Schuldvorderingen van het personeelslid jegens de Vlaamse overheid als werkgever - voorbeelden
Hieronder enkele uitgewerkte voorbeelden en concrete situaties.
A. Een personeelslid vordert achterstallig loon
De hoedanigheid van het personeelslid op het ogenblik van het ontstaan van de schuldvordering (tot betaling van het salaris) bepaalt mede de verjaringstermijn die moet toegepast worden:
Statutair personeelslid
voor statutaire personeelsleden geldt in het geval van achterstallig salaris (behoudens stuiting/schorsing) de bijzondere gemeenrechtelijke verjaringstermijn van 5 jaar voor vorderingen tot betaling van achterstallige wedden en andere periodiek betaalbare vergoedingen, toelagen, enz. (cf. art. 15 van de wet van 16 mei 2003 iuncto art. 2277 B.W.).
Contractueel personeelslid
voor contractuele personeelsleden bedraagt de verjaringstermijn voor de vorderingen ex contractu in beginsel 5 jaar, doch deze vorderingen verjaren sowieso 1 jaar na het eindigen van het contract (art. 15 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten).
B. Een personeelslid vordert retroactief de betaling van de haardtoelage
Statutair personeelslid
De vordering verjaart volgens de bijzondere gemeenrechtelijke verjaringstermijn van 5 jaar na het ontstaan van de schuldvordering (art. 15 van de wet van 16 mei 2003 en art. 2277 B.W.). Men mag m.a.w. maximum 5 jaar 'teruggaant voor het uitkeren van de verschuldigde (zie ook opmerking hieronder) haardtoelage.
Contractueel personeelslid
De vordering ontstaan uit de arbeidsovereenkomst verjaart 5 jaar na het ontstaan van de schuldvordering zonder de termijn van 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst te mogen overschrijden (art. 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet). Men mag m.a.w. maximum 5 jaar ‘teruggaan’ voor het uitkeren van de verschuldigde (zie hieronder) haardtoelage (of max. 1 jaar na einde arbeidsovereenkomst in voorkomend geval).