Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24088 - Beëindiging pachtovereenkomst en schenking ORG - familiale - fiscaal misbruik Vlaamse Belastingdienst

VB 24088 - Beëindiging pachtovereenkomst en schenking ORG - familiale - fiscaal misbruik

Voorafgaande beslissing
Nummer
24088
Datum beslissing
16 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.3. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat:

1.1. de gronden en hoeve kwalificeren als ‘activa die door de schenker beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming’, zoals bedoeld in artikel 2.8.6.0.3, § 1, 1°, VCF, zodat de voorgenomen schenking van de gronden en hoeve (met uitzondering van het woongedeelte) bijgevolg kan plaatsvinden onder de vrijstelling van schenkbelasting van artikel 2.8.6.0.3 VCF;

1.2. mochten de gronden en hoeve door de aanwezigheid van de pachtovereenkomst toch niet kwalificeren als ‘beroepsmatig geïnvesteerde activa’, de eventuele voorafgaande beëindiging van de pachtovereenkomst, gevolgd door een schenking van de Aanvrager van de gronden en hoeve aan Y en A, ingegeven is door andere dan fiscale motieven en dus geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF uitmaakt.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], […], namens:

mevrouw X I., geboren te […] op xx.xx.1958, rijksregisternummer […], weduwe, wonende te […], (hierna ook ‘X’ genoemd).

X wordt hierna ook de ‘Aanvrager’ genoemd.

3. De Aanvrager heeft haar fiscale woonplaats de voorbije 5 jaar steeds gehad in het Vlaamse Gewest, met name te […].

Als bijlage 2 bij de aanvraag wordt een afschrift van de elektronische identiteitskaart van de Aanvrager gevoegd.

4. De Aanvrager heeft drie kinderen:

4.1. de heer Y, geboren te […] op xx.xx.1988, rijksregisternummer […], wonende te […] (hierna ook ‘Y’ genoemd);

4.2. de heer A, geboren te […] op xx.xx.1985, rijksregisternummer […], wonende te […] (hierna ook ‘A’ genoemd);

4.3. de heer B, geboren te […] op xx.xx.1980, wonende te […] (hierna ook ‘B’ genoemd).

Y en A zijn betrokken partijen bij de verrichting.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. X baat samen met haar zoon Y een landbouwbedrijf uit onder de vorm van een feitelijke vereniging, genaamd “Z”, met ondernemingsnummer […].

6. De activa van de landbouwonderneming (met uitzondering van de gronden en hoeve, cfr. infra) behoren voor 80% toe aan Y en voor 20% aan X, dit ingevolge een gedeeltelijke overname door Y. Y nam immers enkele jaren terug het landbouwbedrijf over van zijn moeder, ten belope van 80%.

7. X en Y sloten vervolgens een uitbatingsovereenkomst af, die als bijlage 3 bij de aanvraag wordt toegevoegd. In deze overeenkomst wordt onder meer vastgelegd dat X 20% en Y 80% van de bedrijfsactiva inbracht en dat de inkomsten uit de landbouwonderneming volgens deze verhouding worden omgedeeld tussen Y en X. X neemt 20% van de totale inkomsten en kosten van de landbouwonderneming op in haar aangifte in de personenbelasting, onder de codes 1600 en 1606. Y neemt op zijn beurt 80% van de inkomsten en kosten op in zijn aangifte in de personenbelasting. Als bijlage 4 bij de aanvraag wordt een kopie van het aanslagbiljet in de personenbelasting van X voor aanslagjaar 2023 gevoegd.

8. X is 100% eigenaar van diverse percelen grond en een hoeve die voor de uitbating van het landbouwbedrijf worden aangewend. Het gaat meer bepaald om volgende percelen:

Aard van het perceel

Afdeling

Perceelcode

Kadastraal inkomen

Weiland

[…]

[…]

€ 85

Bouwland

[…]

[…]

€ 23

Weiland

[…]

[…]

€ 19

Weiland

[…]

[…]

€ 92

Weiland

[…]

[…]

€ 23

Weiland

[…]

[…]

€ 32

Weiland

[…]

[…]

€ 70

Hooiland

[…]

[…]

€ 40

Bouwland

[…]

[…]

€ 7

Bouwland

[…]

[…]

€ 32

Hoeve (*)

[…]

[…]

€ 2.417

Bouwland

[…]

[…]

€ 31

Weg

[…]

[…]

€ 3

Weiland

[…]

[…]

€ 162

Hooiland

[…]

[…]

€ 68

Weiland

[…]

[…]

€ 10

Weiland

[…]

[…]

€ 44

Weiland

[…]

[…]

€ 18

Bouwland

[…]

[…]

€ 36

Hooiland

[…]

[…]

€ 109

Weiland

[…]

[…]

€ 96

Weiland

[…]

[…]

€ 75

Weiland

[…]

[…]

€ 199

Weiland

[…]

[…]

€ 121

Weiland

[…]

[…]

€ 61

Hooiland

[…]

[…]

€ 5

Hooiland

[…]

[…]

€ 21

Bouwland

[…]

[…]

€ 24

Weiland

[…]

[…]

€ 33

Bouwland

[…]

[…]

€ 14

Bouwland

[…]

[…]

€ 11

Weiland

[…]

[…]

€ 40

Bouwland

[…]

[…]

€ 5

Bouwland

[…]

[…]

€ 31

Bouwland

[…]

[…]

€ 14

Bouwland

[…]

[…]

€ 19

Weiland

[…]

[…]

€ 3

Plein

[…]

[…]

€ 2

Weiland

[…]

[…]

€ 64

Bouwland

[…]

[…]

€ 53

Bouwland

[…]

[…]

€ 52

(*) de hoeve wordt gedeeltelijk tot bewoning aangewend. Het woongedeelte is ondergeschikt aan het beroepsgedeelte.

