Gedaan met laden. U bevindt zich op: COVID - niet per definitie overmacht Vlaamse Belastingdienst

COVID - niet per definitie overmacht

Rechtspraak
Rolnummer
21/1170/A
Datum beslissing
27 oktober 2022
Publicatiedatum
2 mei 2023
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

  • wettelijke basis: art. 2.9.4.2.11 VCF (versie van toepassing tot 1 januari 2020)

Heffing

  • Registratiebelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.9.4.2.11. VCF

Samenvatting

De belastingplichtigen kochten bij notariële akte van 11 september 2019 een woonhuis. Uit de fiscale verklaringen bij de verkoopovereenkomst blijkt dat de kopers een verlaagd tarief vragen (overeenkomstig artikel 2.9.4.2.11 VCF (versie zoals toen van toepassing tot 1 januari 2020)).

Aangezien de belastingplichtigen op 11 september 2020, met name een jaar na de authentieke akte van 11 september 2019, nog steeds eigenaar waren van de vorige woning, werd de betwiste aanslag in de registratiebelasting gevestigd.

De gevolmachtigde notaris tekende bij aangetekend schrijven van 22 februari 2021 bezwaar aan tegen deze aanslag omwille van overmacht die betrekking heeft op de COVID pandemie. Bij administratieve beslissing van 8 maart 2021 werd het bezwaarschrift van belastingplichtigen afgewezen. Op 7 mei 2021 legden belastingplichtigen een verzoekschrift neer ter griffie van de rechtbank.

De belastingplichtigen werpen voor de rechtbank op dat zij aan de voorwaarden niet hebben voldaan wegens overmacht. Samengevat stellen zij dat het door de COVID pandemie moeilijk was om de woning tijdig te verkopen. Het betreft een buitengewone omstandigheid die als overmacht moet worden beschouwd. De bijzondere maatregelen van overheidswege zijn niet correct en houden een vorm van ongelijkheid in waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat. De termijn van de belastingplichtigen werd slechts met enkele dagen verlengd, waar de termijn van andere belastingplichtigen voor een langere periode werd verlengd.

De rechtbank stelt vast dat de eerste lockdownperiode betreffende de COVID pandemie van start is gegaan op 18 maart 2020 (Ministerieel besluit d.d. 18 maart 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus te beperken, BS. 18 maart 2020).

Betreffende de periode van 11 september 2019 tot 18 maart 2020, gedurende ongeveer een half jaar, kunnen de belastingplichtigen dan ook geen overmacht inroepen omwille van de COVID pandemie.

De belastingplichtigen bewijzen niet afdoende dat gedurende het eerste half jaar, van de termijn voorzien in artikel 2.9.4.2.11, §3 VCF, het onmogelijk was om de woning te verkopen. Zij stellen dat zij de woning te koop hebben aangeboden via een makelaar.

Zij bewijzen niet dat zij alle mogelijke inspanningen hebben geleverd om hun woning te verkopen. Althans hiervan liggen geen bewijsstukken voor.

De rechtbank stelt vast dat, voor het tweede half jaar, de eerste lockdownperiode betreffende de COVID pandemie van start is gegaan op 18 maart 2020.

De rechtbank merkt ook op dat de verkoop van vastgoed doorliep tijdens de lockdownperiode. Hieruit volgt dat, ondanks het verbod om woningen te bezichtigen, het in elk geval niet absoluut onmogelijk was om onroerende goederen te vervreemden. De vastgoedsector paste zich bovendien relatief vlug aan door virtuele rondleidingen in de woningen te organiseren.

De rechtbank is van oordeel dat de COVID pandemie in zekere zin een element kan zijn bij de beoordeling van overmacht. Doch het is aan de belastingplichtigen om dit te onderbouwen met argumenten en onderliggende bewijsstukken. De loutere vermelding dat er een COVID pandemie was kan geen vrijgeleide zijn om overmacht te weerhouden.

De rechtbank besluit dan ook dat in het voorliggende geschil door de belastingplichtigen niet afdoende is aangetoond dat het voor hen onmogelijk was om de voorwaarde voorzien in artikel 2.9.4.2.11, §3, 1° VCF na te Ieven.

De belastingplichtigen falen in hun bewijslast van overmacht.