Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19024 - Oprichting Belgische private stichting + inbreng om niet aandelen Vlaamse Belastingdienst

VB 19024 - Oprichting Belgische private stichting + inbreng om niet aandelen

Voorafgaande beslissing
Nummer
19024
Datum beslissing
24 juni 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvrager wenst een inbreng om niet te doen van de hierna vermelde bestaande aandelen in een op te richten Belgische Private Stichting. Deze inbreng om niet gebeurt door een schenking van de blote eigendom van de hierna bestaande aandelen via een akte te verlijden voor een Nederlandse notaris, zonder deze schenking in België te registreren.

2. De aanvrager wenst te weten of:

2.1. de voorgenomen verrichting onderworpen is aan het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.7 VCF (vraag 1);

2.2. de voorgenomen verrichting onderworpen is aan het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.9 VCF (vraag 2);

2.3. de voorgenomen verrichting onderworpen is aan het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.3,3° VCF (vraag 3);

2.4. na het overlijden van de aanvrager, de uitkeringen door de Private Stichting kunnen geschieden zonder heffing van schenk- en erfbelasting, onder meer op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF (vraag 4).

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […] namens:

4. De heer A, wonende te […].

5. De heer A (geboren in […]) is ongehuwd en is enig aandeelhouder van de volgende (holding)vennootschappen:

  • Vennootschap X, met ondernemingsnummer […], gevestigd te […];
  • Vennootschap Y, gevestigd in […], te […].

6. De aandelen van beide (holding)vennootschappen behoren tot het eigen vermogen van de heer A.

7. Vennootschap Y is grootaandeelhouder van […].

8. Vennootschap Y is grootaandeelhouder van […].

9. Het organigram van de […] groep werd bezorgd als bijlage.

10. […].

11. De overige betrokken partij is een op te richten Belgische Private Stichting Z waarvan de ontwerpstatuten werden bezorgd.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

12. De heer A wenst de continuïteit van zijn levenswerk (…) ook na zijn overlijden te verzekeren. […]

Hierbij wil hij tijdens zijn leven nog een zekere controle over de vennootschappen behouden en een bepaalde inkomstengarantie na de inbreng behouden.

13. De heer A wenst de volgende maatregelen te treffen in het kader van zijn successieplanning.

1. De oprichting van een Belgische Private Stichting

14. De heer A heeft de intentie om een Belgische Private Stichting Z op te richten.

15. De heer A kiest ervoor om een Belgische Private Stichting op te richten, om zodoende het familiale en ideologische karakter van […] te beschermen en te bewaren, ook na diens overlijden.

16. Het vermogen van de private stichting zal worden aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel in de zin van artikel 27 van de Wet van 27 juni 1921, dat bepaalt dat “een vermogen wordt aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel".

17. De private stichting die de heer A reeds bij leven wenst op te richten, zal als belangeloos doel hebben om, naar discretionair aanvoelen van het bestuur van de stichting, het vermogen van de stichting aan te wenden voor de instandhouding en de uitbouw van […].

18. De uitbouw van […] zal volledig discretionair door het bestuur van de private stichting worden ingevuld. Dienaangaande is de samenstelling van dit bestuur van cruciaal belang om het discretionair karakter van de beslissingen te waarborgen. Doordat de raad van bestuur van de private stichting zal samengesteld zijn uit diverse profielen, zal met de nodige kennis van zaken en in alle onafhankelijkheid bestuurd kunnen worden in het belang van […].

19. In deze Private Stichting zal worden ingebracht:

  • door de comparant-oprichter (onafhankelijk advieskantoor M): een geldsom ten belope van […] euro (kosteloze gift);
  • (op termijn) door de heer A: alle door hem in eigendom aangehouden aandelen in het kapitaal van beide (holding)vennootschappen X en Y (inbreng om niet middels een akte voor Nederlandse notaris). Deze inbreng om niet gebeurt onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik (cf. infra).