9. De kadastrale inkomens van deze onroerende goederen worden door X opgenomen in haar aangifte in de personenbelasting, onder code 1105 (zie bijlage 4 bij de aanvraag).

10. Overeenkomstig het uitbatingscontract dat tussen X en Y werd afgesloten heeft X het gebruiksrechten met betrekking tot deze gronden en bedrijfsgebouwen ingebracht in de onderlinge samenwerking.

Hoewel X voormelde percelen en hoeve aanwendt voor de uitoefening van haar eigen landbouwactiviteiten via de feitelijke vereniging, samen met haar zoon Y, werd met betrekking tot voormelde percelen in 2013 een notariële pachtovereenkomst (loopbaanpacht) afgesloten tussen X en Y. Deze pachtovereenkomst werd niet afgesloten met het oog op de uitoefening van de landbouwactiviteiten. Vermits de gronden en hoeve eigendom zijn van X, mede-uitbater van de landbouwonderneming, konden de activiteiten immers ook zonder het afsluiten van een pachtovereenkomst worden uitgeoefend. In het uitbatingscontract (bijlage 3 bij de aanvraag) is bovendien niet voorzien dat er een pachtovereenkomst gesloten wordt tussen X en Y, zolang beide partijen blijven samenwerken in de landbouwonderneming. Het uitbatingscontract voorziet daarentegen dat het gebruiksrecht met betrekking tot de gronden en bedrijfsgebouwen ingebracht wordt in het samenwerkingsverband.

Het afsluiten van de pachtovereenkomst was daarentegen ingegeven vanuit het feit dat de familiale verstandhouding tussen X en haar zoon B al geruime tijd vertroebeld is. Deze spanningen hebben ertoe geleid dat X het erfdeel van haar zoon B wenst te beperken tot het wettelijk voorbehouden erfdeel.

X vreest echter dat als zij zou komen te overlijden, B pogingen zal ondernemen om de gronden en hoeve te kunnen verwerven. Mocht hij hierin slagen, zelfs al was het maar gedeeltelijk (wat zeer aannemelijk is, gelet op het feit dat het minimaal deel waarop hij recht heeft 1/6 van de nalatenschap bedraagt), dan zou dit de verdere uitoefening van de landbouwonderneming door Y in het gedrang brengen.

Door het afsluiten van de loopbaanpacht behoudt Y hoe dan ook de zekerheid dat hij de gronden en hoeve verder kan aanwenden voor de uitoefening van zijn landbouwactiviteiten, zelfs al zou B na het overlijden van X hiervan (mede-)eigenaar worden.

Het afsluiten van de pachtovereenkomst was daarnaast een vereiste voor Y een om een lening te bekomen bij een financiële instelling, om het landbouwbedrijf ten belope van 80% over te nemen van X. De financiële instelling stelde immers als voorwaarde voor het toekennen van een krediet dat Y op lange termijn zekerheid verkreeg omtrent de uitbating van het landbouwbedrijf, via het afsluiten van een pachtcontract.

De doelstelling van het afsluiten van de loopbaanpacht bestond er dan ook in om (i) de continuïteit van de uitbating van de landbouwonderneming te vrijwaren voor het geval X zou komen te overlijden en (ii) om toe te laten dat Y een krediet kon afsluiten om de landbouwonderneming over te nemen.

Er moet worden benadrukt dat het afsluiten van de pachtovereenkomst louter plaatsvond omwille van voormelde redenen. Dit blijkt ook uit het feit dat er nooit daadwerkelijk een pacht werd betaald door Y aan X, hetgeen overigens ook niet contractueel voorzien is.

Als bijlage 5 bij de aanvraag wordt een afschrift van de pachtovereenkomst gevoegd.

Volledigheidshalve wordt vermeld dat met betrekking tot één perceel ([…]) er momenteel een ruiloperatie lopende is met de Vlaamse Landmaatschappij. Aangaande dit perceel wordt de pachtovereenkomst minnelijk beëindigd. Als bijlage 6 bij de aanvraag wordt een afschrift van de ruilbelofte gevoegd.

11. De Aanvrager wenst over te gaan tot een schenking van de gronden en de hoeve in volle eigendom aan twee van haar zonen, Y en A. Na de schenking zal Y de uitbating van de landbouwonderneming verderzetten op voormelde percelen en hoeve.

12. X en Y overwegen om, voorafgaand aan de schenking, de notariële pachtovereenkomst die tussen hen in 2013 gesloten werd minnelijk te beëindigen. Het langer in stand houden van de pachtovereenkomst zal na de schenking immers niet langer zinvol zijn:

  • Y zal na de schenking namelijk zelf voor de helft eigenaar zijn van de gronden en hoeve. De andere helft zal toebehoren aan A, met wie de familiale verstandhouding goed is.
  • Het motief waartoe het afsluiten van de pachtovereenkomst geleid heeft, zal niet langer aanwezig zijn. Immers, komt X na de schenking te overlijden en mocht op dat moment blijken dat het wettelijk voorbehouden erfdeel van B geschaad is, dan kan hij een vordering tot inkorting instellen. Overeenkomstig artikel 4.150 BW gebeurt inkorting in waarde, hetgeen betekent dat Y en A eventueel een geldsom zullen moeten afstaan aan B. De gronden en hoeve zullen zij evenwel steeds kunnen behouden.

