Gedaan met laden. U bevindt zich op: Woorden afbreken - 1. Regels Woorden afbreken

Woorden afbreken - 1. Regels

We kunnen de afbreekgrenzen in woorden meestal goed horen door de woorden scanderend uit te spreken, maar scanderen kan ook leiden tot foute afbrekingen. Hieronder vindt u een overzicht van de regels voor de woordafbreking.

Als u een woord afbreekt, zet u aan het einde van de regel een afbreekstreepje (-) op de plaats waar het woord afgebroken wordt. In de voorbeelden hieronder wordt met een bolletje aangegeven waar volgens de genoemde regel het afbreekstreepje komt. De voorbeelden hieronder geven dus niet alle afbreekplaatsen van een woord aan.

U kunt ook zoeken in de lijst met lettercombinaties die bij het afbreken aanleiding kunnen geven tot twijfel. Specifieke woorden kunt u opzoeken in de Woordenlijst(opent in nieuw venster): die geeft alle afbreekplaatsen weer.

Regel 1 - In samenstellingen, afleidingen, verbogen en vervoegde vormen

HOOFDREGEL: In samenstellingen en afleidingen kunnen we afbreken op een grens tussen de delen van de samenstelling of de afleiding; in verbogen en vervoegde vormen kunnen we afbreken op de grens tussen het grondwoord en de uitgang.

Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee delen die beide ook zelfstandig kunnen voorkomen (keukentafel = keuken en tafel). Een samenstelling kan zelf ook weer het eerste of tweede deel van een nieuwe samenstelling zijn (keukentafelgesprek, designkeukentafel). Een afleiding is een woord dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels (onschuldig). Voor- en achtervoegsels zijn delen die niet als afzonderlijk woord bestaan (on- en -ig).

Voorbeelden
  • tussen de delen van samenstellingen: bob•slee, boeken•beurs, design•keuken•tafel, fiets•slot, gerste•brood, keuken•tafel•gesprek, verkeers•overtreding, voor•deur, zijde•teelt
  • na voorvoegsels: be•planten, des•interesse, ge•bergte, ge•opend, kei•goed, on•schuldig
  • na grondwoorden van afleidingen, verbogen en vervoegde vormen als het grondwoord op een klinkerteken eindigt: boei•en, brei•ster, fondu•en, fraai•er, kraai•en, lobby•en, zee•en
  • vóór achtervoegsels en uitgangen als die met een medeklinker beginnen: adel•lijk, boom•pje, geberg•te, huis•je, werk•ster, werk•te

Regel 1.1

UITZONDERING: Breng in afleidingen, verbogen en vervoegde vormen zo veel mogelijk medeklinkertekens naar de tweede regel als het grondwoord op een of meer medeklinkers eindigt en het achtervoegsel of de uitgang met een klinker begint.

Op de eerste regel mag de uitspraak van de klinker niet veranderen: als de lettergreep vóór de afbreking een korte klinker bevat, mag de eindmedeklinker van die lettergreep niet naar de tweede regel gaan (niet ka•sten, maar kas•ten). Op de tweede regel mogen alleen medeklinkercombinaties komen die aan het begin van een Nederlands woord kunnen staan (niet her•fstig, maar herf•stig). Als de eindmedeklinker van het grondwoord verdubbeld wordt, wordt afgebroken tussen de twee medeklinkers.

  • amb•ten, boe•ken, bre•de, geeu•wen, herf•stig, kas•ten, kra•len, lau•weren, lei•ding, lera•res, onschul•dig, prach•tig, tafe•len, trou•wen, wer•ken, zan•ger
  • bij een verdubbelde medeklinker: aerobic•cen, bak•ker, big•gen, gom•metje, kap•per, quiz•zen, schub•ben, ster•ren, vel•letje, zeg•gen

Regel 1.2

UITZONDERING OP REGEL 1.1: Breek in afleidingen met de achtervoegsels -aard, -aardig en -achtig toch af vóór het achtervoegsel.

Er gaat geen medeklinker naar de tweede regel.

Voorbeelden
  • eigen•aardig, leugen•achtig, wreed•aard
  • uitzonderingen: do•laard, grijn•zaard, Span•jaard, vein•zaard

Regel 2 - In ongelede woorden

HOOFDREGEL: In ongelede woorden en ongelede woorddelen kunnen we afbreken op een grens die we horen als we het woord of het woorddeel scanderend uitspreken.

