Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22036 - Vestigen van een erfpachtrecht met optie tot aankoop tréfonds Vlaamse Belastingdienst

VB 22036 - Vestigen van een erfpachtrecht met optie tot aankoop tréfonds

Voorafgaande beslissing
Nummer
22036
Datum beslissing
24 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.2. VCF
  • art. 2.9.4.1.1. VCF
  • art. 2.9.4.2.11. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat:

1.1. Er geen evenredig verkooprecht uit hoofde van het artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en/of artikel 2.9.4.2.11 VCF is verschuldigd bij het vestigen van een recht van erfpacht door de echtgenoten X - Y in voordeel van hun dochter en haar partner C;

1.2. De voorgenomen verrichtingen evenmin zullen worden onderworpen aan de schenkbelasting uit hoofde van het artikel 2.8.1.0.1 VCF, noch artikel 2.7.1.0.5 VCF;

1.3. Er voor wat betreft de voorgenomen verrichtingen slechts erfbelasting zal verschuldigd zijn naar analogie van het artikel 2.7.3.3.2, eerste lid, 8°, VCF op de waarde van het betrokken onroerend goed, onder aftrek van de waarde van het nog lopende erfpachtrecht in geval van overlijden van de echtgenoten X - Y tijdens de looptijd van het erfpachtrecht;

1.4. In geval van voortijdige beëindiging van de erfpachtovereenkomst geen verkooprecht zal verschuldigd zijn op grond van artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en/of artikel 2.9.4.2.11 VCF;

1.5. De voorgenomen verrichtingen niet kunnen worden beschouwd als fiscaal misbruik overeenkomstig de bepalingen van het artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend namens :

3.1. De heer X, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1964, rijksregister nummer […], en zijn echtgenote,

3.2. Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1966, rijksregister nummer […],

Samenwonende te […], en gehuwd te […] op xx.xx.1990 onder het wettelijk stelsel, bij gebrek aan huwelijkscontract en zonder latere wijzigingen.

3.3. Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1995, met rijksregister nummer […], ongehuwd, en haar partner,

3.4. De heer C, geboren te […] op xx.xx.1995, met rijksregister nummer […], ongehuwd,

Samenwonende te […].

Hierna samen genaamd de "Aanvragers".

4. De echtgenoten X - Y hebben twee meerderjarige kinderen, te weten:

4.1 De heer B, van Belgische nationaliteit, geboren op xx.xx.1993, met rijksregister nummer […];

4.2. Mevrouw A, voornoemd onder punt 3.3.

5. Het betrokken onroerend goed betreft een woning te […], gekend ten kadaster onder […], eerste afdeling - […], sectie C, nummer […], (hierna genoemd het "Onroerend Goed" ) waarvan de echtgenoten X - Y eigenaars zijn en die hen tot xx.xx.2021 diende als gezinswoning.

6. De echtgenoten X - Y emigreerden in xx.xx.2021 naar […]. Tot op dat ogenblik waren zij inwoner van het Vlaams Gewest. Hun beider meerderjarige kinderen zijn nog steeds inwoner van het Vlaams Gewest.

II. B. Beschrijving van de reeds gedane verrichting(en)

7. Voorgenomen verrichtingen

7.1. Vestigen van een recht van erfpacht op onroerend goed

De echtgenoten X - Y (hierna genoemd de "Erfpachtgevers") zijn voornemens om het erfpachtrecht op hun onroerend goed, gelegen te […] (hierna genoemd het "Erfpachtrecht'' ), over te dragen aan hun dochter, mevrouw A en haar partner, de heer C (hierna samen genoemd de "Erfpachtnemers "), elk ten belope van de onverdeelde helft.

De exacte looptijd van het te vestigen Erfpachtrecht dient nog nader te worden bepaald aan de hand van de waardering van het Onroerend Goed en het Erfpachtrecht, evenals de financiële draagkracht van de Erfpachtnemers.

Het is evenwel de bedoeling het Erfpachtrecht voor een voldoende lange termijn te vestigen, te weten voor een periode die minstens de (statistische) levensverwachting van de Erfpachtgevers overstijgt. Dit verschaft de Erfpachtnemers de nodige stabiliteit en rechtszekerheid, enerzijds ten aanzien van de financiële instelling waarbij de financiering door de Erfpachtnemers zal worden aangegaan, en laat hen anderzijds toe ten volle hun investeringen in het Onroerend Goed te laten renderen.

7.2. Preferentiële toebedeling van de Tréfonds

Vervolgens zullen de echtgenoten X - Y elk voor zich testamentair bepalen in de preferentiële toebedeling van hun aandeel in het met het Erfpachtrecht bezwaarde Onroerend Goed (hierna genoemd de "Tréfonds") aan hun dochter.

Bijgevolg zou de volledige Tréfonds na overlijden van de langstlevende van beide ouders toebehoren aan mevrouw A, zodat zij ingevolge de vereniging in één hand van het Erfpachtrecht en de Tréfonds, de volle eigenaar zal worden van de helft van het Onroerend Goed. In functie van de persoonlijke situatie van mevrouw A en haar partner C kunnen op dat ogenblik regelingen worden getroffen opdat bijvoorbeeld de volle eigendom van de volledige woning aan hen beiden zou toebehoren.

7.3. Optie tot aankoop van de Tréfonds

Parallel met de testamentair voorziene preferentiële toebedeling van de Tréfonds, zou in de akte houdende vestiging van het Erfpachtrecht tevens worden voorzien in een optie tot aankoop van de Tréfonds, verleend door de Erfpachtgevers aan de Erfpachtnemers, teneinde de Erfpachtnemers zo breed mogelijk de mogelijkheid te bieden uiteindelijk de totaliteit van de woning in volle eigendom te verwerven.

