Gedaan met laden. U bevindt zich op: Toepassingsgebied verkeersbelastingen – reinigingsvoertuigen Vlaamse Belastingdienst

Toepassingsgebied verkeersbelastingen – reinigingsvoertuigen

Rechtspraak
Rolnummer
2019/AR/1653
Datum beslissing
21 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Jaarlijkse verkeersbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.2.1.0.1. VCF
  • art. 2.2.6.0.1. VCF

Wettelijke basis

  • art. 2.2.1.0.1 VCF
  • art. 3 WIGB
  • art. 2.2.6.0.1, §1, 1° VCF
  • art. 2.2.6.0.1, §2, 1° VCF

Samenvatting

De belastingplichtige is een onderneming die voor haar werkzaamheden gebruik maakt van een hele reeks voertuigen die uitgebouwd zijn op het onderstel van een vrachtwagen, maar waarop een pomp- en/of meer specifieke installaties zijn gebouwd om allerlei vormen van reinigingstaken mee uit te voeren. Die voertuigen vervoeren in het kader van hun activiteit ook gegenereerde afvalstoffen.

De betwisting gaat over de vraag of de voertuigen al dan niet belastbaar zijn in de verkeersbelasting en over de vraag tot vrijstelling wegens gebruik voor ‘de openbare dienst van de staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten of de gemeenten’ en/of voor ‘de diensten voor onderhoud en beheer van de wegen’.

De belastingplichtige werd door de eerste rechter gevolgd in zijn stelling dat de verkeersbelasting niet verschuldigd is omdat de betrokken voertuigen niet belastbaar zouden zijn. VLABEL betwist dat.

Wat de belastbaarheid van de voertuigen betreft stelt het Hof dat VLABEL terecht wijst op het arrest dat door dezelfde kamer van het Hof van Beroep werd geveld waarbij het Hof heeft vastgesteld dat de belastingplichtige, zelfs met de verwijzingen naar de ontstaansgeschiedenis, de herhaalde bedoeling van de wetgever en de interpretatie van de wettekst, niet weerlegt dat de betreffende voertuigen, ook al hebben zij het karakter van ‘werktuig-voertuigen’, een (aanzienlijke) laadruimte hebben waarmee ze goederen (afvalstoffen) vervoeren en daardoor onder de letterlijke tekst van de wet vallen. VLABEL beroept zich terecht op de wettekst die geen onderscheid zou maken naar gelang voertuigen al dan niet uitsluitend voor vervoer van goederen over de weg dienen (zie ook gelijkaardig arrest HvB Gent dd. 25 juni 2019). Tegen dit arrest werd door de belastingplichtige vergeefs een cassatievoorziening ingesteld (zie cassatiearrest F.20.0012.N dd. 28.09.2020).

De belastingplichtige voert verder aan dat, indien de voertuigen toch principieel belastbaar zouden zijn in de verkeersbelasting, deze vrijgesteld moeten worden op basis van artikel 2.2.6.0.1, §1, 1° VCF of art. 2.2.6.0.1, §2, 1° VCF.

Artikel 2.2.6.0.1, §1, 1° VCF luidt als volgt:

Met uitzondering van de motorvoertuigen en van de samengestelde voertuigen gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg met het maximaal toegestane totaalgewicht van minstens twaalf ton, wordt er een vrijstelling van de belasting verleend voor :

1° de voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een openbare dienst van de staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten of de gemeenten;

Artikel 2.2.6.0.1, §2, 1° VCF luidt als volgt:

Wat betreft de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg met het maximaal toegestane totaalgewicht van minstens twaalf ton, wordt er een vrijstelling van de belasting verleend voor :

1° de motorvoertuigen en de samengestelde voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor de landsverdediging, voor de diensten van de burgerbescherming en de rampeninterventie, voor de brandweerdiensten en andere hulpdiensten, voor de diensten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de openbare orde en voor de diensten voor onderhoud en beheer van de wegen en die als zodanig geïdentificeerd zijn.

Het Hof stelt dat de belastingplichtige om meerdere redenen geen recht op de vrijstelling van art. 2.2.6.0.1, §1, 1° VCF heeft. Meer bepaald is niet aan de voorwaarden voldaan om de volgende redenen:

  • Het is niet bewezen dat de betrokken motorvoertuigen uitsluitend gebruikt worden voor een openbare dienst van de staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten.
  • De betrokken voertuigen hebben een maximaal toegelaten massa van meer dan twaalf ton.

De belastingplichtige kan ook geen beroep doen op de vrijstelling bepaald in artikel 2.2.6.0.1, §2, 1° VCF aangezien de betrokken motorvoertuigen niet uitsluitend bestemd zijn voor het onderhoud en het beheer van de wegen. Het is duidelijk dat de belastingplichtige industriële reinigingswerken uitvoert van allerhande private wegen en industriële installaties waarbij zij de afvalstoffen verwijdert en meeneemt. Dit is geen dienst die uitsluitend gericht is op het onderhoud en het beheer van ‘de wegen’. Met ‘de wegen’ worden hier trouwens de openbare wegen bedoeld.

De belastingplichtige roept nog in dat dit een niet-gemotiveerde schending zou inhouden van het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel en van het evenredigheidsbeginsel en dat hiermee een ongeoorloofde concurrentieverstoring veroorzaakt wordt in vergelijking met ondernemingen die bepaalde van hun voertuigen (kunnen) voorbehouden voor het uitsluitend gebruik voor een openbare dienst.

Het Hof stelt dat het voor zich spreekt dat de ondernemingen die over dezelfde voertuigen beschikken als deze waarover het geschil gaat, maar die voertuigen (of een deel ervan) uitsluitend gebruiken voor de openbare dienst of voor het onderhoud en het beheer van de wegen, zichzelf een belangrijke restrictie opleggen, met alle economische gevolgen van dien. In het bijzonder treden die ondernemingen met die voertuigen niet in concurrentie met de belastingplichtige wat betreft het gebruik van dergelijke voertuigen op de privémarkt. Bijgevolg maakt de belastingplichtige hier een vergelijking tussen niet-vergelijkbare categorieën en is er duidelijk geen schending.