Dit was ten tijde van het afsluiten van de pachtovereenkomst anders. Overeenkomstig de bepalingen van het burgerlijk wetboek die op dat moment van kracht waren, gebeurde inkorting in natura, hetgeen zou betekenen dat Y en A een deel van de gronden en hoeve zouden moeten afstaan aan B, mocht zijn wettelijk voorbehouden erfdeel aangetast zijn.

Ook in het kader van de bankfinanciering die Y heeft afgesloten speelt het aangehaalde motief niet langer. Door de schenking zal Y immers (mede-)eigenaar worden van de gronden, waardoor hij zekerheid bekomt omtrent de uitbating op lange termijn.

III. Motivering van de aanvraag

13. Artikel 2.8.6.0.3, VCF bepaalt:

Ҥ1. In afwijking van artikel 2.8.4.1.1 wordt van de schenkbelasting vrijgesteld:

1° de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de schenker of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Die vrijstelling is niet van toepassing op de overdrachten van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd

(…)

§2. Voor de toepassing van dit artikel en artikel 2.8.6.0.4 tot en met artikel 2.8.6.0.7 wordt verstaan onder:

1° familiale onderneming: een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep dat door de schenker of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend;

(…)

14. Kwalificatie familiale onderneming

De activa van een onderneming komen slechts voor de vrijstelling van schenkbelasting in aanmerking wanneer de onderneming kwalificeert als een ‘familiale’ onderneming. Dit is het geval wanneer door de schenker of diens partner (in casu verder niet van belang vermits de Aanvrager alleenstaand is), eventueel samen met anderen, een nijverheids-, handels-, ambacht- of landbouwbedrijf of een vrij beroep persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend.

Er is vereist dat de activiteiten van de onderneming door de schenker persoonlijk worden geëxploiteerd en uitgeoefend, en dit eventueel samen met anderen. De onderneming dient dus voor beroepsdoeleinden te worden gevoerd in hoofde van de schenker.

Of aan deze voorwaarde is voldaan, wordt gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het aanslagbiljet in de personenbelasting van de schenker. Meer bepaald wordt aan de hand van de codes 1600/2600 (winsten) en 1650/2650 (baten) nagegaan of de onderneming persoonlijk wordt geëxploiteerd [1].

Aan deze voorwaarde is in casu voldaan. X baat immers samen met Y een landbouwonderneming uit onder de vorm van een feitelijke vereniging, genaamd “Z” (ondernemingsnummer […]). De activa van de landbouwonderneming (met uitzondering van de gronden en hoeve) behoren voor 80% toe aan Y en voor 20% aan X.

De inkomsten uit de landbouwonderneming worden, overeenkomstig de uitbatingsovereenkomst, volgens deze verhouding omgedeeld tussen Y en X. X neemt 20% van de totale inkomsten en kosten van de landbouwonderneming op in haar aangifte in de personenbelasting, onder de codes 1600 en 1606 (zie bijlage 4 bij de aanvraag). Y neemt 80% van de inkomsten en kosten op in zijn aangifte in de personenbelasting.

15. Beroepsmatig geïnvesteerde activa

Enkel activa die door de schenker in een familiale onderneming beroepsmatig zijn geïnvesteerd, kunnen van de schenkbelasting worden vrijgesteld.

Onder beroepsmatig geïnvesteerde activa wordt verstaan: “de onroerende goederen, met uitzondering van (de gedeelten) van onroerende goederen die tot bewoning bestemd zijn en de roerende goederen zoals daar onder andere zijn de machines, het bedrijfsgebouw, het cliënteel,... die door de familiale onderneming effectief worden gebruikt voor de eigen beroepsdoeleinden.[2].

Het beroepsmatig gebruik van onroerende goederen wordt gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of aanslagbiljet in de personenbelasting van de schenker, meer bepaald aan de hand van de codes 1105/2105 van de aangifte [3].

Verhuurde of verpachte onroerende goederen komen in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling van schenkbelasting.

Onroerende goederen die hoofdzakelijk beroepsmatig worden gebruikt, en voor slechts een beperkt gedeelte voor privédoeleinden (en als dusdanig worden aangegeven in de personenbelasting), komen ten belope van het beroepsmatig gedeelte in aanmerking voor de gunstmaatregel [4].

Onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd, worden echter uitdrukkelijk van de vrijstelling uitgesloten [5].

De aanwending of bestemming van een onroerend goed wordt nagegaan per kadastraal perceel of per gedeelte van het kadastraal perceel [6].

In casu worden de gronden en hoeve door de Aanvrager beroepsmatig geïnvesteerd in de familiale onderneming “Z” (ondernemingsnummer […]). Op deze gronden en hoeve worden door X en Y namelijk de landbouwactiviteiten door hen persoonlijk uitgeoefend. De beroepsmatige investering blijkt daarenboven uit de aangifte in de personenbelasting van de Aanvrager, waar het kadastraal inkomen van de gronden en hoeve is opgenomen onder code 1105 (zie bijlage 4 bij de aanvraag).

Dat met betrekking tot de gronden en hoeve een loopbaanpacht werd afgesloten tussen X en Y doet geen afbreuk aan het feit dat de gronden en hoeve door de Aanvrager beroepsmatig geïnvesteerd werden in de familiale onderneming. Het afsluiten van de pachtovereenkomst was geenszins nodig om de landbouwactiviteiten te kunnen uitoefenen vermits de gronden en hoeve eigendom zijn van X, mede-uitbater van de landbouwonderneming, en zij het gebruiksrecht hiervan heeft ingebracht in het samenwerkingsverband met Y (cfr. het uitbatingscontract). Het betreft met andere woorden geenszins een verpachting van de gronden en hoeve aan een derde partij, vreemd aan de onderneming.