8. Doel van de verrichtingen

8.1. Het vestigen van het Erfpachtrecht op het Onroerend Goed

De Erfpachtgevers hebben zich, zoals hierboven vermeld, recent gevestigd in […], maar houden nog het Onroerend Goed te […] aan, welke woning hen voorheen tot gezinswoning diende.

Zoals toegelicht, behoort deze woning tot het gemeenschappelijk huwelijksvermogen van de Erfpachtgevers, en vormt één van hun voornaamste bezittingen.

De Erfpachtnemers hebben de wens geuit het Onroerend Goed te betrekken en de nodige renovatiewerken uit te voeren. Financieel is de aankoop en renovatie van de woning in haar geheelheid voor de Erfpachtnemers op dit ogenblik echter geen haalbare kaart.

De Erfpachtgevers wensen tegemoet te komen aan de wens van de Erfpachtnemers. Vanzelfsprekend is het gegeven dat hun dochter de voormalige gezinswoning wil betrekken om haar eigen gezin in te laten opgroeien een bijzonder belangrijk emotioneel gegeven. Evenwel beschikken de Erfpachtnemers thans niet over voldoende middelen om het Onroerend Goed geheel of gedeeltelijk kosteloos aan hun dochter over te dragen zonder daarbij potentieel de gelijkheid tussen hun beide kinderen aan te tasten, alsook hun eigen financiële middelen verder uit te hollen waarover zij dienen te beschikken om in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

Vanuit het perspectief van de Erfpachtnemers (in het bijzonder ook de partner van mevrouw A) is het belangrijk voldoende zekerheid te verkrijgen omtrent hun rechten in de woning, in het licht van de verbouwingswerken en de daarmee gepaard gaande investeringen die zij voornemens zijn uit te voeren, en de stabiliteit van hun huisgezin. Het toekennen van een precair gebruiksrecht voor onbepaalde duur of het sluiten van een huurovereenkomst op lange termijn verschaffen de Erfpachtnemers onvoldoende zekerheid dat zij het Onroerend Goed op lange termijn kunnen blijven bewonen, en het rendement kunnen genieten van hun investering en de renovatie van de woning. Daarenboven laten deze constructies hen niet toe een financiering aan te gaan met het oog op de uitvoering van de verbouwingswerken, gezien zij de banken geen waardig onderpand kunnen bieden tot zekerheid van hun verbintenissen.

Als alternatief voor een klassieke koop-verkoop van het Onroerend goed, wensen de Erfpachtgevers een Erfpachtrecht over hun Onroerend Goed te vestigen in voordeel van de Erfpachtnemers, mits betaling van een correcte, marktconforme vergoeding. De voorziene looptijd van de erfpacht zal mee worden bepaald in functie van de concrete waardering van de woning en het Erfpachtrecht, maar zal in elk geval de (statistische) levensverwachting van de Erfpachtgevers overstijgen.

De keuze voor het vestigen van een Erfpachtrecht biedt zowel de Erfpachtgevers als de Erfpachtnemers een oplossing voor hun situatie:

- Het Erfpachtrecht verleent de Erfpachtnemers een volwaardig zakelijk recht, waarbij zij het vol gebruik en genot bekomen van de woning. Tegelijk biedt deze insteek hen de nodige ruimte op het vlak van financiering.

- De vergoeding die aan de Erfpachtgevers zal worden betaald voor het vestigen van een Erfpachtrecht ligt lager dan de waarde van de volle eigendom van het Onroerend Goed (welke in combinatie met de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden de financiële mogelijkheden van de Erfpachtnemers, op dit ogenblik zoals aangegeven overstijgt).

- Met het oog op het bekomen van de nodige bancaire financiering, beschikken de Erfpachtnemers over een waardig onderpand voor het aangaan van een hypothecair krediet, waarbij zij nog een bepaalde buffer overhouden voor de nodige verbouwingswerken.

- De Erfpachtgevers ontvangen een vergoeding voor de onbeschikbaarheid van het Onroerend Goed. Deze vergoeding bezorgt de Erfpachtgevers de nodige liquiditeiten om verder in hun levensonderhoud te voorzien.

Bijkomend biedt deze werkwijze de Erfpachtgevers de mogelijkheid om de volgende stap in de voorgenomen verrichtingen, te weten de preferentiële toewijzing van de Tréfonds, te bewerkstelligen.

8.2. De preferentiële toebedeling van de Tréfonds

De Erfpachtgevers wensen te anticiperen op het moment waarop hun kinderen tot hun nalatenschap worden geroepen. Zij wensen enig conflict tussen hun kinderen met betrekking tot het Onroerend Goed in de toekomst zoveel als dit voorzienbaar is, nu reeds tegemoet te komen.

Eens beide Erfpachtgevers komen te overlijden, is het de bedoeling van de Erfpachtgevers dat hun dochter de eigendom bekomt van de volledige Tréfonds. De looptijd van de erfpachtovereenkomst is er immers op voorzien dat zij de levensverwachting van beide Erfpachtgevers overstijgt.

De grootste bekommernis van de Erfpachtgevers bestaat erin de gelijkheid tussen hun beide kinderen te allen tijde te bewaren, en zo goed als voorzienbaar te vermijden dat beide kinderen samen in de onverdeeldheid van de Tréfonds komen, en bijgevolg in een situatie geplaatst worden waarin zij wederzijds van elkaar afhankelijk zijn.

