Gedaan met laden. U bevindt zich op: COVID - niet per definitie overmacht (bis) Vlaamse Belastingdienst

COVID - niet per definitie overmacht (bis)

Rechtspraak
Rolnummer
21/1070/A
Datum beslissing
8 december 2022
Publicatiedatum
2 mei 2023
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.5.0.1. VCF
  • art. 2.9.5.0.2. VCF
  • art. 2.9.5.0.3. VCF
  • art. 3.18.0.0.11. VCF

Samenvatting

Bij akte van 18 februari 2005 kocht de belastingplichtige een huis aan gelegen te W. De akte werd geregistreerd op 11 maart 2005. De belastingplichtige betaalde registratierechten ter waarde van 23.750,00 EUR. Bij akte van 25 oktober 2018 kocht belastingplichtige een hoeve gelegen te M. De akte werd geregistreerd op 30 oktober 2018. De belastingplichtige betaalde hierbij registratiebelasting voor een bedrag van 41.100,00 EUR.

De belastingplichtige verkocht de woning te W bij akte van 23 oktober 2020.

Bij beslissing van 24 februari 2021 werd de aanvraag voor de meeneembaarheid van de registratierechten afgewezen. De aanvraag tot teruggave meeneembaarheid werd afgewezen omdat de verplichting tot bewoning in het nieuw onroerend goed niet binnen de 2 jaar werd voltooid.

Op 12 februari 2021 betrok de belastingplichtige uiteindelijk zijn woning.

Hij kon zich niet vinden in deze afwijzende administratieve beslissing zodat hij op 25 april 2021 een verzoekschrift neerlegde ter griffie van de rechtbank.

De belastingplichtige werpt op dat hij aan de voorwaarden, het zich niet tijdig inschrijven op het adres van het aangekocht onroerend goed, niet heeft voldaan wegens overmacht. Bepaalde werken werden vertraagd door diverse onvoorziene omstandigheden, waaronder en in het bijzonder door de coronacrisis.

De rechtbank stelt vast dat de belastingplichtige onvoldoende bewijzen bijbrengt betreffende de coronamaatregelen. Het is niet omdat er een lockdown werd afgekondigd dat de belastingplichtige niet zou moeten bewijzen op basis van welke wettelijke bepalingen de hoofdaannemer bepaalde werken niet kon uitoefenen. De bewijslast in deze ligt wel degelijk bij de belastingplichtige indien hij een bijkomende ontheffing vraagt. Loutere beweringen zijn niet voldoende, zelfs indien deze rechtbank wel degelijk bewust is van het feit dat er coronamaatregelen werden afgekondigd.

Bovendien stelt de rechtbank vast dat de woning reeds geruime tijd werd aangekocht vooraleer de lockdown werd afgekondigd. De hoeve werd immers aangekocht bij akte van 25 oktober 2018 (registratie op 30 oktober 2018). Nu de belastingplichtige beroep heeft gedaan op een hoofdaannemer ziet de rechtbank geen afdoende overmacht in hoofde van belastingplichtige.

De belastingplichtige faalt dus in zijn bewijslast, des te meer daar hij nagelaten heeft om overmacht te bewijzen in de periode van november 2018 tot minstens maart 2020, hetgeen een periode van 14 maanden is.

De keuze van belastingplichtige, om deze grondige renovatiewerken ook (mee) zelf uit te voeren, is een doelbewuste keuze geweest. De opgelopen vertragingen, omwille van o.m. arbeidsongeschiktheid, zijn dus inherent aan de keuze van belastingplichtige. Deze keuze houdt geen rekening met het vooruitziendheids- en zorgvuldigheidsprincipe.

Dat de belastingplichtige bepaalde risico’s wil nemen is een eigen doelbewuste keuze welke overmacht uitsluit.

De rechtbank ziet geen situatie van overmacht omdat de belastingplichtige wel degelijk op de hoogte was van de toestand van de aangekochte woning. Van overmacht ligt geen afdoende bewijs voor. Des te meer daar elke eigenaar, dus ook belastingplichtige, rekening dient te houden met onvoorziene omstandigheden overeenkomstig het principe van de ‘goede huisvader’ en omdat overmacht niet afdoende is bewezen in de periode van november 2018 tot minstens maart 2020 (14 maanden) voorafgaand aan de ‘corona’-periode.

De rechtbank besluit dan ook dat de belastingplichtige faalt in zijn bewijslast van overmacht.