20. De voornaamste krachtlijnen van de werking van de Belgische Private Stichting Z kunnen als volgt worden samengevat: (cf. ontwerpstatuten):

  • De Stichting heeft haar statutaire zetel te […] en is gevestigd op het kantoor van haar oprichter (advieskantoor M).
  • De inbreng door de heer A geschiedt bij Nederlandse notariële akte.
  • De inbreng bestaat uit twee aandelenpakketten, te weten alle geplaatste aandelen in de vennootschap X en alle geplaatste aandelen in de vennootschap Y.
  • Het Bestuur van de Stichting bestaat uit vijf natuurlijke personen, te weten (i) de heer A, (ii) de heer B (operationeel directeur […]), (iii) de heer C (voorzitter Raad van Advies […]), (iv) de heer D (Registeraccountant […]) en (v) de heer E (notaris).
  • Het Bestuur oefent haar werkzaamheden “pro deo” uit en geniet slechts een vergoeding voor de in verband met de bestuurlijke werkzaamheden gemaakte kosten.
  • De Stichting heeft geen personeel in dienst en maakt evenmin gebruik van andere contractanten; de Stichting heeft dan ook geen enkele invloed op of bemoeienis met de commerciële gang van zaken binnen de […] Groep.
  • De dividenden die – na het overlijden van de inbrenger - vanuit de werkvennootschappen aan de Stichting worden toebedeeld zullen enkel dienen voor het ideële doel (…).
  • Indien de Stichting zelf zou beslissen om (geldelijke) uitkeringen te doen, dan zullen die enkel kaderen binnen de verwezenlijking van het belangeloos doel.

2. De inbreng om niet van de blote eigendom van de aandelen

21. Zoals hierboven uiteengezet wil de heer A de blote eigendom van de aandelen van de holdingvennootschappen om niet inbrengen in de Private Stichting.

22. Deze inbreng zal gebeuren in blote eigendom, met voorbehoud van vruchtgebruik, voor een Nederlandse notaris, zonder dat deze akte in België zal worden geregistreerd.

23. De aanvrager verwijst hierbij naar het arrest van de Raad van State van 12 juni 2018 waarbij de Raad heeft geoordeeld dat noch de wettekst, noch de parlementaire voorbereiding bepaalt dat de schenking voorafgaand aan de gesplitste inschrijving enkel als tegenbewijs tegen de bedekte bevoordeling kan gelden indien de schenking in België wordt geregistreerd, zodat standpunt 15004 van de Vlaamse Belastingdienst werd vernietigd.

III. Motivering van de aanvraag

A. Artikel 2.7.1.0.7 VCF

Vraag 1: Zijn de voorgenomen verrichtingen onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.7 VCF?

24. Artikel 2.7.1.0.7 VCF beoogt om bepaalde goederen toch tot de fiscale nalatenschap te laten behoren, hoewel zij daar juridisch gezien geen deel van uitmaken. Het gaat zowel om goederen die ten bezwarende titel gesplitst worden aangekocht als om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven. Desondanks het feit dat het vruchtgebruik is ingeschreven op naam van de erflater en de blote eigendom op naam een derde, wordt er vermoed dat de volle eigendom zich in de nalatenschap van de erflater bevindt en wordt de blote eigenaar gezien als legataris.

25. Met betrekking tot de gesplitste inschrijving van effecten of geldbeleggingen, volstaat een loutere materiële inschrijving van effecten voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde, opdat het wettelijk vermoeden van artikel 2.7.1.0.7 VCF speelt.

26. Wel kan het tegenbewijs worden geleverd door aan te tonen dat er geen sprake is van een bedekte bevoordeling.

27. De heer A wenst na de oprichting van de Private Stichting de blote eigendom van de aandelen van de holdingvennootschappen met voorbehoud van vruchtgebruik in te brengen in de Private Stichting. Bijgevolg zullen de aandelen gesplitst worden ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de heer A en voor de blote eigendom op naam van de Private Stichting.

28. In huidige situatie is er evenwel duidelijk geen sprake van een bedekte bevoordeling. De inbreng om niet zal namelijk worden verleden voor een Nederlandse notaris. Bijgevolg is het tegenbewijs geleverd.