Zonder testamentaire bepalingen, zal op het ogenblik van het overlijden van één van de Erfpachtgevers, in principe de onverdeelde helft van de Tréfonds tot diens nalatenschap behoren, en aldus in onverdeeldheid toekomen aan de beide kinderen.

Een onverdeeldheid met betrekking tot de Tréfonds leidt tot wederzijdse afhankelijkheid van de kinderen van de Erfpachtgevers, en kan leiden tot ongewenste neveneffecten en/of onderlinge frustraties:

- Mevrouw A heeft niet de vrije beschikking over het Onroerend Goed, en dient rekening te houden met het onverdeeld eigendomsrecht van haar broer;

- Anderzijds verkrijgt de zoon van de Erfpachtgevers uit de nalatenschap een aandeel in de Tréfonds, waarbij hij afhankelijk is van de financiële mogelijkheden en goodwill van zijn zus van dat moment, om zijn aandeel over te nemen teneinde vrij te kunnen beschikken over zijn aandeel in de geërfde vermogensbestanddelen (eventuele gerechtelijke uitonverdeeldheidtreding vanzelfsprekend buiten beschouwing gelaten).

Een testamentair bedongen preferentiële toebedeling van de Tréfonds aan hun dochter, mede-Erfpachtnemer, biedt hiertoe een oplossing: beide kinderen zullen elk een gelijk deel verkrijgen in de nalatenschap van elk van hun ouders, maar de ouders bepalen ab initio zelf uit welke vermogensbestanddelen dit deel bij voorkeur zal bestaan.

8.3. De optie tot aankoop van de Tréfonds

Bijkomend wordt rekening gehouden met een aantal andere factoren die mogelijkerwijze interfereren met voormelde werkwijze:

- Het gegeven dat een testament te allen tijde kan worden herroepen, of verloren kan geraken;

- Het gegeven dat de omvang en samenstelling van de nalatenschap van de Erfpachtgevers op heden niet vaststaat, en bijgevolg geen zekerheid kan worden gegeven dat een preferentiële toebedeling van de Tréfonds uitvoerbaar zal zijn.

Teneinde tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de Erfpachtnemers dienaangaande, zou tevens in de overeenkomst houdende vestiging van het Erfpachtrecht worden voorzien in een optie tot aankoop van de Tréfonds, te lichten uiterlijk binnen een termijn van 5 maanden na het overlijden van elk van de respectievelijke Erfpachtgevers.

Mocht bijgevolg bij overlijden van elk van de Erfpachtgevers worden vastgesteld dat de Tréfonds testamentair niet preferentieel in de kavel van mevrouw A werd gelegd, hetzij indien zou blijken dat de nalatenschap onvoldoende vermogensbestanddelen bevat opdat de preferentiële toebedeling daadwerkelijk kan worden uitgevoerd, dan wordt de Erfpachtnemers alsnog de mogelijkheid geboden over te gaan tot de aankoop van de Tréfonds.

De optie zal telkens dienen te worden uitgeoefend hetzij door beide Erfpachtnemers gezamenlijk, elk voor een gelijk deel, hetzij door de dochter van de Erfpachtgevers alleen, voor de geheelheid.

III. Motivering van de aanvraag

  1. Het vestigen van het Erfpachtrecht is niet onderworpen aan het evenredig verkooprecht uit artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en artikel 2.9.4.2.11 VCF

9.1. Toepasselijke wetsbepalingen:

Artikel 2.9.1.0.1. VCF bepaalt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek­ en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”.

Artikel 2.9.1.0.2. VCF bepaalt:

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de volgende overeenkomsten gelijkgesteld met een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom van onroerende goederen:

1° een overdragende overeenkomst onder bezwarende titel, waarbij de eigendom wordt verkregen van, hetzij hout op stam onder beding van het te vellen, hetzij gebouwen onder beding van ze te slopen, als de eigendom van de grond nadien wordt verkregen voor het hout helemaal geveld is of de gebouwen helemaal gesloopt zijn;

2° een overeenkomst onder de levenden onder bezwarende titel, waarbij de eigendom wordt verkregen van hetzij hout op stam, hetzij gebouwen, als die bewuste overdracht ten voordele van de eigenaar van de grond wordt toegestaan.

Het eerste lid is niet van toepassing als bewezen wordt dat de belasting over de toegevoegde waarde is voldaan voor de levering van de goederen die in de overeenkomst begrepen zijn.

Artikel 2.9.4.1.1.VCF bepaalt: “Het verkooprecht bedraagt 12 %.”.

Artikel 2.9.4.2.11. VCF bepaalt:

§ 1. In afwijking van artikel 2.9.4.1.1 bedraagt het verkooprecht 3 % voor overeenkomsten houdende zuivere aankoop, waarbij door een of meer natuurlijke personen samen en gelijktijdig de geheelheid volle eigendom van een woning wordt verkregen om er hun hoofdverblijfplaats te vestigen.

In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief 6% voor overeenkomsten houdende zuivere aankoop waarvan de authentieke akte uiterlijk op 31 december 2023 is verleden, als de verkrijger opteert voor de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, of de ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.

§ 2. Om het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, te kunnen toepassen, moeten alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

1° de verkrijger is op de datum van de authentieke aankoopakte niet voor de geheelheid volle eigenaar van een andere woning of bouwgrond . Als er verschillende verkrijgers zijn, zijn ze op de vermelde datum niet samen voor de geheelheid volle eigenaar van een andere woning of bouwgrond;

2° de verkrijger verbindt zich ertoe zijn inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister te nemen op het adres van de aangekochte woning binnen drie jaar na de datum van de authentieke aankoopakte;

3° de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1, is nageleefd.