Het afsluiten van de pachtovereenkomst was daarentegen louter ingegeven vanuit een familiaal motief. De verstandhouding tussen X en haar zoon B is al geruime tijd vertroebeld, wat ertoe geleid heeft dat X het erfdeel van haar zoon B wenst te beperken tot het wettelijk voorbehouden erfdeel. X vreest echter dat als zij zou komen te overlijden, B pogingen zal ondernemen om de gronden en hoeve te kunnen verwerven. Mocht hij hierin slagen, zelfs al was het maar gedeeltelijk (wat zeer aannemelijk is, gelet op het feit dat het minimaal deel waarop hij recht heeft 1/6 van de nalatenschap bedraagt), dan zou dit de verdere uitoefening van de landbouwonderneming door Y in het gedrang brengen. Door het afsluiten van de loopbaanpacht behoudt Y hoe dan ook de zekerheid dat hij de gronden en hoeve verder kan aanwenden voor de uitoefening van zijn landbouwactiviteiten, zelfs al zou B na het overlijden van X hiervan (mede-)eigenaar worden.

Het afsluiten van de pachtovereenkomst was daarnaast een vereiste voor Y een om een lening te bekomen bij een financiële instelling, om het landbouwbedrijf ten belope van 80% over te nemen van X. De financiële instelling stelde immers als voorwaarde voor het toekennen van een krediet dat Y op lange termijn zekerheid verkreeg omtrent de uitbating van het landbouwbedrijf, via het afsluiten van een pachtcontract.

De doelstelling van het afsluiten van de loopbaanpacht bestond er dan ook in om (i) de continuïteit van de uitbating van de landbouwonderneming te vrijwaren voor het geval X zou komen te overlijden en (ii) om toe te laten dat Y een krediet kon afsluiten om de landbouwonderneming over te nemen.

Bijgevolg kan worden besloten dat de gronden en hoeve kwalificeren als ‘beroepsmatig geïnvesteerde activa’, waardoor deze door de Aanvrager geschonken kunnen worden met een vrijstelling van schenkbelasting (met uitzondering van het woongedeelte).

De hoeve wordt hoofdzakelijk beroepsmatig gebruikt. Het woongedeelte is ondergeschikt aan het woongedeelte. Bijgevolg is voor wat betreft dit onroerend goed de vrijstelling slechts van toepassing op het beroepsmatig aangewend gedeelte. Op het woongedeelte zal de normale schenkbelasting voor onroerende goederen van toepassing zijn [7].

16. Afwezigheid van fiscaal misbruik

Artikel 3.17.0.0.2 VCF bepaalt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheng overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

X en Y overwegen om, voorafgaand aan de schenking, de notariële pachtovereenkomst die tussen hen in 2013 gesloten werd minnelijk te beëindigen. Een dergelijke beëindiging zou er toe leiden dat als de aanwezigheid van de loopbaanpacht een belemmering zou vormen om de gronden en hoeve te kwalificeren als ‘beroepsmatig geïnvesteerde activa’, quod non (cfr. supra), deze belemmering wordt weggenomen, waardoor de gronden en hoeve door de Aanvrager geschonken kunnen worden met een vrijstelling van schenkbelasting.

De eventuele beëindiging van de pachtovereenkomst is evenwel niet ingegeven vanuit fiscale overwegingen. De Aanvrager is er immers van overtuigd dat de gronden en hoeve, zelfs al wordt de pachtovereenkomst niet minnelijk beëindigd, beschouwd kunnen worden als beroepsmatig geïnvesteerde activa (cfr. supra), waardoor de vrijstelling van schenkbelasting van toepassing kan zijn.

De overweging om de pachtovereenkomst voorafgaand te beëindigen is daarentegen louter ingegeven vanuit volgende motieven:

  • Y zal na de schenking zelf voor de helft eigenaar zijn van de gronden en hoeve. De andere helft zal in het bezit zijn van zijn broer A, met wie de verstandhouding goed is.
  • Het motief waartoe het afsluiten van de pachtovereenkomst geleid heeft, zal niet langer aanwezig zijn. Immers, komt X na de schenking te overlijden en mocht op dat moment blijken dat het wettelijk voorbehouden erfdeel van B geschaad is, dan kan hij een vordering tot inkorting instellen. Overeenkomstig artikel 4.150 BW gebeurt inkorting in waarde, hetgeen betekent dat Y en A eventueel een geldsom zullen moeten afstaan aan B. De gronden en hoeve zullen zij evenwel steeds kunnen behouden.

Dit was ten tijde van het afsluiten van de pachtovereenkomst anders. Overeenkomstig de bepalingen van het burgerlijk wetboek die op dat moment van kracht waren, gebeurde inkorting in natura, hetgeen zou betekenen dat Y en A een deel van de gronden en hoeve zouden moeten afstaan aan B, mocht zijn wettelijk voorbehouden erfdeel aangetast zijn.

Ook in het kader van de bankfinanciering die Y heeft afgesloten speelt het aangehaalde motief niet langer. Door de schenking zal Y immers (mede-)eigenaar worden van de gronden, waardoor hij zekerheid bekomt omtrent de uitbating op lange termijn.

