Gedaan met laden. U bevindt zich op: SP 21042 - Arrest Grondwettelijk Hof nr. 80/2021 van 3 juni 2021 (Rolnummer 7376 ) - erfbelasting - roerende goederen in het buitenland Vlaamse Belastingdienst

SP 21042 - Arrest Grondwettelijk Hof nr. 80/2021 van 3 juni 2021 (Rolnummer 7376 ) - erfbelasting - roerende goederen in het buitenland

Administratief standpunt
Nummer
21042
Datum beslissing
8 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.5.0.4. VCF

A.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde bij arrest nr. 80/2021 van 3 juni 2021 (rolnummer 7376) dat artikel 17 van het Wetboek der successierechten, vóór de opheffing ervan, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, bij artikel 5.0.0.0.1, 4°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt, in zoverre het niet erin voorziet dat belastingplichtigen die uit de nalatenschap van een rijksinwoner in het buitenland aangehouden roerende goederen verkrijgen, het in België opvorderbare successierecht dat die goederen treft, verminderd kunnen zien met het bedrag van de erfbelasting geheven in het land waar die goederen worden aangehouden.

VLABEL zal met deze rechtspraak rekening houden, in fase taxatie, bezwaar of in geval van verzoek tot ambtshalve ontheffing (desgevallend ook buiten de termijn van 5 jaar), dat zowel wat betreft de toepassing van artikel 17 van het Wetboek der Successierechten als wat betreft art. 2.7.5.0.4 VCF.

Er is vereist dat de volgende bewijsstukken worden voorgelegd:

  • een behoorlijk gedateerd kwijtschrift van de in het buitenland betaalde erfbelasting (de datum van het kwijtschrift is bepalend voor de eventuele omrekening in euro);
  • een door de bevoegde buitenlandse overheid voor eensluidend verklaard afschrift van de aangifte en van de berekening van de rechten.

Verrekening is slechts mogelijk in de mate dat de betrokken roerende goederen voor de successierechten werden aangegeven of door VLABEL of FOD Financiën werden toegevoegd aan het actief van de nalatenschap voor de berekening van de successierechten. De verrekening wordt desgevallend toegepast vóór de voetvrijstelling voor de gehandicapte persoon.

Als de in het buitenland betaalde erfbelasting meer bedraagt dan het successierecht op het buitenlands roerend, is er geen successierecht op het buitenlands roerend goed verschuldigd. Bedraagt de in het buitenland betaalde erfbelasting echter minder dan het successierecht op het buitenlands roerend goed, dan is voor het successierecht enkel het verschil in méér verschuldigd.

B.

Tot op heden waren er twee manieren om het dubbele belastingeffect van in het buitenland geheven belasting op goederen die tot de nalatenschap van een rijksinwoner behoren te milderen:

  • de vermindering van artikel 2.7.5.0.4 VCF, die volgens de tekst van dit artikel enkel kan worden toegepast voor buitenlandse erfbelasting op in het buitenland gelegen onroerende goederen;
  • standpunt 15121, dat toelaat in het buitenland geheven belasting, die verschuldigd was omwille van het overlijden van de erflater, aan te geven in het passief, zelfs als deze belasting werd geheven op roerende goederen.

Bij zijn arrest van3 juni 2021 heeft het Grondwettelijk Hof evenwel geoordeeld dat het onderscheid dat door de bepaling van het huidige artikel 2.7.5.0.4 VCF (voorheen art. 17 W. Succ.) wordt gemaakt tussen onroerende en roerende goederen ongrondwettelijk is.

In navolging van voornoemd arrest en in afwachting van een decretale oplossing, zal Vlabel de toepassing van artikel 2.7.5.0.4 VCF niet meer beperken tot in het buitenland gelegen onroerende goederen maar eveneens toepassen als het gaat om roerende goederen.

De in artikel 2.7.5.0.4 VCF gebruikte term “erfbelasting” zal daarbij in de ruime zin worden geïnterpreteerd, m.a.w. in de zin van “belasting geheven omwille van het overlijden”.

Om die reden verliest standpunt 15121 zijn reden van bestaan en wordt het dan ook opgeheven.

Historische versies

Hieronder vindt u een overzicht van de historische versies van dit standpunt:

Standpunt nr. 21042 dd. 21.06.2021, publicatie op 29.07.2021