De koper die de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, niet is nagekomen, is aanvullende rechten verschuldigd.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2, 1°1 wordt geen rekening gehouden met de woning of de bouwgrond als: 1° de verkrijger zich ertoe verbindt om dit onroerend goed uiterlijk twee jaar na de datum van de authentieke akte volledig en ten bezwarende titel te vervreemden en aantoont dat er een causaal verband bestaat tussen die vervreemding en de verkrijging tegen het verlaagd tarief, vermeld in paragraaf 1, en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, vijfde lid;

2° het onroerend goed uiterlijk een jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging, al dan niet gedwongen, wordt onteigend en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1,

§ 3, zesde lid.

De koper die de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° of 2 °, niet is nagekomen, is aanvullende rechten verschuldigd.

§ 4. In geval van een overdracht, die aan een opschortende voorwaarde is onderworpen die nog niet is vervuld op datum van de authentieke akte, wordt voor de toepassing van dit artikel de datum van vervulling van de voorwaarde in de plaats gesteld van de datum van de authentieke akte.

§ 5. Het tarief, vermeld in paragraaf 1, kan niet worden toegepast als voor de overdracht van het gebouw of gedeelten van het gebouw de vrijstelling, vermeld in artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4 °, is genoten.

§ 6. Het tarief, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kan niet gecombineerd worden met de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, of de ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.”.

9.2. Toepassing in concreto

De voorgenomen verrichtingen beogen het vestigen van een Erfpachtrecht in voordeel van de Erfpachtnemers. De Tréfonds blijft de eigendom van de Erfpachtgevers.

Bij het vestigen van het Erfpachtrecht zullen de bestaande constructies niet in volle eigendom worden overgedragen aan de Erfpachtnemers, zodat het Erfpachtrecht zelf betrekking heeft op zowel de grond, als op de reeds bestaande woning, en er geen eigendomsrechten worden overgedragen, noch over de grond, noch over de bestaande gebouwen.

Het Erfpachtrecht wordt gedefinieerd in het artikel 3.167 BW:

“Het erfpachtrecht is een zakelijk gebruiksrecht dat een vol gebruik en genot verleent van andermans goed dat onroerend is uit zijn aard of door incorporatie.

De erfpachter mag niets doen dat de waarde van het onroerend goed vermindert, onder voorbehoud van normale slijtage, ouderdom of overmacht. Hij kan, behoudens andersluidend beding, de bestemming van het onroerend goed wijzigen.”

Het Erfpachtrecht zal in casu voldoen aan alle constitutieve elementen:

- De Erfpachtnemers zullen het vol gebruik en genot van het Onroerend Goed bekomen, vanaf het verlijden van de vestigingsakte;

- De Tréfonds blijft, zoals aangegeven, in handen van de Erfpachtgevers;

- Gedurende de looptijd van de overeenkomst, zullen de Erfpachtnemers zich kunnen gedragen als waren zij de eigenaars van het Onroerend Goed, rekening houdende evenwel met het gegeven dat zij de waarde van het Onroerend Goed niet mogen verminderen, noch het Onroerend Goed in haar geheelheid zullen kunnen vervreemden;

- De Erfpachtnemers zullen alle lasten en belastingen verbonden aan het Onroerend Goed dragen, en instaan voor alle herstellingswerken, zowel deze tot onderhoud als de grove herstellingen;

- In geval van voortijdige beëindiging van het Erfpachtrecht, zullen de Erfpachtgevers overeenkomstig de wet vergoeding verschuldigd zijn aan de Erfpachtnemers voor de verbeteringswerken die aan het Onroerend Goed werden aangebracht.

De Erfpachtnemers zullen de Erfpachtgevers een marktconforme vergoeding betalen bij de vestiging van het Erfpachtrecht. Deze vergoeding veronderstelt een compensatie enerzijds voor het gebruik van de grond en anderzijds voor het gebruik van de bestaande woning. Deze vergoeding zal worden berekend in functie van de waarde van de woning en de looptijd van de overeenkomst.

Aangezien er bij het vestigen van het Erfpachtrecht geen overdracht plaatsvindt van eigendomsrechten, noch van de grond, noch van de bestaande constructies, vallen de voorgenomen verrichtingen niet onder het toepassingsgebied van artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en artikel 2.9.4.2.11 VCF.

De Aanvragers verzoeken u, voor zoveel als nodig, te bevestigen dat de voorgenomen verrichtingen niet zullen worden onderworpen aan het evenredig verkooprecht uit artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en artikel 2.9.4.2.11 VCF.

  1. Het vestigen van het Erfpachtrecht is evenmin onderworpen aan de schenkbelasting uit artikel 2.8.1.0.1 VCF, zodat voormelde verrichtingen evenmin vallen onder het toepassingsgebied van het artikel 2.7.1.0.5 VCF

10.1. Toepasselijke wetsbepalingen:

Artikel 2.8.1.0.1. VCF bepaalt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek­ en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.7.1.0.5. VCF bepaalt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen .

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”.

10.2. Toepassing in concreto:

Overeenkomstig de bepalingen van het nieuw goederenrecht kan een erfpachtrecht zowel ten kosteloze als onder bezwarende titel worden afgesloten.

Voor de goede orde, wensen Aanvragers de bevestiging te bekomen dat het vestigen van het Erfpachtrecht door de Erfpachtgevers in het voordeel van hun dochter A en haar partner C, niet kan worden beschouwd als een schenking van de erfpachtrechten.

Opdat er sprake zou kunnen zijn van een schenking, dienen de verschillende constitutieve bestanddelen van de schenking vervuld zijn. Meer bepaald dient zich (1) een verarming voor te doen in hoofde van de schenker, (2) met een daarmee gepaard gaande verrijking in hoofde van de begiftigde, en (3) de intentie van de schenker om te begiftigen (de animus donandi) .

