Zowel in 2013 als in 2023 lag het aandeel deeltijds werkenden bij vrouwen veel hoger dan bij mannen. Het aandeel deeltijds werkende vrouwen daalde wel van 43,5% in 2013 tot 39,2% in 2023. Bij werkende mannen nam het aandeel met een deeltijdbaan toe van 8,1% in 2013 tot 9,9% in 2023. Het verschil tussen vrouwen en mannen verminderde zo van 35,4 procentpunten (ppt.) in 2013 tot 29,2 ppt. in 2023.
Het aandeel deeltijds werkenden lag in de jaren 2013 en 2023 hoger bij de 55- tot 64-jarigen dan bij de andere leeftijdsgroepen. Tussen 2013 en 2023 nam het aandeel deeltijds werkenden toe bij de 20- tot 34-jarigen (+2,6 ppt.). Bij de 35- tot 54-jarigen en de 55- tot 64-jarigen daalde het aandeel werkenden met een deeltijdse job.
Het aandeel deeltijds werkenden daalt naarmate het onderwijsniveau toeneemt. In 2023 lag het aandeel deeltijds werkenden bij kortgeschoolden op 26,8%, tegenover 23,7% bij middengeschoolden en 22,2% bij hooggeschoolden. In vergelijking met 2013 daalde het aandeel kortgeschoolden en middengeschoolden in deeltijdarbeid. Bij de hooggeschoolden was er sprake van een beperkte toename.
Opgedeeld naar huishoudpositie lag het aandeel deeltijds werkenden zowel in 2013 als in 2023 het hoogst bij het hoofd van éénoudergezinnen. In 2023 werkten alleenstaanden het minst deeltijds (18,3%).
In 2013 en 2023 waren personen met hinder tijdens hun dagelijkse activiteiten wegens een handicap of langdurig gezondheidsprobleem veel vaker deeltijds aan het werk dan hun leeftijdsgenoten zonder hinder. Het verschil tussen de 2 groepen steeg licht van 16,2 ppt. in 2013 tot 17,3 ppt. in 2023.
Ten slotte zijn er ook verschillen in aandeel deeltijdarbeid naar geboorteland. In 2023 lag het aandeel deeltijdarbeid bij personen geboren in België op 23,7%, tegenover 26,2% bij personen die in een ander EU-land zijn geboren en 23,3% bij personen geboren buiten de EU.