Gedaan met laden. U bevindt zich op: Bewijs aangetekende zending registratieattest eerst niet en dan wel beschikbaar - bezwaarbeslissing opeenvolgende aanslagjaren - geen schending vertrouwensbeginsel Vlaamse Belastingdienst

Bewijs aangetekende zending registratieattest eerst niet en dan wel beschikbaar - bezwaarbeslissing opeenvolgende aanslagjaren - geen schending vertrouwensbeginsel

Rechtspraak
Rolnummer
2022/2063/A
Datum beslissing
15 december 2023
Publicatiedatum
25 juni 2024
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel
Status
Definitief

Heffing

  • Heffing leegstand en verwaarlozing van bedrijfsgebouwen

Wettelijke basis

  • art. 5 decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten
  • art. 8 besluit leegstandsheffing bedrijfsruimten

Samenvatting

Belastingplichtige is eigenaar/opstalhouder van een bedrijfsruimte die sinds 2018 onafgebroken is opgenomen in de inventaris van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten.

Met een aangetekende brief van 01/12/2020 werd het aanslagbiljet betreffende de heffing leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten voor aanslagjaar 2020 verzonden aan belastingplichtige, waartegen deze tijdig bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd ingewilligd aangezien tijdens de bezwaarbehandeling bleek dat het bewijs aangetekende zending voor het registratieattest van het jaar 2019 niet kon worden gevonden.

Op 07/12/2021 werd het aanslagbiljet voor aanslagjaar 2021 verzonden aan belastingplichtige, waartegen deze weerom tijdig bezwaar aantekende. Aangezien het bewijs aangetekende zending voor het registratieattest van het jaar 2019 bij nazicht alsnog werd teruggevonden en ook de overige grieven van belastingplichtige ongegrond werden verklaard, werd het bezwaar afgewezen.

Belastingplichtige richt zich vervolgens tot de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Bij vonnis dd. 15/12/2023 werd de vordering van belastingplichtige ontvankelijk, maar ongegrond verklaard.

De rechtbank stelt vast dat alle briefwisseling omtrent de opname van het onroerend goed in de inventaris op correcte wijze werd verzonden naar het juiste adres van de maatschappelijke zetel van belastingplichtige. Deze kennisgeving gebeurde aldus formeel correct en er is niet de minste reden om aan te nemen dat belastingplichtige de briefwisseling niet zou ontvangen hebben. De rechtbank verwijst hierbij naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie in verband met de verzending van het aanslagbiljet (Cass. 15/06/2021 , rolnr. F.00.00.0023.N en Cass. 16/11/2017, rolnr. F.15.0034.N).

De rechtbank merkt ook op dat belastingplichtige niet beweert de registratieattesten niet ontvangen te hebben, doch alleen aanvoert dat het bewijs aangetekende zending voor het registratieattest van 2019 niet zou voorliggen.

Aangezien de bewijzen aangetekende zending van de relevante registratieattesten allemaal voorliggen, stelt de rechtbank aldus vast dat de registratieattesten aan de belastingplichtige werden betekend conform de bepalingen van artikel 5 van het decreet van 19/04/1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van bedrijfsruimten (hierna decreet LSB) en artikel 8 van het besluit van 01/07/1997 tot uitvoering van het decreet LSB.

De rechtbank oordeelt dat het feit dat in de bezwaarbeslissing betreffende aanslagjaar 2020 werd gesteld dat het aangetekend verzendingsbewijs op dat moment niet kon worden teruggevonden geen afbreuk doet aan de correcte betekening van de registratieattesten. Aangezien de Vlaamse belastingdienst niet is teruggekomen op de bezwaarbeslissing betreffende aanslagjaar 2020 is er geen schending van de beginselen (waaronder het vertrouwensbeginsel) die belastingplichtige opwerpt.

Tot slot stelt de rechtbank aanvullend vast dat het middel betrekking heeft op bepalingen die de openbare orde raken, en dus in elk geval moet worden beoordeeld door de rechtbank. Niets staat in de weg dat de bewijzen aangetekende zending in het kader van de gerechtelijke procedure worden voorgelegd.

Ook de overige grieven van belastingplichtige worden afgewezen.