Op de eerste regel mag de uitspraak van de klinker niet veranderen: als de lettergreep vóór de afbreking een korte klinker bevat, mag de eindmedeklinker van die lettergreep niet naar de tweede regel gaan (niet ko•smos, maar kos•mos). Op de tweede regel mogen alleen medeklinkercombinaties komen die aan het begin van een Nederlands woord kunnen staan (niet beam•bte, maar beamb•te). Bij een dubbele medeklinker wordt afgebroken tussen de twee medeklinkers.

Een woord of een woorddeel is ongeleed als er geen enkele samenstelling, afleiding of vormverandering door een uitgang in te onderscheiden is.

Voorbeelden
  • tussen klinkertekens die niet samen één klank of tweeklank vormen: ali•as, coca•ine, gradu•eel, ma•is (van maïs, naast het eenlettergrepige mais), muse•um
  • tussen een lange klinker of tweeklank en een medeklinker: au•to, co•yo•te, de•tail, eu•ro, ij•zer, ka•jak, pu•bliek, ta•fel, zij•de
  • tussen medeklinkers na een korte klinker: beamb•te, cos•metica, fon•due, hoc•key, hop•la, kos•mos, mag•neet, mag•nolia
  • bij een dubbele medeklinker: intermez•zo, kas•sier, lob•by, piz•za, sok•kel, de shuf•fle, ik shuf•fel, truf•fel

Regel 3 - Beperkingen

BEPERKINGSREGEL: Breek bij de toepassing van de bovenstaande regels niet af op plaatsen waar één klinkerteken geïsoleerd op een regel komt te staan, los van het woord of het woorddeel waar het bij hoort of waarvan het de begin- of eindletter vormt.

Hetzelfde geldt voor geïsoleerde medeklinkers, symbolen, cijfers en speciale tekens.

Voorbeelden
  • in samenstellingen: muil•ezel (niet muile•zel), regio•politie (niet regi•opolitie)
  • in afleidingen, verbogen en vervoegde vormen: amoreel (niet a•moreel), ge•opend (niet geo•pend), weeë (niet wee•e)
  • in ongelede woorden: cavia (niet cavi•a), employé (niet employ•é), ezel (niet e•zel), regio (niet regi•o)
  • bij andere geïsoleerde tekens: geen afbreking in la’s, werkt, A-kant, e-mail, 6’je

Regel 4 - Verdubbelde klinker bij afbreking

Geef het grondwoord van een verkleinvorm met een verdubbelde klinker bij afbreking zijn oorspronkelijke vorm terug.

Voorbeelden

aloëetje - aloë•tje, autootje - auto•tje, cafeetje - café•tje, demootje - demo•tje, facsimileetje - facsimile•tje, omaatje - oma•tje, parapluutje - paraplu•tje, radiootje - radio•tje, taxietjes - taxi•tjes, ufootje - ufo•tje

Regel 5 - Apostrof bij afbreking

Laat de apostrof in verkleinwoorden en in afleidingen, verbogen en vervoegde vormen van afkortingen weg bij afbreking op de plaats van de apostrof.

Voorbeelden
  • verkleinwoorden: baby’tje - baby•tje, tiramisu’tje - tiramisu•tje
  • afkortingen: cd’tje - cd•tje, gsm’de - gsm•de, sms’en - sms•en

Regel 6 - Trema bij afbreking

Laat het trema weg op de eerste letter na een afbreking.

Voorbeelden

be•eindigen (beëindigen), cre•eren (creëren), proza•isch (prozaïsch), ru•ine of ruï•ne (ruïne), zee•en (zeeën)

Regel 7 - Koppelteken bij afbreking

Zet geen extra streepje bij afbreking op de plaats waar al een koppelteken staat.

Voorbeeld

Noord-
Ierland

Regel 8 - Misleidend woordbeeld door afbreking

Breek bij voorkeur niet af op plaatsen die door een misleidend woordbeeld tot leesfouten kunnen leiden.

Voorbeelden

bom•melding (liever niet bommel•ding), massage•bed (liever niet massa•gebed als het om een bed gaat)