Het hof van beroep Gent heeft in haar arrest van 1 december 2020 (2018/AR/1269) benadrukt dat het in het kader van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling aan de Vlaamse belastingdienst toekomt om aan te tonen dat een welbepaalde verrichting ingaat tegen de doelstelling van een fiscale bepaling.

In casu wordt niet ingegaan tegen de doelstelling van artikel 2.8.6.0.3 VCF. Dat verhuurde/verpachte onroerende goederen in beginsel uitgesloten zijn van de vrijstelling van schenkbelasting, is ingegeven vanuit de optiek dat de gunstmaatregel niet wordt opengesteld voor onroerende goederen die niet voor de uitoefening van de eigen bedrijfsactiviteit worden aangewend, maar ter beschikking worden gesteld aan derden.

In casu worden de betrokken onroerende goederen door de Aanvrager wel degelijk aangewend voor de uitbating van haar eigen activiteiten via de feitelijke vereniging “Z”. Dat er tussen X en Y een loopbaanpacht werd afgesloten verandert niets aan dit gegeven, zoals hiervoor uitvoerig uiteengezet.

Mocht de aanwezigheid van de loopbaanpacht de kwalificatie van de gronden en hoeve als ‘beroepsmatig geïnvesteerde activa’ toch in de weg staan quod non (cfr. supra), dan wordt deze belemmering weggenomen door de eventuele beëindiging van de pachtovereenkomst, waardoor de gronden en hoeve door de Aanvrager geschonken kunnen worden met een vrijstelling van schenkbelasting.

Deze eventuele beëindiging van de pachtovereenkomst is echter niet ingegeven vanuit fiscale overwegingen, maar vanuit niet-fiscale motieven, zoals hiervoor uiteengezet.

Het niet toepassen van de vrijstelling bedoeld in artikel 2.8.6.0.3 VCF in samenlezing met artikel 3.17.0.0.2 VCF kan, zoals hiervoor uiteengezet, dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

17. Voorafgaand attest

Aangaande de schenking van de gronden en hoeve werd door de Aanvrager reeds een attest aangevraagd inzake de vrijstelling van schenkbelasting voor familiale ondernemingen en vennootschappen. Hiervoor werd door de Vlaamse belastingdienst op xx.xx.2023 een positief attest afgeleverd (dossiernummer […]).

Bij de aanvraag heeft de Aanvrager echter niet vermeld dat met betrekking tot de gronden en hoeve een loopbaanpacht werd afgesloten met Y. Het bekomen attest vermeld enkel in algemene bewoordingen dat verhuurde/verpachte percelen niet in aanmerking komen voor de vrijstelling van schenkbelasting.

Omtrent deze kwestie en de eventuele beëindiging van de pachtovereenkomst werd de Vlaamse belastingdienst verder bevraagd door het kantoor van notaris […], doch er werd verzocht om een voorafgaande beslissing aan te vragen om hierover uitsluitsel te bekomen (uw referentie: […]).

18. BESLUIT

We zijn ervan overtuigd dat u het met ons eens zal zijn over het feit dat de gronden en hoeve die de Aanvrager wenst te schenken aan haar zoon Y, kwalificeren als ‘beroepsmatig geïnvesteerde activa’ in de familiale onderneming, en dat de afgesloten loopbaanpacht hieraan geen afbreuk doet, waardoor de voorgenomen schenking kan plaatsvinden met een vrijstelling van schenkbelasting (met uitzondering van het woongedeelte van de hoeve).

We zijn er verder van overtuigd dat mocht u van oordeel zijn dat de gronden en hoeve, door de aanwezigheid van de loopbaanpacht, toch niet kwalificeren als ‘beroepsmatig geïnvesteerde activa’, de eventuele voorafgaande beëindiging van de pachtovereenkomst, gevolgd door de schenking van de gronden en hoeve, is ingegeven is door andere dan fiscale motieven en dus geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF uitmaakt, waardoor deze schenking kan plaatsvinden met een vrijstelling van schenkbelasting (met uitzondering van het woongedeelte van de hoeve).

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

19. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

20. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Art. 2.8.6.0.3 VCF:

Ҥ 1. In afwijking van artikel 2.8.4.1.1 wordt van de schenkbelasting vrijgesteld :

1° de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de schenker of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Die vrijstelling is niet van toepassing op de overdrachten van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd;

2° de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van aandelen van een familiale vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, op voorwaarde dat de aandelen van de vennootschap die op het ogenblik van de schenking onder de levenden in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie, ten minste 50% van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen.

In afwijking van het eerste lid vertegenwoordigen de aandelen van de vennootschap die op het ogenblik van de schenking in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie, minstens 30% van de stemrechten in die vennootschap, als hij en zijn familie aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

1° samen met één andere aandeelhouder en zijn familie volle eigenaar zijn van de aandelen van de vennootschap die minstens 70% van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen;

2° samen met twee andere aandeelhouders en hun familie volle eigenaar zijn van de aandelen van de vennootschap die minstens 90% van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen.

Voor de toepassing van het tweede lid komen de aandelen die toebehoren aan rechtspersonen, niet in aanmerking om te worden samengeteld met de aandelen die toebehoren aan de schenker.

§ 2. Voor de toepassing van dit artikel en artikel 2.8.6.0.4 tot en met artikel 2.8.6.0.7 wordt verstaan onder :

1° familiale onderneming : een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep dat door de schenker of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend;

2° familiale vennootschap : een vennootschap die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot voorwerp heeft en uitoefent.

Als de vennootschap aan het voorgaande niet beantwoordt, maar aandelen houdt die minstens 30 % van de stemrechten van één directe dochtervennootschap vertegenwoordigen die aan die voorwaarde beantwoordt en die haar zetel van werkelijke leiding heeft in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, wordt ze ook beschouwd als een familiale vennootschap.