In casu is duidelijk dat geen van deze constitutieve bestanddelen is vervuld:

(1) Het Erfpachtrecht wordt gevestigd onder bezwarende titel waarbij een correcte, markconforme vergoeding dient te worden betaald door de Erfpachtnemers. Er kan dus worden vastgesteld dat er geenszins sprake is van een verarming in hoofde van de Erfpachtgevers, gezien zij een correcte vergoeding zullen ontvangen voor de Erfpachtrechten.

(2) Teneinde deze vergoeding te kunnen betalen, zullen de Erfpachtnemers een kredietovereenkomst sluiten met een bankinstelling, waarbij hun Erfpachtrechten tot zekerheid van hun verbintenissen zullen dienen. Bijgevolg kan worden vastgesteld dat er evenmin sprake is van een verrijking in hoofde van de Erfpachtnemers.

(3) Ten overvloede wordt er tevens op gewezen dat uit de omstandigheden duidelijk blijkt dat in hoofde van de Erfpachtgevers geenszins sprake is van enige animus donandi bij de voorgenomen verrichtingen.

Gelet op het ontbreken van de constitutieve bestanddelen van een schenking, dient in deze te worden vastgesteld dat van een schenking geen sprake kan zijn, en dat de voorgenomen verrichtingen een handeling onder bezwarende titel betreffen.

Aangezien het artikel 2.8.1.0.1 VCF verwijst naar het civielrechtelijk begrip “schenking”, volgt het fiscaal recht onvermijdelijk de civielrechtelijke definitie, en kan in deze de verrichting fiscaalrechtelijk evenmin als een schenking worden ge(her)kwalificeerd.

Gegeven het feit dat de voorgenomen verrichtingen niet kunnen worden ge(her)kwalificeerd als een schenking, zal bij een onverhoopt voortijdig overlijden van de Erfpachtgevers evenmin toepassing kunnen worden gemaakt van het artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De Aanvragers verzoeken u te bevestigen dat het verlenen van een Erfpachtrecht onder bezwarende titel aan mevrouw A en haar partner niet kan worden ge(her)kwalificeerd als een schenking, en dat het artikel 2.8.1.0.1 VCF, en bijgevolg ook het artikel 2.7.1.0.5 VCF geen toepassing zal vinden.

  1. Het vestigen van het Erfpachtrecht is onderworpen aan de federale registratiebelasting uit hoofde van het artikel 83, eerste lid, 3° W. Reg.

11.1. Toepasselijke wetsbepalingen:

Artikel 83 W.Reg bepaalt:

Het recht wordt vastgesteld op:

1° 0,20 pct. voor contracten van verhuring, onderverhuring en overdracht van huur van onroerende goederen;

2° 1,50 pct. voor jacht- en vispacht;

3° 2 pct. voor contracten tot vestiging van een erfpacht- of opstalrecht en tot overdracht daarvan, behalve wanneer daardoor een vereniging zonder winstoogmerk, een internationale vereniging zonder winstoogmerk of een gelijkaardige rechtspersoon die opgericht is volgens en onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die bovendien zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte heeft, titularis van het erfpacht- of opstalrecht wordt, in welk geval het recht wordt vastgesteld op 0,50 pct.

Een rechtspersoon is gelijkaardig aan een VZW wanneer de volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld :

1° het doel van de rechtspersoon is belangeloos, zonder winstoogmerk;

2° de activiteit van de rechtspersoon mag niet leiden tot de materiële verrijking van:

  1. de stichters, de leden of de bestuurders ervan;

b} de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, een bloedverwant in de rechte lijn, een bloedverwant in de zijlijn die tot een stichter in een erfgerechtigde graad staat, of een andere rechtsopvolger van een stichter ervan;

  1. de echtgenoot of een wettelijk samenwonende van een persoon bedoeld in a) en b);

3° in geval van ontbinding of vereffening van de rechtspersoon mogen de goederen ervan niet toekomen aan personen vermeld onder 2°, maar moeten ze worden overgedragen aan:

  1. hetzij een gelijkaardige rechtspersoon die zelf is opgericht volgens en onderworpen aan de wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en bovendien zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte heeft;
  2. hetzij een lidstaat is van de Europese Economische Ruimte of een territoriaal gedecentraliseerde overheid van een EER-lidstaat is of nog, een dienstgewijze gedecentraliseerde overheid is van een dergelijke publiekrechtelijke rechtspersoon.

Contracten tot vestiging van erfpacht- of opstalrecht en overdrachten daarvan worden, voor het overige, met huurcontracten en -overdrachten gelijkgesteld, voor de toepassing van dit wetboek, behalve voor de toepassing van de artikelen 2quater en 161, 12°.

Dit recht is evenwel niet verschuldigd in geval van toepassing van artikel 140bis.”.

11.2. Toepassing in concreto:

De Aanvragers zijn zich ervan bewust dat de toepasbaarheid van federale registratierechten niet behoort tot de bevoegdheid van uw Administratie .

Onderhavige stelling dient dan ook louter voor de volledigheid van de zienswijze van de Aanvragers, en maakt geen deel uit van deze aanvraag.

  1. In geval van overlijden van de Erfpachtgevers, zal enkel de Tréfonds worden onderworpen aan de erfbelasting naar analogie van het artikel 2.7.3.3.2, eerste lid, 8° VCF

12.1. Toepasselijke wetsbepalingen:

Artikel 2.7.3.3.2. VCF bepaalt:

“In afwijking van artikel 2.7.3.3.1 wordt de belastbare waarde van de goederen die tot de nalatenschap behoren, als volgt vastgesteld:

[...]

