50-waarde, die het lekdebiet weergeeft per m² verliesoppervlakte.
In de berekening van de energiescore wordt standaard uitgegaan van conservatieve waarden, namelijk een v50 waarde van 12m³/(h.m²) voor verwarmingsberekeningen, en 0m³/(h.m²) voor koelberekeningen.
Door het uitvoeren van een luchtdichtheidsmeting op het gebouw kan de werkelijke v50-waarde bepaald worden, wat bijna altijd een gunstig effect op de energiescore zal hebben. Bovendien kunnen tijdens de meting (optioneel) ook de lekken opgespoord worden, zodat gericht maatregelen kunnen genomen worden om de luchtdichtheid te verbeteren.
Om het resultaat van de luchtdichtheidsmeting in het EPC NR te mogen invullen, moet deze voldoen aan de volgende voorwaarden.
- De meting van luchtdichtheid is conform de norm NBN EN 13829 en voor luchtdichtheidsmetingen vanaf 2006 conform de bijkomende specificaties voor de meting van de luchtdichtheid van gebouwen in het kader van de EPB-regelgeving.
- Het geteste volume bevat minstens het beschermde volume van de gebouweenheid.
Het infiltratiedebiet kan worden overgenomen uit een EPB-aangifte of eerder opgemaakt energieprestatiecertificaat, maar niet uit een passiefhuiscertificaat.
Als enkel de grote V50-waarde (m³/h) wordt vermeld in de luchtdichtheidsmeting, kunt u de kleine v50-waarde berekenen door de grote V50-waarde van het geteste volume te delen door de verliesoppervlakte van het geteste volume, dit is de oppervlakte van de gebouwschil met begrenzing buiten, grond, AOR of kelder.
Thermische massa
Om de thermische massa van een gebouweenheid te bepalen, beschouwt u al de muren, vloeren en daken van die gebouweenheid, zowel buiten, binnen als op de perceels- of eigendomsgrens. U gaat na welke constructiedelen massief zijn. Dit is het geval wanneer deze opgebouwd zijn uit betonblokken, stortbeton, metselwerk, massief hout of een ander massief materiaal.
- Als zowel de vloeren, de muren als het dak of plafond massief zijn, valt de eenheid in de categorie ‘zwaar’;
- Als voor de muren, de tussenvloeren, en het dak of plafond een hout- en staalskeletbouw zonder massieve opvullingen wordt toegepast, valt de eenheid in de categorie ‘licht’;
- In de overige gevallen is de thermische massa van de eenheid ‘half zwaar/matig zwaar’;
- Bij twijfel gaat u uit van ‘half zwaar/matig zwaar’.
Bouwjaar
Dit is het jaar waarin het gebouw voor de eerste maal in gebruik genomen werd. Voor gebouwen na 1962 geldt het jaar waarin de oorspronkelijke bouwvergunning werd afgeleverd. Als er later uitbreidingen gebeuren, kijkt u steeds naar het oudste deel.