Vennootschappen die geen reële economische activiteit hebben, worden uitgesloten van de vrijstelling, vermeld in paragraaf 1. Een vennootschap wordt geacht geen reële economische activiteit te hebben als uit de balansposten van ofwel de goedgekeurde jaarrekening in geval van een vennootschap als vermeld in paragraaf 2, punt 2°, eerste lid, ofwel de goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening in geval van een vennootschap als vermeld in paragraaf 2, punt 2°, tweede lid, van minstens een van de drie boekjaren die voorafgaan aan de datum van de authentieke akte van schenking, cumulatief blijkt dat :

a) de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen een percentage uitmaken dat gelijk is aan of lager is dan 1,50 % van de totale activa;

b) de terreinen en gebouwen meer dan 50 % uitmaken van het totale actief. De begiftigde kan het tegenbewijs daarvan leveren.

Voor de toepassing van de hiervoor vermelde omschrijving moet worden begrepen onder :

a) bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen : de waarde, opgenomen onder de gelijknamige post van de resultatenrekening van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de geconsolideerde jaarrekening. Als een vennootschap geen jaarrekening volgens het standaardmodel naar Belgisch recht hoeft neer te leggen, is het de waarde die opgenomen is onder de post waaruit alle kosten blijken die naar hun aard als kosten kunnen worden beschouwd voor de tewerkstelling van personeel in dienstverband;

b) terreinen en gebouwen : de waarde, opgenomen onder de gelijknamige balanspost van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening of onder een soortgelijke post van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening. Als een vennootschap geen jaarrekening volgens het standaardmodel naar Belgisch recht hoeft neer te leggen, wordt een soortgelijke post bedoeld die opgenomen is onder de post materiële vaste activa;

c) totaal actief : de waarde, opgenomen onder de balanspost totaal van de activa van de jaarrekening of onder een soortgelijke post van de jaarrekening of van de geconsolideerde jaarrekening;

3° aandelen :

a) naargelang het geval:

1) als de familiale vennootschap een naamloze vennootschap, een Europese vennootschap of een Europese coöperatieve vennootschap is, dan wel een vennootschap met een andere rechtsvorm waarvoor het Belgische of buitenlandse recht dat haar beheerst, voorziet in een vergelijkbaar begrip: elk deelbewijs met stemrecht dat een deel van het kapitaal vertegenwoordigt;

2) als de familiale vennootschap een vennootschapsvorm heeft waarvoor het Belgische of buitenlandse recht dat de vennootschap beheerst, niet voorziet in het begrip kapitaal of een vergelijkbaar begrip: elk deelbewijs met stemrecht dat is uitgereikt als tegenprestatie voor een inbreng of naar aanleiding van de incorporatie van onbeschikbare reserves;

b) de certificaten van aandelen, uitgereikt door rechtspersonen met een zetel in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen en waarvan de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en uiterlijk binnen een maand door te storten aan de certificaathouder;

4° familie van de schenker of de aandeelhouder als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° :

a) de partner van de schenker of aandeelhouder, waarbij het begrip partner voor de aandeelhouder op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de schenker;

b) de verwanten in rechte lijn van de schenker of aandeelhouder, alsook hun partners, waarbij het begrip partner op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de schenker;

c) de zijverwanten van de schenker of aandeelhouder tot en met de tweede graad en hun partners, waarbij het begrip partner op een gelijkaardige wijze moet worden geïnterpreteerd als dat het geval is voor de schenker;

d) de kinderen van broers en zussen van de schenker of aandeelhouder.

§ 3. Als een vennootschap met toepassing van paragraaf 2, 2°, tweede lid, als een familiale vennootschap wordt beschouwd, wordt de vrijstelling beperkt tot de waarden van de aandelen van de vennootschap in de dochtervennootschappen die de uitoefening van een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit, of van een vrij beroep tot voorwerp hebben en die hun zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte hebben.”

  • Art. 3.17.0.0.2 VCF:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

21. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de schenkbelasting moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:

  • de onderneming moet door de schenker of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk worden geëxploiteerd als bepaald in artikel 2.8.6.0.3, §2, 1° VCF;
  • de over te dragen activa moeten door de schenker of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in de familiale onderneming als bepaald in artikel 2.8.6.0.3, §1, 1° VCF;
  • de overgedragen onroerende goederen mogen niet hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn zoals bepaald in artikel 2.8.6.0.3, §1, 1° VCF.

Deze voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn om in aanmerking te komen voor de vrijstelling van de schenkbelasting.

21.1. Persoonlijke exploitatie

Een familiale onderneming is een nijverheids-, handels-, ambachts-, of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de schenker of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd en uitgeoefend. Bijvoorbeeld : een bakker, advocaat, kruidenier,... die in persoonlijke naam of in naam van diens partner zijn beroep uitoefent.

Het begrip partner wordt in artikel 1.1.0.0.2, zesde lid, 4° VCF gedefinieerd als:

  1. de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater of op de dag van de schenking met de schenker gehuwd is;
  2. de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater of op de dag van de schenking met de schenker wettelijk samenwoont, overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis, van het Burgerlijk Wetboek;
  3. de personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap of op de dag van de schenking ten minste drie jaar ononderbroken met de erflater of de schenker samenwonen en met de erflater of de schenker een gemeenschappelijke huishouding voeren. Deze voorwaarden worden geacht ook vervuld te zijn als het samenwonen en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met de erflater of de schenker, aansluitend op de bedoelde periode van drie jaar tot op de dag van het overlijden, ingevolge overmacht onmogelijk is geworden. Een inschrijving in het bevolkingsregister houdt een weerlegbaar vermoeden in van ononderbroken samenwoning en van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.

