Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24026 - Verkrijging door een vennoot van zijn vennootschap Vlaamse Belastingdienst

VB 24026 - Verkrijging door een vennoot van zijn vennootschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
24026
Datum beslissing
16 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.4. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting, met name de hierna beschreven uitbreng van het vermelde onroerend goed uit de besloten vennootschap “A”, kan plaatsvinden onder de heffing van het algemeen vast recht, dit deels binnen de wachtregeling zoals voorzien in artikel 2.9.1.0.4., 4de lid VCF en deels binnen de regeling zoals voorzien in zelfde artikel 2.9.1.0.4., 2de lid VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], namens:

2.1. De besloten vennootschap A, met zetel te […], ondernemingsnummer […];

2.2. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1970, rijksregisternummer […] en zijn echtgenote mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1969, rijksregisternummer […], samenwonende te […].

Gehuwd te […] op xx.xx.1996, onder het wettelijk stelsel bij ontstentenis van huwelijksovereenkomst, gewijzigd, doch met behoud van het stelsel bij akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2022.

3. Het betrokken onroerend goed betreft:

STAD […], achtste afdeling, […] – tweede afdeling – […]

Een WOONHUIS met aanhorigheden op en met de medegaande grond, gelegen als voormeld en gekadastreerd onder […], achtste afdeling, […], tweede afdeling, sectie B, volgens recente kadastrale legger onder nummer […] met een oppervlakte van veertien are negenenvijftig centiare (14a 59ca).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Het voormelde onroerend goed werd, wat de grond betreft, aangekocht bij akte verleden voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.2010 in volgende verhouding:

  • de vennootschap “A” voor 99 % in volle eigendom;
  • de echtgenoten X en Y voor 1% in volle eigendom (voor rekening van de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap).

N.a.v. de registratie van voormelde aankoopakte werd 10 % registratierecht betaald.

Het aandeelhouderschap van de vennootschap “A” was op datum van de aankoop als volgt:

  • de heer Z: 6 aandelen in volle eigendom;
  • de heer X: 239 aandelen in volle eigendom, behorend tot zijn eigen vermogen om deze aandelen verkregen te hebben vóór zijn huwelijk;
  • mevrouw Y: 5 aandelen in volle eigendom, behorend tot haar eigen vermogen om deze aandelen verkregen te hebben voor haar huwelijk.

Hetzij samen 250 aandelen of de totaliteit van de aandelen van de vennootschap “A”.

Op xx.xx.2013 werd voor notaris […], te […], een akte afstand verleden waarbij de vennootschap “A” 49% van voormeld onroerend goed in volle eigendom heeft overgedragen aan de (huwgemeenschap bestaande tussen de) echtgenoten X – Y.

Sedertdien behoort voormeld onroerend goed aldus toe aan de vennootschap “A” voor 50 % in volle eigendom én aan de (huwgemeenschap bestaande tussen de) echtgenoten X – Y voor 50 % in volle eigendom.

Op xx.xx.2013 werd er een akte kapitaalverhoging verleden waarbij 1.568 nieuwe aandelen werden uitgegeven door de vennootschap “A”, welke aandelen werden toegekend als volgt:

  • aan de heer X: 1.500 aandelen in volle eigendom;
  • aan de heer Z: 37 aandelen in volle eigendom;
  • aan mevrouw Y: 31 aandelen in volle eigendom.

De 1.531 nieuwe aandelen die werden toebedeeld aan de echtgenoten X – Y behoren voor wat betreft de vermogenswaarde tot het tussen hen bestaand gemeenschappelijk vermogen. De heer X is titularis van de lidmaatschapsrechten van 1.500 aandelen en mevrouw Y is titularis van de lidmaatschapsrechten van 31 aandelen.

Bijgevolg was het aandeelhouderschap van de vennootschap “A” na het verlijden van voormelde akte als volgt:

  • de heer Z: 43 aandelen in volle eigendom;
  • de heer X (eigen vermogen): 239 aandelen in volle eigendom;
  • mevrouw Y (eigen vermogen): 5 aandelen in volle eigendom;
  • de echtgenoten X – Y (huwgemeenschap): 1.531 aandelen in volle eigendom, waarvan de vermogenswaarde toekomt aan de huwgemeenschap en waarvan de stemrechten toebehoren aan X voor wat betreft 1.500 aandelen & aan Y voor wat betreft 31 aandelen.

Hetzij samen 1.818 aandelen of de totaliteit van de aandelen.

Op xx.xx.2014 heeft de heer Z zijn 43 aandelen overgedragen aan de echtgenoten X – Y. De vermogenswaarde van deze aandelen komt sedertdien toe aan de huwgemeenschap X – Y terwijl de lidmaatschapsrechten toebehoren aan de heer X.

Op xx.xx.2020 heeft de heer X 117 aandelen, behorend tot zijn eigen vermogen, in volle eigendom geschonken aan zijn echtgenote mevrouw Y.

