In het schooljaar 2022-2023 ontving 36% van de leerlingen in het gewoon kleuteronderwijs een . Daarnaast had 28% van de kleuters een en woonde 27% in een . 20% had een . Het gaat om de 4 zogenaamde ‘leerlingenkenmerken’ die het sociale profiel van een school bepalen.
In het gewoon lager onderwijs ontving 38% een schooltoeslag, 25% had een niet-Nederlandse thuistaal en eenzelfde percentage woonde in een buurt met een hoge mate van schoolse vertraging. 21% van de leerlingen had een laagopgeleide moeder.
Buurt per buurt wordt elk schooljaar het aandeel leerlingen met schoolse vertraging berekend. De 25% leerlingen (alle onderwijsniveaus samen) die wonen in de buurten met de hoogste schoolse vertraging tikken voor dat schooljaar aan voor de buurtindicator. Vergelijkingen in de tijd hebben voor die buurtindicator dus weinig zin, maar wel tussen onderwijsvormen.
Het aandeel dat een schooltoeslag ontving in het schooljaar 2022-2023, ligt zowel in het gewoon kleuteronderwijs als in het gewoon lager onderwijs opmerkelijk hoger dan het aandeel leerlingen dat in het schooljaar 2013-2014 een schooltoelage ontving. De schooltoeslag vervangt sinds het schooljaar 2019-2020 de schooltoelage en maakt deel uit van het nieuwe Groeipakket. Bij de omvorming naar de schooltoeslag werden de selectiecriteria verruimd en de toekenningsprocedure aangepast. Daardoor ligt het aantal leerlingen dat een schooltoeslag krijgt aanzienlijk hoger dan het aantal leerlingen met een schooltoelage. Ook het aandeel leerlingen met thuistaal niet-Nederlands lag in de meest recente schooljaren duidelijk hoger dan in het schooljaar
2013-2014. Bij de andere leerlingenkenmerken is de evolutie minder uitgesproken.