8° voor de blote eigendom: de waarde van de volle eigendom, onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik, berekend conform dit artikel en artikel 2.7.3.3.3. Er vindt geen aftrek plaats als het vruchtgebruik met toepassing van artikel 2.7.3.2.10 vrij is van erfbelasting.

[...]”

12.2. Toepassing in concreto:

Gegeven de voorgenomen looptijd van het Erfpachtrecht zal op het moment van overlijden van de Erfpachtgevers, enkel hun respectievelijk aandeel in de Tréfonds zich in hun nalatenschap bevinden.

Het zakelijk Erfpachtrecht bevindt zich immers in handen van de Erfpachtnemers.

Bijgevolg zal, naar analogie met de waardering van de blote eigendom voor het berekenen van de erfbelasting, enkel de waarde van de Tréfonds in aanmerking worden genomen, te weten de waarde van de volle eigendom van het Onroerend Goed, onder aftrek van de waarde van het Erfpachtrecht op datum van overlijden van de Erfpachtgever.

De Aanvragers verzoeken u te bevestigen dat bij het overlijden van de Erfpachtgever enkel de Tréfonds zal worden onderworpen aan de erfbelasting naar analogie met het bepaalde in artikel 2.7.3.3.2, eerste lid, 8°, VCF.

  1. In geval van voortijdig beëindigen van de erfpachtovereenkomst zal geen verkooprecht verschuldigd zijn op grond van artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en artikel 2.9.4.2.11 VCF

13.1. Toepasselijke wetsbepalingen:

Zie hoger geciteerd .

13.2. Toepassing in concreto:

Artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en artikel 2.9.4.2.11 VCF viseren, zoals eerder aangehaald, de overeenkomsten tot eigendomsoverdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen.

Door het beëindigen van het Erfpachtrecht worden de Erfpachtgevers van rechtswege eigenaars van de constructies en verbeteringswerken die door de Erfpachtnemers werden opgericht of aangebracht, desgevallend mits vergoeding voor eventuele bouwwerken en beplantingen opgericht door de Erfpachtnemer binnen de grenzen van zijn recht, zoals wettelijk bepaald.

Deze eigendomsverwerving geschiedt niet door de overdracht onder bezwarende titel, doch wel als rechtstreeks gevolg van de uitdoving van het Erfpachtrecht, zodat deze eigendomsoverdracht niet onder het toepassingsgebied van het evenredig verkooprecht valt.

Eventuele opgerichte constructies en verbeteringswerken komen de Erfpachtgevers desgevallend toe ingevolge het recht van natrekking, ook in geval van vroegtijdige beëindiging van het Erfpachtrecht.

Een eigendomsverwerving uit de kracht van de wet vormt bijgevolg geen grondslag tot heffing van het evenredig verkooprecht.

Er wordt in de Voorafgaande Beslissing nr. 800.011 van 1 april 2008 uitdrukkelijk gesteld dat de belastingadministratie een voortijdige beëindiging van het opstalrecht enkel viseert wanneer er op het moment van vervroegde beëindiging een vergoeding wordt afgesproken, waar bij de overeenkomst tot vestiging van dit recht uitdrukkelijk werd voorzien dat er bij het beëindigen van het recht geen vergoeding verschuldigd is.

Gelet op het gegeven dat onder verwijzing van haar standpunt 15116, de Vlaamse Administratie uitdrukkelijk het federale standpunt RJ 44/28-06 volgt kan de Voorafgaande Beslissing nr. 800.011 nog steeds worden toegepast.

De Aanvragers zijn van mening dat deze stelling naar analogie kan worden geponeerd voor wat betreft het recht van erfpacht.

De Aanvragers verzoeken u te bevestigen dat desgevallend bij een voortijdig beëindigen van het Erfpachtrecht, geen evenredig verkooprecht op grond van artikel 2.9.1.0.1, artikel 2.9.1.0.2, artikel 2.9.4.1.1 en artikel 2 .9.4.2.11 VCF zal verschuldigd zijn.

  1. Het vestigen van het Erfpachtrecht, al dan niet in combinatie met het testamentair preferentieel toebedelen van de Tréfonds, valt niet binnen het toepassingsgebied van artikel 3.17.0.0.2. VCF.

14.1. Toepasselijke wetsbepalingen:

Art. 3 .1 7.0.0.2. VCF bepaalt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord ts dan het ontwijken van de belasting Als de belastingpl1cht1ge het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

14.2. Geen frustratie van de doelstellingen van de bepalingen van de VCF

De Aanvragers verzoeken uw Dienst tevens te bevestigen dat de voorgenomen verrichtingen niet vallen binnen het toepassingsgebied van de algemene rechtsmisbruikbepaling van het artikel 3.17.0.0.2 VCF

De Aanvragers zijn van oordeel dat het geheel van de verrichtingen op geen enkele wijze de doelstellingen van de bepalingen van de VCF frustreert

Voor zover de Vlaamse Belastingdienst zou menen dat er wel degelijk sprake is van frustratie van de doelstelling van de bepalingen van de VCF, wijzen Aanvragers erop dat het geheel van de verrichtingen die zij beogen is ingegeven door andere dan fiscale motieven, zoals hierboven in extenso uiteengezet.

- De financiële draagkracht van de Erfpachtnemers, in combinatie met hun wens de ouderlijke woonst over te nemen;

- De rechtszekerheid die het zakelijk Erfpachtrecht de Erfpachtnemers biedt, evenals de mogelijkheid die dit recht verleent de nodige financiëring aan te gaan;

- De financiële draagkracht van de Erfpachtgevers, in combinatie met hun wens beide kinderen te allen tijde gelijk te behandelen evenals het gegeven dat de vergoeding die zij voor het Erfpachtrecht ontvangen een aanvulling biedt op de financiële middelen nodig voor hun levensonderhoud.

