Aan de raad wordt opgedragen om de wijze te bepalen waarop vorming wordt georganiseerd en toegestaan, evenals om de gevallen vast te stellen waarin vorming een plicht is. De personeelsleden hebben namelijk op grond van artikel 192 DLB en artikel 107 Provinciedecreet recht op informatie en vorming zowel over de aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van hun functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten. Decretaal is ook bepaald dat vorming een plicht is als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of voor het beter functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling, of van een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.
Wanneer personeelsleden een vorming gaan volgen die functierelevant is, dan wordt de hiervoor gebruikte tijd beschouwd als arbeidstijd.
De raad kan de wijze bepalen waarop een scholingsbeding, als vermeld in artikel 22bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, aan het contractuele personeelslid wordt opgelegd. Het scholingsbeding moet overeenkomstig de strikte en strenge voorwaarden van artikel 22bis van de arbeidsovereenkomstenwet vastgesteld worden in de arbeidsovereenkomst van de contractant. De besturen kunnen deze voorwaarden desgewenst ook van toepassing maken op hun statutaire personeelsleden. In ieder geval bepaalt de arbeidsovereenkomstenwet dat het terug te betalen (scholings)bedrag nooit meer mag zijn dan 1/3de van het jaarlijks loon van de werknemer.