29. Het feit dat de akte zal worden verleden voor een Nederlandse notaris, zonder dat de inbreng om niet in België zal worden geregistreerd, doet daar geen afbreuk aan. Het al dan niet voldoen van schenkbelasting heeft hierop namelijk geen invloed. Het arrest van de Raad van State van 12 juni 2018 bevestigt dat artikel 2.7.1.0.7 VCF geenszins vereist dat de schenking in België wordt geregistreerd. Er kan geen sprake zijn van een bedekte bevoordeling, en dus ook niet van de toepassing van voornoemd wetsartikel, wanneer er een openlijke voorafgaande schenking is, of wanneer de gesplitste inschrijving het gevolg is van een openlijke bevoordeling (schenking), ongeacht of deze ter registratie werd aangeboden in Vlaanderen.

30. Artikel 2.7.1.0.7 VCF kan volgens aanvrager dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

De aanvrager verzoekt dit te willen bevestigen.

B. Artikel 2.7.1.0.9 VCF

Vraag 2: Zijn de voorgenomen verrichtingen onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.9 VCF?

31. Artikel 2.7.1.0.9 VCF viseert de verrichting onder bezwarende titel, waarbij de erflater een goed aan één van zijn erfgenamen, legatarissen, begiftigden of aan een tussenpersoon heeft afgestaan, en zich het vruchtgebruik of om het even welk ander levenslang recht heeft voorbehouden.

32. De bedoelde verrichtingen hebben betrekking op overeenkomsten ten bezwarende titel. Meer bepaald gaat het om rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel.

33. Volgens aanvrager kan artikel 2.7.1.0.9 VCF geenszins worden toegepast indien de rechtshandeling openlijk als een inbreng om niet wordt gekwalificeerd. Dit artikel beoogt namelijk rechtshandelingen ten kosteloze titel, die bewust verkeerdelijk worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten bezwarende titel, te belasten, en niet rechtshandelingen ten bezwarende titel die verkeerdelijk zouden worden gekwalificeerd als rechtshandelingen ten kosteloze titel. Verder kan er in deze gevallen geenszins sprake zijn van een bedekte bevoordeling, aangezien uit de handeling zelf duidelijk de bevoordeling blijkt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF is dus niet mogelijk indien de rechtshandeling openlijk als een inbreng om niet wordt gekwalificeerd. Dit artikel vereist geenszins dat er schenkbelasting wordt voldaan.

34. In de mate toch zou worden geoordeeld dat artikel 2.7.1.0.9 VCF toepassing kan vinden, indien de rechtshandeling openlijk wordt gekwalificeerd als een schenking, wordt bevestigd dat de voorgenomen verrichting niet kan worden geherkwalificeerd in een overeenkomst ten bezwarende titel.

35. Een overeenkomst ten bezwarende titel vereist dat er sprake is van een wederkerige overeenkomst die voor beide partijen een pecuniair voordeel oplevert. Geniet één van beide partijen geen dergelijk voordeel, dan is het een overeenkomst om niet. Aldus indien een vermogensbestanddeel zonder gelijkwaardig geachte economische tegenprestaties van het ene vermogen naar het andere gaat, is er sprake van een overeenkomst om niet.

36. Aangezien de heer A met de intentie om private stichting te begunstigen de blote eigendom van zijn aandelen zal overdragen en hiervoor geen enkel voordeel zal ontvangen, wordt de voorgenomen rechtshandeling terecht gekwalificeerd als een handeling om niet. Gelet op de begunstigingsintentie en het gebrek aan tegenprestatie, kan deze handeling niet worden geherkwalificeerd in een overeenkomst ten bezwarende titel.

37. Aangezien de handeling om niet op geen enkele manier kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, kan artikel 2.7.1.0.9 VCF volgens aanvrager niet worden toegepast.

De aanvrager verzoekt om dit te willen bevestigen.

C. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

Vraag 3: Zijn de voorgenomen verrichtingen onderworpen aan het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

38. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bepaalt dat alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden belast met successierechten.

39. In casu zal er geen opschortende voorwaarde of termijn worden verbonden aan de inbreng om niet van de blote eigendom van de aandelen. De blote eigendom van de aandelen zal onmiddellijk worden overgedragen.