De Aanvragers verzoeken uw Dienst dan ook te willen bevestigen dat het geheel van de verrichtingen geen frustratie van de doelstellingen van de VCF inhoudt en deze aldus buiten het toepassingsgebied van de algemene rechtsmisbruikbepalmg van het artikel 3.17.0.0.2 VCF valt en, mocht uw Dienst al van oordeel zijn dat artikel 3.17.0.0.2 VCF toepassing kan vinden (quod non in casu) er voor de voorgenomen verrichtingen voldoende niet-fiscale motieven voorhanden zijn.

IV. Beslissing

15. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

16. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

17. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

18. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”;

- Artikel 2.7.3.3.2, eerste lid, 8°, VCF, dat luidt:

In afwijking van artikel 2.7.3.3.1 wordt de belastbare waarde van de goederen die tot de nalatenschap behoren, als volgt vastgesteld :

8° voor de blote eigendom: de waarde van de volle eigendom, onder aftrek van de waarde van het vruchtgebruik, berekend conform dit artikel en artikel 2.7.3.3.3. Er vindt geen aftrek plaats als het vruchtgebruik met toepassing van artikel 2.7.3.2.10 vrij is van erfbelasting.”;

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF, dat luidt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”;

- Artikel 2.9.1.0.1, dat luidt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”;

- Artikel 2.9.1.0.2, dat luidt:

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de volgende overeenkomsten gelijkgesteld met een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom van onroerende goederen :

1° een overdragende overeenkomst onder bezwarende titel, waarbij de eigendom wordt verkregen van, hetzij hout op stam onder beding van het te vellen, hetzij gebouwen onder beding van ze te slopen, als de eigendom van de grond nadien wordt verkregen voor het hout helemaal geveld is of de gebouwen helemaal gesloopt zijn;

2° een overeenkomst onder de levenden onder bezwarende titel, waarbij de eigendom wordt verkregen van hetzij hout op stam, hetzij gebouwen, als die bewuste overdracht ten voordele van de eigenaar van de grond wordt toegestaan.

Het eerste lid is niet van toepassing als bewezen wordt dat de belasting over de toegevoegde waarde is voldaan voor de levering van de goederen die in de overeenkomst begrepen zijn.”;

- Artikel 2.9.4.1.1. VCF, dat luidt als volgt:

Het verkooprecht bedraagt 12 %.”;

- Artikel 2.9.4.2.11 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. In afwijking van artikel 2.9.4.1.1 bedraagt het verkooprecht 3 % voor overeenkomsten houdende zuivere aankoop, waarbij door een of meer natuurlijke personen samen en gelijktijdig de geheelheid volle eigendom van een woning wordt verkregen om er hun hoofdverblijfplaats te vestigen.

In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief 6% voor overeenkomsten houdende zuivere aankoop waarvan de authentieke akte uiterlijk op 31 december 2023 is verleden, als de verkrijger opteert voor de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, of de ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.

§ 2. Om het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, te kunnen toepassen, moeten alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

1° de verkrijger is op de datum van de authentieke aankoopakte niet voor de geheelheid volle eigenaar van een andere woning of bouwgrond. Als er verschillende verkrijgers zijn, zijn ze op de vermelde datum niet samen voor de geheelheid volle eigenaar van een andere woning of bouwgrond;

2° de verkrijger verbindt zich ertoe zijn inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister te nemen op het adres van de aangekochte woning binnen drie jaar na de datum van de authentieke aankoopakte;

3° de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1, is nageleefd.

De koper die de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, niet is nagekomen, is aanvullende rechten verschuldigd.

§ 3. In afwijking van paragraaf 2, 1°, wordt geen rekening gehouden met de woning of de bouwgrond als:

1° de verkrijger zich ertoe verbindt om dit onroerend goed uiterlijk twee jaar na de datum van de authentieke akte volledig en ten bezwarende titel te vervreemden en aantoont dat er een causaal verband bestaat tussen die vervreemding en de verkrijging tegen het verlaagd tarief, vermeld in paragraaf 1, en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, vijfde lid;

2° het onroerend goed uiterlijk een jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging, al dan niet gedwongen, wordt onteigend en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, zesde lid.

De koper die de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° of 2°, niet is nagekomen, is aanvullende rechten verschuldigd.

§ 4. In geval van een overdracht, die aan een opschortende voorwaarde is onderworpen die nog niet is vervuld op datum van de authentieke akte, wordt voor de toepassing van dit artikel de datum van vervulling van de voorwaarde in de plaats gesteld van de datum van de authentieke akte.

§ 5. Het tarief, vermeld in paragraaf 1, kan niet worden toegepast als voor de overdracht van het gebouw of gedeelten van het gebouw de vrijstelling, vermeld in artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°, is genoten.

§ 6. Het tarief, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kan niet gecombineerd worden met de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, of de ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.”;

- Artikel 3.17.0.0.2, dat luidt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

19. De contracten tot vestiging en overdracht van een erfpachtrecht worden wat de registratiebelasting betreft gelijkgesteld met de verhuring van onroerende goederen en maken in regel geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

20. In bepaalde gevallen kan het Vlaams verkooprecht, uit hoofde van artikel 2.9.1.0.1 en artikel 2.9.4.1.1 VCF, evenwel van toepassing zijn.