Bijgevolg is het aandeelhouderschap van de vennootschap “A” sedertdien als volgt:

  • de heer X (eigen vermogen): 122 aandelen in volle eigendom;:
  • mevrouw Y (eigen vermogen): 122 aandelen in volle eigendom;
  • de echtgenoten X – Y (huwgemeenschap): 1.574 aandelen in volle eigendom, waarvan de vermogenswaarde toekomt aan de huwgemeenschap en waarvan de stemrechten toebehoren aan X voor wat betreft 1.543 aandelen & aan Y voor wat betreft 31 aandelen.

De echtgenoten X – Y wensen thans voormeld onroerend goed volledig te verwerven in volle eigendom.

In voorbereiding op deze transactie werd door landmeterskantoor […] een schattingsverslag opgemaakt waarbij voormeld onroerend goed voor de geheelheid in volle eigendom geschat wordt op een waarde van € 1.108.000,00.

De vennootschap “A” is nog volle eigenaar van 50 % van voormeld onroerend goed, met een waarde van € 554.000,00.

De vennootschap “A” heeft op heden een volledig volgestort kapitaal van € 526.000,00 en wettelijke reserves voor een bedrag van € 20.013,00.

Van rechtswege werd dit kapitaal en deze wettelijke reserve omgezet in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening ten bedrage van € 546.013,00.

Bij de aanpassing van de statuten aan het Wetboek van vennootschappen zal dit bedrag beschikbaar gemaakt worden.

De helft van voormeld onroerend zal in natura uitgebracht worden uit de vennootschap “A” en toebedeeld worden aan de huidige aandeelhouders pro rata hun aandelenbezit.

Bij de beslissing van de buitengewone algemene vergadering zal uitdrukkelijk vermeld worden dat de uitbreng in natura boekhoudkundig gedeeltelijk zal worden aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen “beschikbare en/of onbeschikbare inbreng” én gedeeltelijk op de passiefrubriek van het eigen vermogen “beschikbare reserves”.

5. Relevante bepaling VCF

Het artikel 2.9.1.0.4 VCF:

“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.

De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :

1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;

2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.

In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.

Als al de vennoten maatschappelijke onroerende goederen verkrijgen naar verhouding van hun participatie in de vennootschap zonder enige tegenprestatie, waarbij die verkrijging boekhoudkundig wordt aangerekend op de beschikbare of onbeschikbare inbreng, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten”.

III. Motivering van de aanvraag

6. De uitkering in natura van voormeld onroerend goed valt – voor wat betreft het deel dat boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen “beschikbare en/of onbeschikbare inbreng” – onder de toepassing van de wachtregeling zoals voorzien in artikel 2.9.1.0.4., 4e lid VCF, aangezien:

  • de uitbreng van voormeld onroerend goed gebeurt in het voordeel van alle aandeelhouders;
  • de aandeelhouders het onroerend goed verwerven in verhouding tot hun participatie;
  • de uitbreng zuiver en eenvoudig gebeurt, zonder enige tegenprestatie;
  • de verkrijging wordt deels wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen “beschikbare of onbeschikbare inbreng”.

Met als gevolg: geen evenredig registratierecht verschuldigd ten belope van dit deel (enkel algemeen vast recht verschuldigd).

7. De uitkering in natura zal daarnaast ook deels boekhoudkundig aangerekend worden op de passiefrubriek van het eigen vermogen “beschikbare reserves”.

Tot voor kort had dit - in principe - tot gevolg dat, aangezien X en Y dienen beschouwd te worden als ‘kwalificerende vennoten’ voor de toepassing van artikel 2.9.1.0.4. VCF:

1) wat betreft het uitgebracht deel dat wordt toegerekend op de beschikbare reserves én dat toekomt aan de eigen vermogens van X & Y (zijnde elk 122/1.818sten van 50 % van voormeld onroerend goed), het kooprecht (12 %) verschuldigd zou zijn, dit aangezien X & Y zich individueel niet in onverdeeldheid bevinden met de vennootschap “A” wat betreft voormeld onroerend goed (er werd in 2010 immers aangekocht voor rekening van de tussen hen bestaande huwgemeenschap);

2) wat betreft het uitgebracht deel dat wordt toegerekend op de beschikbare reserves én dat toekomt aan de huwgemeenschap bestaande tussen X & Y (zijnde 1.574/1.818sten van 50 % van voormeld onroerend goed), het verdeelrecht (2,5 %) in principe verschuldigd zou zijn, dit aangezien de huwgemeenschap zich wél in onverdeeldheid bevindt met de vennootschap “A” wat betreft voormeld onroerend goed.

