Van alle leerlingen die op het einde van het schooljaar 2021-2022 uitstroomden uit het secundair onderwijs startte 66% in 2022-2023 in het hoger onderwijs. Dat aandeel stijgt sterk naarmate het opleidingsniveau van de moeder toeneemt. Bij de leerlingen met een lag dat aandeel op 44%, bij de leerlingen met een op 62% en bij de leerlingen met een op 83%.
In uitstroomjaren 2020-2021 en 2021-2022 daalden de cijfers. Voor het laatste uitstroomjaar is dat deels te verklaren doordat dan alleen cijfers beschikbaar zijn over jongeren die zich in het daaropvolgende jaar inschrijven in het hoger onderwijs. De jongeren die zich later inschrijven komen dan nog niet in beeld. Voor de meest recente uitstroomjaren gaat het dan ook om voorlopige cijfers.
Voor de leerlingen die in 2018-2019 uitstroomden was er een vrij plotselinge stijging, vooral bij diegenen met een laagopgeleide moeder. Dat is het gevolg van de overheveling van de praktijkgerichte HBO5-opleidingen van het volwassenenonderwijs naar de graduaatsopleidingen van het hoger onderwijs vanaf 2019-2020. De HBO5-opleidingen van het volwassenenonderwijs werden niet geregistreerd in de databank van het hoger onderwijs, waardoor cursisten in het volwassenenonderwijs niet tot de starters hoger onderwijs worden gerekend. De HBO5-opleidingen (nu graduaatopleidingen genoemd) zijn populairder bij studenten met eenlaagopgeleide moeder. Ook in 2019-2020 was er een stijging. Dat wordt mogelijk verklaard door een sterke stijging van de inschrijvingen HBO-verpleegkunde in 2020-2021, maar ook door de coronacrisis. De coronaperiode was immers geen gunstige periode om werk te zoeken, wat de doorstroom naar hoger onderwijs kan versterkt hebben.