Dit is het geval als het gaat om een recht van erfpacht op een grond waar zich reeds opstallen (in casu gebouwen) op bevinden en waarbij de erfpachter een vergoeding betaalt voor de afkoop van de opstallen.

Deze vergoeding kan ook “impliciet” zijn als de zogezegde vergoeding voor de vestiging van het recht van erfpacht de waarde van de opstallen benadert of zelfs overtreft.

Of de voorziene vergoeding de waarde van de opstallen benadert kan door het besluitvormingsorgaan niet beoordeeld worden, vermits het overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3, 2° VCF niet bevoegd is om een beslissing te nemen over bedragen en bewijsstukken. Bovendien lieten de aanvragers op 29 september 2022 weten dat de canon nog niet bepaald kon worden aangezien de aanvragers het schattingsverslag nog niet hadden ontvangen. Ook de duurtijd van het erfpachtrecht hangt af van dit schattingsverslag zoals in hun aanvraag werd beschreven.

Artikel 2.9.1.0.2 en artikel 2.9.4.2.11 kunnen geen toepassing vinden.

Artikel 2.9.1.0.2 VCF betreft een anti-ontwijkingsartikel.

Artikel 2.9.1.0.2, 1° VCF beoogt de volgende situatie:

- een verkrijging van de eigendom van te slopen gebouwen (die, zonder het gegeven “slopen”, aan het verkooprecht zou zijn onderworpen);

- dezelfde persoon verwerft vervolgens de eigendom van de grond;

- op het ogenblik van de verkrijging van de grond zijn de gebouwen nog niet helemaal gesloopt;

- er wordt niet bewezen dat de btw werd gekweten voor de levering van de te slopen gebouwen.

Artikel 2.9.1.0.2, 2° VCF beoogt op zijn beurt de volgende situatie:

- een verkrijging van de eigendom van af te breken gebouwen die normaal gezien aan het verkooprecht is onderworpen;

- de verkrijger is al eigenaar van de grond;

- de btw is niet verschuldigd voor de levering van de goederen die in de overeenkomst zijn begrepen.

De toepassingsvoorwaarden van artikel 2.9.1.0.2 VCF zijn in casu niet vervuld.

Evenmin kan artikel 2.9.4.2.11 VCF toepassing vinden aangezien de woning niet wordt verkregen door een zuivere aankoop.

21. De vestiging van het erfpachtrecht maakt de schenkbelasting niet verschuldigd indien de constitutieve elementen voor een schenking niet aanwezig zijn. Bovendien moet de canon marktconform zijn vastgesteld. Onder dezelfde voorwaarden zal artikel 2.7.1.0.5 VCF geen toepassing vinden.

Of de constitutieve elementen voor een schenking aanwezig zijn en er een maktconforme vergoeding (canon) werd overeengekomen kan door het besluitvormingsorgaan niet beoordeeld worden, vermits het overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3, 2° VCF niet bevoegd is om een beslissing te nemen over bedragen en bewijsstukken.

22. De vervroegde beëindiging van een recht van erfpacht wordt beschouwd als een overeenkomst die onder het verkooprecht (op grond van artikel 2.9.1.0.1 en 2.9.4.2.1.1 VCF) valt voor wat betreft de door de erfpachter opgerichte opstallen indien er een vergoeding betaald wordt de aard heeft van een prijs voor de opstallen.

Of de vergoeding, indien er een voorzien is[1], de aard heeft van een prijs voor de opstallen kan door het besluitvormingsorgaan niet beoordeeld worden, vermits het overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3, 2° VCF niet bevoegd is om een beslissing te nemen over bedragen en bewijsstukken.

Artikel 2.9.1.0.2 en 2.9.4.2.11 VCF kunnen om de redenen vermeld in punt 20 niet worden toegepast.

23. De vererving van de tréfonds maakt voor de onverdeelde helft de erfbelasting verschuldigd op de verkoopwaarde van de grond, overeenkomstig artikel 2.7.3.3.1 VCF[2]. Aangezien door het overlijden van de ouders of één van hen de erfpacht voor de onverdeelde helft ingevolge de preferentiële toebedeling komt te eindigen door vermenging, wordt er geen rekening gehouden met enige aftrek/waardevermindering op deze onverdeelde helft. Artikel 2.7.3.3.2, eerste lid, 8°, VCF, kan hier naar analogie geen toepassing vinden.

Voor de andere onverdeelde helft zal met het feit dat de grond vóór de overdracht nog bezwaard is met het recht van erfpacht worden rekening gehouden.

24. De aankoop van de tréfonds na overlijden maakt het verkooprecht verschuldigd. Ook hier zal het verkooprecht verschuldigd zijn op de verkoopwaarde van de grond, zonder rekening te houden met enige aftrek/waardevermindering, aangezien het erfpachtrecht eindigt door vermenging.

25 De voorgenomen verrichtingen maken geen fiscaal misbruik uit in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF aangezien de niet-fiscale motieven die aan de verrichtingen ten grondslag liggen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven en voor zover er een marktconforme canon voor de erfpacht werd gevestigd.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten


[1] De informatie werd niet opgenomen in de aanvraag.

[2] Artikel 2.7.3.3.1 VCF luidt als volgt:

“De belastbare waarde van de goederen die het actief van de nalatenschap van een rijksinwoner uitmaken en van de onroerende goederen die onderworpen zijn aan het recht van overgang, is de door de aangevers te schatten verkoopwaarde op de dag van het overlijden.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de waardering van de goederen waarvan de erflater schijnbaar eigenaar was, geen rekening gehouden met de waardevermindering die zou kunnen voortspruiten uit de wederroepelijkheid van de titel van verkrijging van de erflater.”.