Tweede verblijven opsporen, registreren en belasten
Gemeenten zijn vrij om een beleid rond tweede verblijven te voeren. Zij kunnen dit op grond van de gemeentelijke autonomie, die verankerd is in de Grondwet en die in België ruim geïnterpreteerd wordt. Zij kunnen dus zelf beslissen om tweede verblijven al dan niet op te sporen en te registreren. Ook als ze een register van tweede verblijven hebben, zijn gemeenten niet verplicht om een belasting op tweede verblijven te heffen. De basis voor deze fiscale autonomie is vervat in artikel 170, §4, van de Grondwet.
Geen vastgelegde definitie
In tegenstelling tot wat het geval is bij de leegstand van gebouwen en woningen, is er geen hogere regelgeving die een gemeente verplicht een bepaalde definitie van tweede verblijf te hanteren.
De omzendbrief KW ABB 2019/2 over de gemeentefiscaliteit(opent in nieuw venster), goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 15 februari 2019, suggereert volgende definitie van tweede verblijf:
“Elke private woongelegenheid die niet het hoofdverblijf vormt van de eigenaar of de huurder, maar die wel op elk moment door hem kan worden bewoond. Tweede verblijven zijn landhuizen, bungalows, appartementen, weekendhuisjes, optrekjes en alle andere vaste woongelegenheden, met inbegrip van de met chalets gelijkgestelde caravans, die al of niet ingeschreven zijn in de kadastrale legger.
Lokalen die uitsluitend bestemd zijn om een beroepsactiviteit uit te oefenen, garages, tenten, verplaatsbare caravans en woonaanhangwagens worden niet als tweede verblijf beschouwd. Op tenten, verplaatsbare caravans en woonaanhangwagens kan eventueel wel een belasting op het kamperen van toepassing zijn.”
Opsporen en registreren
Veel gemeenten die een belasting op tweede verblijven heffen, hanteren een aangifteplicht. Ze vertrekken hiervoor meestal van woningen waarvoor op 1 januari van het aanslagjaar niemand is ingeschreven in het bevolkingsregister. Ze sporen tweede verblijven dus niet actief op.
Er bestaan verschillende methodes voor een gemeente om een tweede verblijf op te sporen, gelijklopend aan de opsporing van leegstand.
Bij de opmaak van een registratiereglement rond tweede verblijven kan men best stilstaan bij het beleid rond leegstand. De gemeente kan overwegen om de verschillende reglementen op elkaar af te stemmen. Duidelijke definities van de begrippen ‘tweede verblijf’ en ‘leegstand’ zijn nodig voor een goede toepassing van mogelijke maatregelen.
Het kan aangewezen zijn om een limitatieve lijst van indicaties van een tweede verblijf op te nemen in het reglement, zeker wanneer een gemeente beslist om dit reglement af te stemmen op het reglement leegstand.
Belasten
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om geregistreerde tweede verblijven te belasten. In meer dan de helft van de Vlaamse gemeenten bestaat zo’n belasting, maar dit is geen verplichting.
Registratie van een tweede verblijf leidt, in vergelijking met leegstandsregistratie, meestal tot een lagere belasting. Uit rechtspraak blijkt dat de belasting op tweede verblijven gematigd hoort te zijn, en dus niet mag dienen als een soort sanctie om het fenomeen te bestrijden.
Het tarief wordt meestal forfaitair of uniform bepaald aan de hand van een vast bedrag per tweede verblijf gelegen in de gemeente. Een grote meerderheid van de Vlaamse gemeenten heeft voor deze optie gekozen. Het is mogelijk om het tarief te differentiëren, rekening houdend met bijvoorbeeld de ligging van het tweede verblijf in een bepaalde zone van de gemeente of met de waarde of oppervlakte van het tweede verblijf.
Handleiding
Wonen-Vlaanderen heeft een beknopte handleiding voor gemeenten over tweede verblijven opgemaakt:
Vragen
Wonen-Vlaanderen ondersteunt de gemeenten bij hun beleid rond tweede verblijven, als onderdeel van hun lokaal woonbeleid. U kan met uw vragen terecht bij het team lokale besturen. U kan hen bereiken in elke provinciehoofdstad, zie Contact.