Vrijstelling OV op grond van de bestemming van het onroerend goed voor ziekenhuisdiensten
- Rolnummer
- 16/3203/A
- Datum beslissing
- 5 maart 2018
- Publicatiedatum
- 5 maart 2018
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Beschrijving
Samenvatting
De belastingplichtige, een ziekenhuis, vraagt de vrijstelling onroerende voorheffing (op grond van artikel 2.1.6.0.1 VCF) voor hun meeting center / expertise- en opleidingscentrum.
Het centrum is opgericht naast het hoofdgebouw. In dit gebouw bevinden zich vergaderruimtes en een auditorium waar opleidingen kunnen plaatsvinden.
Om vrijstelling van onroerende voorheffing op grond van artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 1° VCF te verkrijgen, moet voldaan worden aan de twee volgende cumulatieve voorwaarden:
- De belastingplichtige mag geen winstoogmerk nastreven bij de besteding van het onroerend goed;
- Het onroerend goed moet bestemd worden voor de uitoefening van een in artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 1° VCF vermeld doel.
Aan de eerste voorwaarde (winstoogmerk) is voldaan. De administratie betwist dit ook niet.
Aangaande de tweede voorwaarde (bestemming) herhaalt de rechtbank dat een noodzakelijk verband tussen de bestemming van het onroerend goed en de ziekenhuisdienst vereist is. Elk lokaal moet een noodzakelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks verband hebben met de werkelijke en praktische uitoefening van de ziekenhuisdienst en zulks op een systematische wijze. Met betrekking tot vergaderzaken dient het bewijs te worden geleverd dat zij systematisch voor een didactische activiteit worden gebruikt in het kader van de ziekenhuisdienst.
Wat betreft deze tweede voorwaarde is de rechtbank van oordeel dat in het concrete geval en op grond van de activiteiten in het betreffende gebouw georganiseerd tijdens het betwiste aanslagjaar, er kan van worden uitgegaan dat het pand systematisch heeft gediend als expertise- en opleidingscentrum voor het ziekenhuis. Vorming en opleiding zijn in een ziekenhuis absoluut noodzakelijk om een hoogwaardig zorgniveau te garanderen.
Dat tijdens de belastbare periode een advertentie stond op de website met het oog op de verhuur van (delen van) het pand als “meeting center”, heeft dus geen belang. Dit is te verantwoorden in de economische zienswijze om het pand extern te laten gebruiken als er intern geen vraag naar was en aldus de vaste kosten te dekken. Bewijs daarvan is dat in de periode terzake de bezettingsgraad door externe organen volgens de rechtbank in werkelijkheid slechts 2,84% van de tijd bedroeg.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank dan ook dat wat dit gebouw betreft de belastingplichtige in aanmerking komt voor de vrijstelling van de onroerende voorheffing op grond van artikel 2.1.6.0.1, eerste lid, 1° VCF.
Heffing
- Onroerende voorheffing
Wettelijke basis
- art. 2.1.6.0.1. VCF