In de landbouw in het Vlaamse Gewest was de in de periode 2018-2022 goed voor 20% van het en 4% van de . Het gaat om de steun die landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europese landbouwbeleid.
Het aandeel van de rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen en de opbrengst was het grootst bij gespecialiseerde vleesveebedrijven. Bij die bedrijven lag het aandeel van de steun in de periode 2018-2022 op 58% van het bedrijfsinkomen en 12% van de opbrengst. Dat is een gevolg van een hoog bedrag van rechtstreekse steun en een laag bedrijfsinkomen en totale opbrengst bij die bedrijven.
De bedrijfstypes akkerbouw en melkvee haalden in de periode 2018-2022 een aandeel van rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen van 28% en 16%, voor de opbrengst was dat 10% en 5%. De varkenshouderij is met 12% in het bedrijfsinkomen en 1% in de opbrengst minder afhankelijk van rechtstreekse steun.
In de tuinbouw ten slotte was het aandeel van de rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen en de opbrengst zeer laag. Rechtstreekse steun is in de glastuinbouw nagenoeg onbestaande aangezien het areaal onder glas hiervoor niet in aanmerking komt.