Gedaan met laden. U bevindt zich op: Vrijstelling onroerende voorheffing op grond van de bestemming van het onroerend goed voor onderwijs Vlaamse Belastingdienst

Vrijstelling onroerende voorheffing op grond van de bestemming van het onroerend goed voor onderwijs

Rechtspraak
Rolnummer
2017/AR/973
Datum beslissing
13 november 2018
Publicatiedatum
23 maart 2022
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.6.0.1. VCF

Samenvatting

De belastingplichtige, een zeilclub, streeft de vrijstelling van de onroerende voorheffing na op grond van artikel 253, eerste lid, 1° WIB 92 jo. artikel 12, §1 WIB 92 (thans art. 2.1.6.0.1, eerste lid, 1° VCF) om reden dat het gebouw in kwestie bestemd was voor (sport)onderwijs en zij deze activiteit uitoefende zonder winstoogmerk.

Opdat de belastingplichtige aanspraak zou kunnen maken op de vrijstelling voor onderwijs moet het besproken onroerend goed of het gedeelte ervan onder meer ook geregeld voor het onderwijs bestemd zijn (vergelijk met Cass. 22.12.1988, Pas. 1989, I, nr. 249 p. 461).

Er dient ook te worden aangenomen dat maar vrijstelling kan worden verleend indien de bestemming voor onderwijs de hoofdzakelijke bestemming is (vergelijk bv. met de omzendbrief FB/VLABEL/2007 dd. 11.9.2007, Belg. St. 11.9.2007). Hoewel met het oog op de nagestreefde belastingvrijstelling de bestemming van een onroerend goed of een gedeelte ervan voor de uitoefening van onderwijs niet rechtstreeks moet zijn, moet zij toch noodzakelijk zijn, in die zin dat het onderwijs zonder die bestemming niet kan worden uitgeoefend (vergelijk met Cass. 27.10.2011, Pas. 2011, nr. 582, p. 2383; Cass. 22.12.1988, Pas. 1989, I. nr. 249, p. 431; Cass. 10.1.1968, Pas. 968, I, p. 596; Cass. 10.10.1966, Pas. 1967, I, p. 195).

Het behoort de belastingplichtige, die een vrijstelling nastreeft, aan te tonen dat zij in de voorwaarden verkeert om de vrijstelling te genieten.

Indien de belastingplichtige voor het aanslagjaar 2010 als erkend zou te beschouwen zijn als zeil/surfschool bij bepaalde instanties dan is hieruit wel af te leiden dat zij hiertoe voldeed aan de hiertoe door die instanties gestelde vereisten, maar volgt hieruit niet automatisch dat onderwijs hoofdzakelijk en geregeld wordt gegeven om van de nagestreefde vrijstelling te kunnen genieten.

In dit verband moet worden opgemerkt dat volgens het verslag van de controle het besproken onroerend goed in hoofdzaak wordt gebruikt als opslagplaats voor de leden van de vereniging en van zeilboten die ter beschikking staan van niet-leden die ter bevordering van hun sportieve ontwikkeling op vlak van de zeilsport er een stage of cursus doorlopen. Zo in ditzelfde verslag wordt vermeld dat soms of regelmatig trainingen en andere soortgelijke leerrijke sessies worden georganiseerd onder leiding van monitoren, dan volgt hieruit niet dat het onroerend goed hoofdzakelijk wordt bestemd voor onderwijs. Evenmin kunnen uit de statuten van de belastingplichtige nuttige gegevens gehaald worden waaruit zou moeten blijken dat de onderwijsactiviteit hoofdzakelijk en geregeld gebeurt