Vordering onontvankelijk wegens laattijdig bezwaarschrift - niet respecteren hoorrecht leidt niet automatisch tot schending rechten verdediging
- Rolnummer
- 2021/AR/1652
- Datum beslissing
- 16 mei 2023
- Publicatiedatum
- 25 maart 2024
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Procedure
Wettelijke basis
- art. 1385undecies Gerechtelijk Wetboek
- art. 3.5.2.0.1. VCF
Samenvatting
De gerechtelijke vordering tegen de belastingadministratie inzake de belastingwet is slechts toelaatbaar indien de eisende partij het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep op een regelmatige wijze heeft ingesteld (art. 1385undecies Ger. W.). Dit wil zeggen dat het administratief beroep ‘regelmatig’ moet zijn en aldus overeenkomstig de wettelijke bepalingen werd ingediend.
Krachtens art. 3.5.2.0.1 VCF moeten bezwaarschriften op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden na de 3de werkdag die volgt op de verzendingsdatum vermeld op het aanslagbiljet. De belastingplichtige wordt geacht effectief kennis te hebben genomen van het aanslagbiljet op de 3de werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet. Deze termijnen zijn van openbare orde en zijn behoudens het geval van werkelijke overmacht niet vatbaar voor onderbreking, schorsing of verlenging.
Als datum van verzending vermeldt het kwestieuze aanslagbiljet 2 juni 2015. Het aanslagbiljet werd verstuurd naar het adres waarop de belastingplichtige op dat ogenblik ingeschreven stond. Men stelt dat het aanslagbiljet werd verstuurd naar het foutieve huisnummer. Het huisnummer 29/1 (zoals vermeld op het aanslagbiljet) zou niet hetzelfde zijn als het huisnummer 29/001. Hiermee suggereert belastingplichtige dat zij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen. Evenwel, dat het aanslagbiljet werd verstuurd naar het huisnummer 29/1 impliceert niet dat de belastingplichtige deze zending niet zou hebben ontvangen. De belastingplichtige legt geen enkel bewijs voor, en maakt evenmin aannemelijk, dat er enige verwarring zou mogelijk zijn tussen het huisnummer 29/1 en het huisnummer 29/001 (bv. omdat zowel het huisnummer 29/1 als het huisnummer 29/001 daadwerkelijk bestaan). Dat het huisnummer 29/1 anders zou zijn dan het huisnummer 29/001 wordt niet aangetoond. Uit niets blijkt dat het aanslagbiljet aan het verkeerde adres werd toegestuurd. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de belastingplichtige deze zending niet heeft ontvangen.
Pas bij email van 1 oktober 2018, na betekening van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder, stelde de belastingplichtige via haar raadsman administratief beroep in. Het administratief beroep werd ingesteld ruimschoots na de bij wet bepaalde uiterlijke termijn om bezwaar in te dienen. De voornoemde vervaltermijn kan enkel worden verlengd indien het laattijdig bezwaar te wijten is aan overmacht, dit is een reden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige en die de belastingplichtige redelijkerwijze niet heeft kunnen vermijden. De belastingplichtige roept eventuele redenen van overmacht niet in en roept evenmin in dat zij in de onmogelijkheid was om tijdig te handelen. Aangezien de belastingplichtige niet binnen de in art. 3.5.2.0.1 VCF bepaalde termijn een bezwaarschrift heeft ingediend, dient de vordering van de belastingplichtige als ontoelaatbaar te worden afgewezen. Aangezien niet voldaan is aan de uitputtingsvereiste, m.n. dat de eisende partij het door of krachtens de wet georganiseerd administratief beroep op een regelmatige wijze heeft ingesteld, is de gerechtelijke vordering tegen de kwestieuze aanslag in de erfbelasting ontoelaatbaar.
Waar de belastingplichtige een schadevergoeding vordert wegens de schending van het hoorrecht en het recht op inzage, wijst het Hof er op dat de belastingplichtige op geen enkele wijze aannemelijk maakt dat zij schade heeft geleden. Zoals geoordeeld, stelt het Hof geen schending van de rechten van verdediging vast, werden alle stukken die de aanslag ondersteunen aan tegenspraak onderworpen tijdens de gerechtelijke procedure en heeft de belastingplichtige de mogelijkheid gekregen om gehoord te worden tijdens deze gerechtelijke procedure. Dat de bewijslast aangaande de relevante kwesties door voormelde schendingen zou zijn geïmpacteerd, blijkt uit niets. Feit is en blijft dat de gerechtelijke vordering ontoelaatbaar is aangezien het bezwaar laattijdig was. Aangezien deze termijn een vervaltermijn betreft kon noch het respecteren van het hoorrecht noch het respecteren van het recht op inzage voorafgaand aan het nemen van de afwijzende beslissing daaraan verholpen hebben. De vordering tot schadevergoeding wordt om die reden afgewezen.