MAAR intussen werd het Standpunt 19078 van de Vlaamse Belastingdienst aangepast (gepubliceerd per 02/04/2024), en luidt de tekst letterlijk:

“[…] Een uitkering van een onroerend goed dat boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ wordt gelijk gesteld met een dividenduitkering in natura. Een dividenduitkering in natura is op zich geen overdracht ten bezwarende titel, zodat – voor het gedeelte dat de uitkering wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ het verkooprecht niet zal verschuldigd zijn in toepassing van art. 2.9.1.0.4 tweede lid VCF. Hetzelfde geldt indien er sprake is van een onverdeeldheid. […]”.

8. Kan u aldus bevestigen dat – gelet op de hierboven beschreven feitelijke situatie en het hiervoor vermeld Standpunt 19078 - in casu:

  • er géén evenredig registratierecht verschuldigd zal zijn over het aandeel van voormeld onroerend goed dat n.a.v. de uitbreng wordt toegerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen “beschikbare en/of onbeschikbare inbreng” (= toepassing ‘wachtregeling’);
  • er géén evenredig registratierecht (nl. kooprecht) verschuldigd zal zijn over het aandeel van voormeld onroerend goed dat n.a.v. de uitbreng wordt toegerekend op de beschikbare reserves én in volle eigendom zal toekomen aan het eigen vermogen van de heer X (zijnde 122/1.818sten van 50 % van voormeld onroerend goed);
  • er géén evenredig registratierecht (nl. kooprecht) verschuldigd zal zijn over het aandeel van voormeld onroerend goed dat n.a.v. de uitbreng wordt toegerekend op de beschikbare reserves én in volle eigendom zal toekomen aan het eigen vermogen van mevrouw Y (zijnde 122/1.818sten van 50 % van voormeld onroerend goed);
  • er géén evenredig registratierecht (nl. verdeelrecht) verschuldigd zal zijn over het aandeel van voormeld onroerend goed dat n.a.v. de uitbreng wordt toegerekend op de beschikbare reserves én in volle eigendom zal toekomen aan de huwgemeenschap bestaande tussen X & Y (zijnde 1.574/1.818sten van 50 % van voormeld onroerend goed);
  • de notariële akte, waarin voormelde rechtshandelingen zijn opgenomen, aldus geregistreerd zal kunnen worden met heffing van het algemeen vast registratierecht?

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

10. Volgend artikel uit de VCF moet volgens de aanvraag worden onderzocht:

Artikel 2.9.1.0.4 VCF stelt:

“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.

De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:

1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;

2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.

In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.

Als al de vennoten maatschappelijke onroerende goederen verkrijgen naar verhouding van hun participatie in de vennootschap zonder enige tegenprestatie, waarbij die verkrijging boekhoudkundig wordt aangerekend op de beschikbare of onbeschikbare inbreng, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.

11. Een uitkering in natura van een onroerend goed die boekhoudkundig deels wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ valt onder de toepassing van de wachtregeling zoals voorzien in art. 2.9.1.0.4, vierde lid VCF, mits voldaan is aan dezelfde voorwaarden van artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF, d.w.z. verkrijging door alle vennoten samen, naar verhouding van hun participatie in de vennootschap en zonder tegenprestatie.

12. Een uitkering van een onroerend goed dat deels niet onder het toepassingsgebied van de wachtregeling in art. 2.9.1.0.4, vierde lid VCF valt (omdat er geen aanrekening op de beschikbare en/of onbeschikbare inbreng gebeurt) valt onmiddellijk onder de toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF indien de verkrijgende vennoten kwalificeren als historische vennoten.

In casu is dit het geval: de heer X en mevrouw Y kochten de grond van voormeld onroerend goed samen met de vennootschap aan met betaling van het verkooprecht. Ze waren op dat ogenblik reeds vennoten van de vennootschap (BV A).

Artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF gaat de verkrijging van het onroerend goed door historische vennoten belasten volgens haar gemeenrechtelijke aard.

Een uitkering van een onroerend goed dat boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ wordt gelijkgesteld met een dividenduitkering in natura. Een dividenduitkering in natura is op zich geen overdracht ten bezwarende titel, zodat - voor het gedeelte dat de uitkering wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ - het verdeelrecht niet zal verschuldigd zijn in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF.

13. Zoals bepaald in standpunt 16002 kwalificeert de betrokken vennoot, wanneer een vennootschap (zoals bedoeld in artikel 2.9.1.0.4 VCF) een perceel grond heeft verkregen met betaling van het verkooprecht, vervolgens gebouwen heeft opgericht op het perceel grond en het volledige onroerend goed nadien wordt verkregen door een vennoot die deel uitmaakte van de vennootschap op het ogenblik dat de vennootschap de grond verkreeg, voor de toepassing van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF, niet enkel voor de verkrijging van de grond maar ook voor de verkrijging van de gebouwen. Door de werking van de natrekking zijn de grond en de gebouwen immers verenigd tot één enkel onroerend goed.

14. Het besluitvormingsorgaan is niet bevoegd om zich uit te spreken over de toepassing van het algemeen vast recht. Dit is immers een federale heffing.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.