40. Het al dan niet betalen van schenkbelasting is irrelevant voor de toepassing van dit artikel.

41. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan volgens aanvrager dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen verrichting.

De aanvrager verzoekt dit te willen bevestigen.

D. Artikel 2.7.1.0.6 VCF

Vraag 4: Kunnen de latere uitkeringen door de private stichting gebeuren zonder de heffing van schenk- of erfbelasting, onder meer op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF?

42. Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:

Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs.

Dit artikel is niet van toepassing op :

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

43. De uitkeringen die door de private stichting tijdens de duur van stichting zullen worden gedaan, zullen strikt kaderen binnen de verwezenlijking van het belangeloos doel. Dergelijke geldelijke uitkeringen of andere vormen van steun, waartoe zal worden beslist in het kader van het discretionair beheer door de raad van bestuur van de private stichting, zullen niet onderworpen worden aan erf- of schenkbelasting.

Artikel 2.7.1.0.6 VCF kan volgens aanvrager dan ook niet worden toegepast op de voorgenomen uitkeringen.

De aanvrager verzoekt dit te willen bevestigen.

IV. Beslissing

44. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

45. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

46. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

Vraag 1: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF?

47. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

48. Artikel 2.7.1.0.7 VCF kan slechts van toepassing zijn indien de medecontractant die de blote eigendom heeft verkregen bij de verrichting, een erfgenaam, legataris, begiftigde of tussenpersoon van de erflater is. Aangezien de private stichting geen erfgenaam, begiftigde of tussenpersoon kan zijn, kan artikel 2.7.1.0.7 VCF enkel van toepassing zijn indien de private stichting uiteindelijk ook legataris zal zijn van de heer A.

49. Ingeval van toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en het mogelijk tegenbewijs kan worden verwezen naar het arrest 241.761 van de Raad van State van 12 juni 2018 in de zaak A. 219.405/XIV-37.059, waarbij het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot de gesplitste aankoop en de gesplitste inschrijving (SP 15004) werd vernietigd. Dit arrest heeft als onmiddellijk gevolg dat de Vlaamse Belastingdienst het vernietigde standpunt niet langer toepast.

50. Concreet betekent dit dat artikel 2.7.1.0.7 VCF enkel nog zal kunnen worden toegepast als de bevoordeling tot stand is gebracht door de gesplitste inschrijving en niet als het bewijs kan worden geleverd dat er een openlijke bevoordeling (schenking) is voorafgegaan aan de gesplitste inschrijving (van de effecten/geldbeleggingen).

Vraag 2: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF?

51. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

52. Net zoals het geval is voor artikel 2.7.1.0.7 VCF, kan artikel 2.7.1.0.9 VCF enkel van toepassing zijn indien de private stichting uiteindelijk ook legataris zal zijn van de heer A.

53. Aanvrager stelt dat de voorgenomen verrichting om een inbreng om niet (van blote eigendom) gaat. Indien er aan de begiftigde geen lasten opgelegd worden die de verrichting zouden kunnen laten kwalificeren als een overdracht onder bezwarende titel, zal artikel 2.7.1.0.9 VCF niet aan de orde zijn.

Vraag 3: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

54. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

(…)

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

55. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF is niet van toepassing aangezien de heer A zich niet exclusief de beschikkingsbevoegdheid voorbehoudt over de ingebrachte goederen en de inbreng om niet in de stichting bijgevolg niet kan worden beschouwd als een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge zijn overlijden.

Vraag 4: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF?

56. Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:

Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op :

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

57. Op de hoorzitting heeft de aanvrager meegedeeld dat de stichting geen uitkeringen zal doen aan derden. Aangezien artikel 2.7.1.0.6 VCF enkel van toepassing kan zijn ingeval van uitkeringen aan welbepaalde begunstigden, is dit artikel niet aan de orde.

58. Met deze voorafgaande beslissing worden enkel de concreet voorgelegde vragen beantwoord en bijgevolg wordt er geen uitspraak gedaan over mogelijk fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

59. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.