Een kind, een broer of zus kunnen -indien ze aan voormelde samenwoningsvoorwaarde voldoenook beschouwd worden als een partner.

Het is van belang dat de schenker of zijn partner zelf nog actief is, ongeacht of dit in hoofdberoep of bijberoep is, en ongeacht of de betrokkene al dan niet gepensioneerd is. De onderneming dient voor beroepsdoeleinden te worden gevoerd in hoofde van de schenker of zijn partner. Dit veronderstelt dan ook een persoonlijke exploitatie door deze laatsten, al dan niet samen met anderen. Ook activa gebruikt door beoefenaars van vrije beroepen voor hun beroep, komen in aanmerking voor de vrijstelling of het verminderd tarief.

Of voldaan is aan deze voorwaarde zal worden gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het laatste aanslagbiljet van personenbelasting van de schenker of zijn partner. Specifiek zal worden nagegaan of in het deel 2 van de personenbelasting, meer bepaald code 1600/2600, winsten van een onderneming en 1650/2650, baten van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden zijn aangegeven. Voor startende ondernemingen die in de opgegeven code in deel 2 van de aangifte PB niets hebben ingevuld, quod non, kan de persoonlijke exploitatie bewezen worden door een bewijs van de aansluiting bij een sociaal zekerheidsfonds en van de inschrijving van de onderneming in de KBO.

De Vlaamse Belastingdienst beoordeelt de bewijsstukken die door de belastingplichtige op basis van artikel 3.12.3.0.1 § 5, tweede lid VCF worden bijgevoegd in functie van de aard van de betreffende onderneming

21.2. Activa moeten beroepsmatig geïnvesteerd zijn

Activa kunnen geschonken worden onder de vrijstelling indien zij door de schenker of zijn partner beroepsmatig werden geïnvesteerd in een familiale onderneming.

Onder activa die beroepsmatig werden geïnvesteerd wordt verstaan: de onroerende goederen, met uitzondering van (de gedeelten) van onroerende goederen die tot bewoning bestemd zijn (zie punt 2.1.3) en de roerende goederen zoals daar onder andere zijn de machines, het bedrijfsgebouw, het cliënteel,... die door de familiale onderneming effectief worden gebruikt voor de eigen beroepsdoeleinden.

Onroerende goederen dewelke privaat (d.w.z. door de schenker of zijn partner persoonlijk) worden aangehouden en ter beschikking gesteld of verhuurd/verpacht worden aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon, zelfs al is deze rechtspersoon volledig in handen van de schenker of zijn partner of diens familie, kunnen niet onder de gunstmaatregel worden overgedragen.

De schenker kan zowel de volle eigendom, het vruchtgebruik, als de blote eigendom van de betreffende activa overdragen onder de gunstmaatregel.

Er wordt niet bepaald wie de begiftigden dienen te zijn van deze activa. Dit houdt in dat niet alle activa aan eenzelfde begiftigde dienen geschonken te worden. Wel zal een eventuele volgende schenking van activa slechts onder de vrijstelling kunnen gebeuren indien nog steeds aan de voorwaarden is voldaan en er derhalve nog sprake is van een familiale onderneming.

Er wordt door de decreetgever evenmin een voorwaarde gesteld over de hoeveelheid activa die geschonken wordt per schenking. Indien niet alle activa werden geschonken bij een eerdere schenking en de schenker nadien overlijdt, zal slechts van het verlaagd tarief kunnen genoten worden voor zover er nog sprake is van een familiale onderneming die door de erflater of zijn partner persoonlijk, al dan niet samen met anderen, wordt geëxploiteerd. Dit is niet het geval wanneer de bestanddelen van de onderneming werden weggeschonken die essentieel zijn om de onderneming te exploiteren, bijvoorbeeld wanneer reeds het volledige cliënteel of het volledige machinepark werd overgedragen. Wanneer immers reeds de essentiële bestanddelen van een onderneming zijn weggeschonken, kan er geen sprake meer zijn van een onderneming. Deze is op dat ogenblik reeds in handen van de volgende generatie of zit verspreid over verschillende begunstigden.

Indien de begiftigden op hun beurt de onderneming willen overdragen, zullen dezelfde voorwaarden gelden. De vrijstelling zal slechts van toepassing kunnen zijn indien er nog sprake is van een familiale onderneming en voor zover deze onderneming door de schenker of zijn partner, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd.

Niets belet evenwel dat bepaalde geschonken onderdelen nadien in huur worden genomen met het oog op de continuïteit van de exploitatie.

Of voldaan is aan bovenstaande voorwaarde (beroepsmatig gebruik), zal concreet worden gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het laatste aanslagbiljet voor personenbelasting van de schenker of zijn partner. Specifiek zal dit worden gecontroleerd aan de hand van de code 1105 of 2105 (beroepsmatig investeren van onroerende goederen) van de aangifte. Andere bijkomende stukken kunnen door de begiftigden/erfgenamen worden voorgelegd of door de Vlaamse Belastingdienst worden opgevraagd.

