Installaties in de EPC NR-software
Op deze pagina kan u meer info vinden over de invoer van installaties in de EPC NR-software.
Op het niveau van de gebouweenheid
Installaties worden alleen gebruikt voor de berekening van de energiescore per eenheid. U voert ze daarom steeds in op niveau van de gebouweenheid.
De invoer van een installatie gebeurt steeds in twee stappen:
- Invoer van eigenschappen van installaties: selectie opwekkers, verdeelsysteem, eigenschappen afgifte- en regelsysteem, … .
- Invoer ruimteclusters: aanmaken van een ruimtecluster + koppeling van een installatie.
De invoer van de verschillende installaties wordt eerst behandeld. Vervolgens wordt getoond hoe u een ruimtecluster aanmaakt en koppelt aan één of meerdere installaties.
Maak steeds eerst de opwekkers aan. Zo zal deze getoond worden in de keuzelijst die verschijnt bij de aanmaak van de installatie.
Aanmaken van installaties
U maakt een installatie aan door naast ‘Installaties’ op het ‘+’-teken te klikken. Er verschijnt een lijst van installaties die u kan aanmaken.
Na het aanmaken van een installatie van een bepaald type, verschijnt deze in het overzichtsscherm. Een overzicht van de installaties van dit type en de ruimteclusters kunt u vinden door op de drie puntjes van het blokje van de installaties te klikken en vervolgens ‘overzicht ruimteverwarmingen en ruimteclusters’ te selecteren.
Vanuit dit overzichtsscherm kunt u ook installaties van dit type en ruimteclusters aanmaken, beide via het bijhorende ‘+’-teken
Installaties voor ruimteverwarming en ruimtekoeling
De invoer van installaties voor ruimteverwarming en ruimtekoeling verloopt zeer gelijkaardig. Hieronder wordt een voorbeeld voor een installatie voor ruimteverwarming getoond.
- Bij het aanmaken van een installatie verschijnt het invoerscherm.
- Geef de installatie een unieke naam. De software genereert een automatische naam op basis van het type. Deze kunt u overschrijven.
- Selecteer alle opwekker(s) die de installatie bedienen (A). De keuzelijst toont uitsluitend de opwekkers met toepassing ‘ruimteverwarming’.
- Indien de opwekkers van de installatie onbekend zijn, vinkt u ‘Onbekend’ aan onder de keuzelijst voor de opwekkers.
Installaties voor ventilatie en bevochtiging
In het EPC NR worden uitsluitend bevochtigingsinstallaties beschouwd die gekoppeld zijn aan een ventilatiesysteem. De invoer van beide verloopt dan ook via eenzelfde overzichtsscherm.
Aanmaken en invoeren van installaties voor ventilatie en bevochtiging via de ‘+’knop. De invoer is gelijkaardig als bij ruimteverwarming.
Selecteer de ventilatie-unit die deel uitmaakt van de installatie voor ventilatie. Er kan slechts 1 ventilatie-unit gekoppeld worden aan een installatie voor ventilatie.
Installaties voor verlichting en sanitair warm water
Voor installaties voor sanitair warm water en verlichting moeten geen ruimtecluster gedefinieerd worden.
Voor een installatie voor sanitair warm water gebeurt de verdeling van de energiebehoefte op basis van het aantal tappunten. Voor een installatie voor verlichting gebeurt dat aan de hand van de grootte van de verlichtingszone. Voeg daarom het aandeel van de verlichtingszone in de totale gebouweenheid rechtstreeks bij de invoer van de installatie toe.
Maak een inschatting van het deel van de eenheid verlicht door deze installatie en voeg het percentage toe (stappen van min. 5%)
Aanmaken van ruimteclusters
Na het opslaan van de installatie komt u terecht op het overzichtsscherm van dat type installatie. Hier kunt u vervolgens een ruimtecluster aanmaken. Een installatie wordt pas ingerekend in de energiescore nadat ze gekoppeld is aan een ruimtecluster.
De som van de oppervlaktefracties van de ruimteclusters mag kleiner zijn dan 100%. Ook als u voor (een deel van) de eenheid geen installatie invoert, kan een energiescore berekend worden.
- Voor ruimteverwarming, ventilatie en verlichting wordt een default installatie verondersteld.
- Voor koeling, bevochtiging en sanitair warm water wordt geen installatie (en dus geen ook energiegebruik) verondersteld.
Raadpleeg het inspectieprotocol voor meer informatie.
- Ruimteclusters worden aangemaakt per installatietype. U maakt deze aan via het overzichtsscherm, door op de ‘+’-knop te klikken.
- Een invoerscherm voor de cluster verschijnt.
- Selecteer (alle) installatie(s) die de ruimtecluster bedienen.
- Indien de ruimtecluster niet verwarmd wordt, kunt u dit aangeven door ‘Aanwezig’ uit te vinken. Raadpleeg het inspectieprotocol in welke gevallen dit mogelijk is.
Bij een ruimtecluster voor ventilatie en bevochtiging moet apart aangegeven worden of er een installatie voor ventilatie is en of er daarnaast ook bevochtiging is.
- Net als bij andere installaties koppelt u hier de installatie voor ventilatie aan de ruimtecluster. Er kan slechts één installatie voor ventilatie gekoppeld worden per cluster.
- Indien er bevochtiging in de cluster aanwezig is, vink ‘aanwezig’ aan (A) en koppel de bevochtigingsinstallatie(s) aan de ruimtecluster (B).