21.3. Geen onroerende goederen hoofdzakelijk voor bewoning aangewend of bestemd

De vrijstelling is niet van toepassing op de overdracht van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn. Op deze wijze wil de decreetgever voorkomen dat zuiver privaat patrimonium, zonder enig bedrijfsdoel, onder de vrijstelling wordt overgedragen. Overeenkomstig artikel 2.8.6.0.5 VCF worden de voorwaarden beoordeeld per kadastraal perceel of per gedeelte van een kadastraal perceel.

Een landbouwhoeve kan derhalve worden vrijgesteld voor het gedeelte dat beroepsmatig wordt gebruikt. Indien het woongedeelte mee wordt overgedragen, zullen voor deze overdracht het schenkingstarief voor onroerende goederen van toepassing zijn.

Of een onroerend goed al dan niet geheel of gedeeltelijk tot bewoning wordt aangewend of bestemd is, wordt per geval beoordeeld door de Vlaamse Belastingdienst. Indien slechts een gedeelte van het onroerend goed voor bewoning in aanmerking komt, moet in de akte een duidelijke vermelding gemaakt worden van de opsplitsing.

Een bouwgrond komt bijvoorbeeld niet in aanmerking voor de vrijstelling of het verminderd tarief (zelfs al wordt deze gebruikt voor landbouwdoeleinden). Als bouwgrond wordt beschouwd een perceel grond dat stedenbouwkundig bestemd is tot woningbouw of een onroerend goed dat ermee wordt gelijkgesteld. Het geheel of het gedeelte van een gebouw dat pas na de uitvoering van andere dan normale herstellings- of onderhoudswerken kan dienen tot huisvesting van een gezin of een persoon, met in voorkomend geval de aanhorigheden die tegelijk met het gebouw worden verkregen, wordt met een bouwgrond gelijkgesteld (zie art. 1.1.0.0.2, twaalfde lid, 7° VCF).

22. Aangezien het gaat over het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen kan over de taxatie van de schenking van een familiale onderneming geen voorafgaande beslissing worden genomen over de toepassing van de vrijstelling van de schenkbelasting overeenkomstig art. 2.8.6.0.3 VCF (art. 3.22.0.0.1, §3, tweede lid, c, VCF).

Artikel 2.8.6.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit bepaalt dat aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de gunstmaatregel moet voldaan zijn op het ogenblik van de schenking. Het recht op de gunstmaatregel zal door de Vlaamse Belastingdienst dan ook op het ogenblik van de schenking beoordeeld worden.

23. Huidige voorafgaande beslissing vervangt het voorafgaand attest waarvan sprake in art. 3.21.0.0.1 VCF niet.

Voorafgaand aan de authentieke akte van schenking kan de belanghebbende een verzoek richten tot de Vlaamse Belastingdienst om een attest te bekomen waaruit blijkt dat op het moment van het verzoek en op basis van de gegevens, aangereikt door de verzoeker, al dan niet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2.8.6.0.3 VCF is voldaan.

24. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.

Er wordt onderzocht of de voorafgaande beëindiging van de pachtovereenkomst, gevolgd door de schenking van de gronden en hoeve, is ingegeven is door andere dan fiscale motieven en dus geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF uitmaakt.

Voor verpachte gronden moet ook worden aangetoond dat deze beroepsmatig geïnvesteerd zijn. Deze gronden worden immers feitelijk geëxploiteerd door de pachter (‘huurder’) die ze bewerkt of gebruikt. Verpachting op zich vormt meestal geen actief beheer waardoor de gronden in principe niet beschouwd worden als beroepsmatig geïnvesteerde activa. Door de beëindiging van de pachtovereenkomst vlak voor de schenking van de gronden en de hoeve plaatst de belastingplichtige zich op kunstmatige wijze binnen het toepassingsgebied van de gunstmaatregel van artikel 2.8.6.0.3, §2, 1° VCF, indien ook aan de andere toepassingsvoorwaarden is voldaan. Hierdoor wordt ingegaan tegen de ratio van het artikel 2.8.6.0.3, §2, 1° VCF en worden deze rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd. De belastingplichtige dient bijgevolg te bewijzen dat de keuze voor de beëindiging van de pachtovereenkomst voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

In het voorliggend geval wegen de niet-fiscale bedrijfseconomische motieven die aan de rechtshandelingen ten grondslag liggen voldoende op tegen de fiscale motieven zodat er geen fiscaal misbruik aan de voorgenomen verrichtingen ten grondslag ligt. Deze niet-fiscale motieven zijn:

  • Het motief waartoe het afsluiten van de pachtovereenkomst geleid heeft, zal niet langer aanwezig zijn (nl. het vermijden van een vordering tot inkorting in natura en in het kader van het verkrijgen van bankfinanciering).
  • Y zal na de schenking zelf voor de helft eigenaar zijn van de gronden en hoeve. De andere helft zal in het bezit zijn van zijn broer A, met wie de verstandhouding goed is.

De voorgenomen verrichtingen maken geen fiscaal misbruik uit in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Omzendbrief VLABEL 2015/2 dd. 15 december 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) betreffende de interpretatie van de regelgeving met betrekking tot de overdracht van familiale ondernemingen en vennootschappen zoals ingelast in de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 bij decreet van 19 december 2014, B.S. 31 december 2015, nr. 2.1.1.

[2] Omzendbrief VLABEL 2015/2 dd. 15 december 2015, nr. 2.1.2.

[3] Ibidem, nr. 2.1.2.

[4] Voorafgaande beslissing nr. 18015 dd. 16 april 2018

[5] Art. 2.8.6.0.3., §1, 1° VCF

[6] Art. 2.8.6.0.5 VCF

[7] Omzendbrief VLABEL 2015/2 dd. 15 december 2015, nr. 2.1.3.